ECLI:NL:GHARL:2021:9546

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
200.292.527
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing en wijziging zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met de kinderen naar [plaats2] en om de zorgregeling te wijzigen. De ouders, die gezamenlijk het gezag over hun twee minderjarige kinderen hebben, waren in geschil over de voorgenomen verhuizing van de moeder en de gevolgen daarvan voor de zorgregeling. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen. De moeder stelde dat haar verhuizing noodzakelijk was vanwege haar nieuwe partner en de onrustige situatie voor de kinderen. De vader voerde aan dat de verhuizing zijn zorgregeling zou beperken en dat de moeder onvoldoende had gedaan om een woning in de buurt van [woonplaats1] te vinden. Het hof heeft de belangen van de kinderen en de ouders afgewogen en geconcludeerd dat de moeder niet voldoende noodzaak voor de verhuizing had aangetoond. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen, en de zorgregeling is gewijzigd zodat de kinderen bij de vader verblijven om het weekend en op donderdagavond. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de eerdere beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.292.527-01 en 200.292.527-02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 508341)
beschikking van 12 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
tevens verzoekster tot schorsing,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.Th. Maanicus te Naarden,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
tevens verweerder tot schorsing,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.A. Quispel te Eemnes.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en in de schorsingszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
in de zaak met zaaknummer 200.292.527-01:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 2 april 2021;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Maanicus van 19 augustus 2021 met producties.
in de zaak met zaaknummer 200.292.527-02:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 2 april 2021;
- het verweerschrift op het verzoek tot schorsing;
- een brief van mr. Quispel van 22 juni 2021 met productie;
- een journaalbericht van mr. Maanicus van 28 juni 2021.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 31 augustus 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [naam1] verschenen.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 in [plaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2016 in [plaats1] .
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2.
De ouders hebben in een ouderschapsplan, door de ouders ondertekend op 18 maart 2019, afspraken gemaakt over de kinderen.
In artikel 4.1 van het ouderschapsplan is vastgelegd:
“ Om het weekend van vrijdagmiddag 17.30 uur tot zondagmiddag 17.00 uur en om de week van woensdagmiddag 17.00 uur tot donderdagochtend (tot begin school/kinderdagverblijf) verblijven de kinderen bij de vader. De overige tijd verblijven zij bij de moeder “
In artikel 3.2 van het ouderschapsplan is vastgelegd:
“Bij een voorgenomen verhuizing zullen de ouders vooraf met elkaar in overleg treden. De ouders hebben het streven om allebei in [woonplaats1] te blijven wonen. De maximale afstand van elkaar zal in ieder geval niet meer dan 25 km zijn.”

4.De omvang van het geschil

4.1.
Tussen partijen zijn in geschil de voorgenomen verhuizing van de moeder naar [plaats2] en de verzochte wijziging van de zorgregeling.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, een zorgregeling vastgesteld inhoudende dat de kinderen bij de vader verblijven om het weekend van vrijdag 17.30 uur tot zondag 17.30 uur en elke week van donderdag 17.30 uur tot vrijdag 17.30 uur en de verzoeken van de ouders voor het overige afgewezen.
4.2.
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, onder aanvulling en verbetering van de gronden:
de moeder vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen naar [plaats2] ;
de moeder vervangende toestemming te verlenen de kinderen in te schrijven op de basisschool in [plaats2] ;
een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen bij de vader verblijven om het weekend van vrijdag 17.30 uur tot zondag 17.30 uur alsmede de eerste drie woensdagmiddagen van de maand, dan wel een zorgregeling vast te stellen door partijen in onderling overleg overeen te komen;
de werking van de bestreden beschikking te schorsen.
De verzoeken (1 tot en met 3) over de vervangende toestemming en de zorgregeling zijn bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.292.527-01. Het schorsingsverzoek (4) is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.292.527-02.
4.3.
