Uitspraak
bij de kantonrechter: gedaagde,
[appellant],
bij de kantonrechter: eiseres,
Casparus,
1.De verdere procedure bij het hof
2.Waar gaat het ion deze zaak om?2.1 Het gaat in deze zaak om de vraag of de huurovereenkomst van een door [appellant] van Casparus gehuurd bedrijfspand (met bovenwoning) beëindigd moet worden. Anders dan de kantonrechter oordeelt het hof dat de vordering van Casparus tot beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde niet toewijsbaar is.2.2 Het hof zal deze beslissing hierna motiveren, door eerst de relevante feiten vast te stellen en door vervolgens de argumenten van partijen te bespreken aan de hand van de bezwaren (‘grieven’) van [appellant] tegen het vonnis van de kantonrechter. Het hof zal bij deze bespreking ook de stellingen en argumenten van Casparus, die door de kantonrechter niet zijn gehonoreerd, betrekken.3. De relevante feiten3.1 Op 10 maart 1977 hebben [appellant] als huurder en v.o.f. Schermer en Zoon en haar vennoten (hierna: Schermer) als verhuurder een schriftelijke huurovereenkomst ondertekend over de huur door [appellant] van het woon- en winkelpand aan het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de bedrijfsruimte) en het daarin uitgeoefende bedrijf, een slijterij. De huurovereenkomst is ook door [de echtgenote] (hierna: [de echtgenote] ), de echtgenote van [appellant] , ondertekend. In de huurovereenkomst is onder meer bepaald dat de huurprijs maandelijks bij vooruitbetaling moet worden betaald (artikel 1 lid 1), dat de huurder verplicht is het gehuurde uitsluitend te gebruiken voor de exploitatie van het slijtersbedrijf (artikel 3 lid 1) en dat het hem verboden is zonder schriftelijke toestemming van de verhuurder de exploitatie van het gehuurde bedrijf geheel of gedeeltelijk aan een derde over te dragen of over te laten (artikel 7 lid 3 onder b).3.2 [de echtgenote] en [appellant] exploiteren tot nu toe onder de naam “Slijterij ['naam echtgenote'] ” een slijterij en wijnhandel in de bedrijfsruimte. [appellant] werkte daarnaast tot 2010 elders in loondienst. [de echtgenote] en [appellant] wonen in de bedrijfswoning boven de winkelruimte.3.3 In augustus 2005 heeft Otocom Weesp B.V., een vennootschap van de heer [naam1] (hierna: [naam1] ) een bedrag van € 12.500,- geleend aan [appellant] en [de echtgenote] . In de schriftelijke overeenkomst van geldlening van 11 augustus 2005 wordt als schuldenaar vermeld “Slijterij ['naam echtgenote'] de heer [appellant] en mevrouw [de echtgenote] ”. In een brief van diezelfde datum aan [appellant] en [de echtgenote] bevestigt [naam1] deze overeenkomst en geeft hij aan dat hij heeft toegezegd [appellant] en [de echtgenote] te helpen om “uit de financiële malaise” te komen, niet alleen door hen geld te lenen, maar ook door regelingen te treffen met hun schuldeisers.[naam1] en [appellant] kenden elkaar van een hockeyclub, waarin beiden een functie vervulden.3.4 [naam1] is ook bestuurder van Casparus. Casparus is op 30 juni 2006 eigenaar geworden van de bedrijfsruimte.3.5 Op 17 januari 2