De vader heeft in de zaak met zaaknummer 200.292.527-01 gemotiveerd verweer gevoerd tegen het principaal hoger beroep. Hij verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de moeder af te wijzen met veroordeling van de moeder in de proceskosten. De vader is op zijn beurt in de zaak met zaaknummer 200.292.527-01 met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking aan te vullen in die zin dat het hof:
een zorgregeling vaststelt waarbij de kinderen bij de vader verblijven iedere woensdag van 17.30 uur tot vrijdag 17.30 uur en een keer per twee weken een weekend van vrijdag 17.30 uur tot maandagochtend voor school dan wel tot zondagavond 17.30 uur, dan wel een zorgregeling vast te stellen als het hof juist acht;
het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader bepaalt zodra de moeder verhuist buiten [woonplaats1] en bepaalt dat de kinderen op het adres van de vader zullen worden ingeschreven, dan wel op een moment als het hof juist acht.
In de zaak met zaaknummer 200.292.527-02 heeft de vader verweer gevoerd. Hij verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar schorsingsverzoek dan wel haar schorsingsverzoek af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de proceskosten van dit schorsingsverzoek.
4.4.
De moeder heeft in het incidenteel hoger beroep (in de zaak met zaaknummer 200.292.527-01) gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in incidenteel hoger beroep dan wel de verzoeken van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

in de zaak met zaaknummer 200.292.527-02
5.1.
De moeder heeft het hof bij journaalbericht van haar advocaat mr. Maanicus van 28 juni 2021 laten weten dat zij het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking intrekt. Dit brengt mee dat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren in haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking.
5.2.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader zijn verzoek tot veroordeling van de moeder in de proceskosten ingetrokken, zodat het hof daarover geen beslissing meer hoeft te nemen.
in de zaak met zaaknummer 200.292.527-01
vervangende toestemming
5.3.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.5.
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.6.
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de wens van de moeder om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.
standpunten van partijen en de raad
5.7.
De moeder stelt dat haar belang bij een verhuizing naar [plaats2] hoofdzakelijk is gelegen in het feit dat haar nieuwe partner economisch gebonden is aan [plaats2] . De moeder heeft een bestendige relatie met hem en zij moet in staat worden gesteld een nieuw leven op te bouwen. Doordat de partner van de moeder een cafetaria bij zijn woning heeft, kan hij niet zomaar verhuizen. Voor de kinderen is de huidige situatie, waarin de kinderen drie huizen hebben, zeer onrustig en dit is niet in hun belang. Bijkomend argument is dat de moeder niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring, waardoor het voor haar erg moeilijk is om een woning in (de omgeving van) [woonplaats1] te vinden. De moeder heeft verschillende voorstellen gedaan om de vader te compenseren in het contact met de kinderen. Gelet op de jonge leeftijd van de kinderen en het feit dat zij al gewend zijn aan de omgeving van [plaats2] , waar zij regelmatig verblijven en hun eigen kamer hebben, zullen zij zich makkelijk kunnen aanpassen aan de nieuwe situatie.
5.8.
De vader voert aan dat hij een ruime zorgregeling met de kinderen heeft en zelfs streeft naar een co-ouderschapsregeling. Een verhuizing naar [plaats2] zal voor hem een inperking van de zorgregeling tot gevolg hebben. Door de afstand en het ouder worden van de kinderen zal hij de kinderen (op termijn) steeds minder gaan zien en dat is niet in het belang van de kinderen. De vader is van mening dat de moeder voldoende mogelijkheden heeft om een woning in (de omgeving van) [woonplaats1] te vinden. Zij heeft zich daarvoor echter nooit echt ingespannen. De vader ziet niet in waarom het niet mogelijk is voor de partner van de moeder om te verhuizen. Voor hem is het goed mogelijk op en neer te reizen naar [plaats2] , terwijl dit voor de kinderen een enorme belasting oplevert. Volgens de vader is er geen noodzaak om te verhuizen en weegt het belang van de moeder om een nieuw leven op te bouwen niet op tegen de belangen van de kinderen en de vader om een substantiële rol in het leven van de kinderen te kunnen blijven vervullen.
5.9.
De raad vraagt zich af of er daadwerkelijk sprake is van noodzaak om te verhuizen en of een relatie van twee jaar als bestendig te omschrijven is. De kinderen hebben door de echtscheiding nog niet zo lang geleden al een lifeevent meegemaakt. Het is niet in hun belang om op korte termijn weer aan een lifeevent te worden blootgesteld. De kinderen moeten mee in de wens en keuze van de moeder, terwijl de moeder ook een andere keuze kan maken. Verder moet rekening worden gehouden met de reisafstand. In het algemeen heeft te gelden dat een grote(re) reisafstand de kinderen in de toekomst kan opbreken, waardoor de kinderen niet meer (zo vaak) naar de vader willen. Dit heeft gevolgen voor de zorgregeling. Ook zal een verhuizing gevolgen hebben voor de onderlinge verstandhouding tussen partijen.
oordeel van het hof
5.10.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [plaats2] te verhuizen en hen daar op school in te schrijven dient te worden afgewezen. Het hof neemt daarbij de overwegingen van de rechtbank over en maakt deze, na eigen onderzoek, tot de zijne. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe.
Naar het oordeel van het hof heeft de moeder de noodzaak om te verhuizen naar [plaats2] niet aangetoond en ook is niet van andere feiten en omstandigheden gebleken die tot het verlenen van vervangende toestemming zouden moeten leiden. Niet is gebleken dat de moeder heeft overwogen en onderzocht of zij met haar partner in (de omgeving van [woonplaats1] ) zou kunnen wonen, waarbij het voor hem mogelijk is om in [plaats2] te blijven werken. Daarbij heeft de moeder onvoldoende inzicht gegeven in haar inspanningen om een woning in (de omgeving van) [woonplaats1] te vinden. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vader had het op haar weg gelegen om haar standpunt nader te onderbouwen. De enkele afwijzing op de door de moeder aangevraagde urgentieverklaring is daarvoor onvoldoende.
5.11.
Het hof acht het verder van belang dat de moeder, terwijl zij op dat moment een (prille) relatie had, op 18 maart 2019 in het ouderschapsplan afspraken heeft gemaakt met de vader over op welke afstand de ouders van elkaar zouden wonen en hoe de zorg tussen hen moest worden verdeeld. Partijen hebben toen afgesproken om allebei in [woonplaats1] te blijven wonen althans niet meer dan 25 kilometer van elkaar vandaan.
5.12.
Ook zal een verhuizing voor de kinderen ingrijpende gevolgen met zich meebrengen. De kinderen hebben vanaf hun geboorte in (nabije omgeving van) [woonplaats1] gewoond en zijn daar geworteld. Zij gaan daar naar school, hebben daar hun (school)vriendinnetjes en een deel van hun familie woont daar. Dat de moeder regelmatig met de kinderen naar [plaats2] gaat, wil niet zeggen dat een verhuizing naar [plaats2] voor de kinderen geen grote verandering vormt. Niet alleen hun woonomgeving en school veranderen dan, maar hun vader woont dan ook verder weg. Dit heeft onherroepelijk tot gevolg dat de vader meer op afstand komt te staan bij de opvoeding en verzorging van de kinderen. De moeder heeft weliswaar in het kader van de zorgregeling voorstellen gedaan, maar dit acht het hof onvoldoende om deze verandering te kunnen compenseren. De kinderen verblijven op dit moment wekelijks van donderdag 17.30 uur tot vrijdag 17.30 uur bij de vader, alsmede om het weekend van vrijdag 17.30 uur tot zondag 17.30 uur. Hoewel de moeder heeft verklaard dat de vader onverminderd contact kan hebben met de kinderen, zal een verhuizing naar [plaats2] tot gevolg hebben dat de huidige zorgregeling van de vader met de kinderen niet gecontinueerd kan worden. De doordeweekse contacten komen te vervallen, zo blijkt ook uit de voorstellen van de moeder. Daarbij levert het voorstel van de moeder om iedere woensdag contact te laten plaatsvinden een behoorlijke belasting voor de kinderen op, omdat zij dan op één dag twee keer tussen de ouders heen en weer moeten reizen. Ook zal een verhuizing naar verwachting op langere termijn gevolgen hebben voor de contacten tussen de vader en de kinderen, omdat de kinderen steeds meer hun eigen sociale leven in [plaats2] zullen krijgen.
5.13.
Verder heeft een verhuizing voor de kinderen tot gevolg dat zij wederom een lifeevent moeten meemaken, terwijl zij nog niet zo lang geleden de echtscheiding van hun ouders hebben doorgemaakt. In navolging van de raad acht het hof het niet in het belang van de kinderen dat zij op korte termijn weer een lifeevent doormaken, waarvan de noodzaak overigens niet is gebleken.
5.14.
De moeder heeft ter zitting nog een beroep gedaan op een uitspraak van het hof van 17 juni 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:5955). Naar het oordeel van het hof zijn de omstandigheden in die zaak niet vergelijkbaar met deze zaak. In de zaak waar de moeder naar verwijst is sprake van een scheiding van acht jaar geleden, een langere bestendige relatie, waarbij er al drie jaar een wens bestond om te gaan samenwonen, een meisje van elf jaar oud dat na de zomervakantie op de middelbare school zal starten, waarbij zij de wens kenbaar heeft gemaakt om naar een middelbare school te gaan in de omgeving van de nieuwe woonplaats.
5.15.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een verhuizing van de kinderen naar [plaats2] niet in hun belang moet worden geacht en dat bij gebreke van een gebleken noodzaak tot verhuizen en na afweging van de belangen van de moeder bij een verhuizing en de belangen van de kinderen, het belang van de moeder voor het belang van de kinderen moet wijken. De grieven I, II en III van de moeder falen dan ook.
de hoofdverblijfplaats
5.16.
De vader heeft verzocht om te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij hem zullen hebben indien de moeder toch met de kinderen buiten [woonplaats1] verhuisd. Uit de toelichting die de vader hierbij geeft, blijkt dat de vader de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem wil indien de moeder toch naar [plaats2] verhuisd en heeft hij met zijn verzoek niet een wijziging van de hoofdverblijfplaats bedoeld bij een verhuizing buiten [woonplaats1] , maar binnen een straal van 25 kilometer van [woonplaats1] .
5.17.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de vader dit verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kan doen en dat de vader om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek.
5.18.
Het hof overweegt als volgt. Het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen indien de moeder toch verhuist, betreft, anders dan de moeder heeft aangevoerd, niet een zelfstandig verzoek dat voor het eerst in hoger beroep is gedaan. Het gaat hier om een vermeerdering (in hoger beroep) van de zelfstandige verzoeken van de vader in eerste aanleg. Het verzoek is toelaatbaar nu dit tijdig, dat wil zeggen als verzoek in incidenteel hoger beroep in het verweerschrift, is gedaan, het verzoek voldoende samenhang heeft met de oorspronkelijke verzoeken van de vader en het verzoek niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde (zie de artikelen 362, 283 en 130 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
5.19.
Het hof zal het verzoek van de vader afwijzen. Het hof heeft namelijk niet de verwachting dat de moeder in strijd met deze beschikking toch naar [plaats2] zal verhuizen. Zo heeft de moeder ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij in dat geval naar mogelijkheden in de omgeving van [woonplaats1] zal gaan zoeken. Daarbij komt dat partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben. Het hof ziet geen aanleiding hierin een wijziging aan te brengen.
de zorgregeling
5.20.
Verder heeft de vader nog verzocht de zorgregeling uit te breiden. In zijn eerste grief in het incidenteel hoger beroep voert hij daartoe aan dat het altijd de bedoeling van partijen is geweest toe te werken naar een co-ouderschapsregeling.
5.21.
De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd. In grief IV voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte de zorgregeling heeft uitgebreid. De rechtbank is met haar beslissing buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden door, zonder een daartoe strekkend verzoek, de zorgregeling te wijzigen en zelfs uit te breiden.
5.22.
Het hof overweegt als volgt. Het hof zal eerst nader ingaan op het standpunt van de moeder, inhoudende dat de rechtbank buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden. Het hof kan de redenering van de moeder op dit punt niet volgen, aangezien de vader in zijn verweerschrift benoemt dat hij een uitbreiding van de zorgregeling zal verzoeken. Dit verzoek is niet in het petitum van zijn verweerschrift opgenomen, maar bij afzonderlijke brief op 17 november 2020 (tegelijk met het verweerschrift) bij de rechtbank ingediend. In deze brief staat duidelijk verwoord dat de vader verzoekt de zorgregeling te wijzigen en een zorgregeling wil waarbij de kinderen bij hem verblijven de ene week van woensdagavond 17.30 uur tot vrijdag 17.30 uur en de andere week van vrijdag 17.30 uur tot zondagavond 17.30 uur. Aan de beslissing van de rechtbank ligt dus wel degelijk een verzoek van de vader ten grondslag.
5.23.
De vraag die nu voorligt is welke zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is. De moeder is het niet eens met de uitbreiding zoals die door de rechtbank is vastgesteld en wil dat er een zorgregeling wordt vastgesteld zoals partijen in hun ouderschapsplan zijn overeengekomen. De vader daarentegen wil een nog verdere uitbreiding van de zorgregeling en verzoekt een co-ouderschapsregeling.
5.24.
Op dit moment geldt de zorgregeling zoals die door de rechtbank is vastgesteld. De kinderen verblijven nu bij de vader om het weekend van vrijdag 17.30 uur tot zondag 17.30 uur en elke week van donderdag 17.30 uur tot vrijdag 17.30 uur.
Partijen zijn het erover eens dat deze zorgregeling goed verloopt. Het hof acht het in navolging van de rechtbank in het belang van de kinderen dat zij een goed en regelmatig contact met hun vader hebben. Dat de kinderen af en toe voor korte duur door derden (zoals grootouders) worden opgevangen is daarbij niet onoverkomelijk en niet ongebruikelijk. De vader heeft onweersproken gesteld dat de kinderen in het verleden ook regelmatig door derden (zoals de grootouders) werden opgevangen, zodat dit voor hen een vertrouwde omgeving is. Het hof ziet echter geen aanleiding de zorgregeling nog verder uit te breiden zoals de vader wenst. Partijen hebben in het ouderschapsplan afspraken gemaakt over de zorgregeling en daarbij hebben zij er duidelijk voor gekozen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben. Uit het ouderschapsplan volgt niet dat partijen de intentie hebben gehad toe te werken naar een co-ouderschapsregeling. De grief van de vader in het incidenteel hoger beroep faalt dan ook. Het hof zal de zorgregeling zoals door de rechtbank bepaald in stand laten. Omdat de rechtbank heeft nagelaten het ouderschapsplan op dit punt te wijzigen, ziet het hof aanleiding de bestreden beschikking op dit punt te vernietigen. Grief IV in het principaal hoger beroep van de moeder en grief I in het incidenteel hoger beroep van de vader falen.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het de beslissing over de verhuizing betreft, bekrachtigen.
6.2.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het de beslissing over de zorgregeling betreft, vernietigen en beslissen als hierna vermeld.
6.3.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft. Het hof ziet geen aanleiding, zoals de vader verzoekt, de moeder te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.292.527-02
7.1
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar schorsingsverzoek;
in de zaak met zaaknummer 200.292.527-01
7.2
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 januari 2021, voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving op een andere basisschool;
7.3
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 januari 2021, voor zover het de vastgestelde zorgregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
7.4
wijzigt het op 18 maart 2019 door partijen ondertekende ouderschapsplan in die zin, dat als regeling inzake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken wordt vastgesteld dat de kinderen [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 in [plaats1] , en [de minderjarige2] , geboren [in] 2016 in [plaats1] bij de vader verblijven:
  • om het weekend van vrijdag 17.30 uur tot zondag 17.30 uur, en
  • elke week van donderdag 17.30 uur tot vrijdag 17.30 uur;
7.5
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.6
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.7
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.L. van der Bel en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, is getekend door mr. M.L. van der Bel en is op 12 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.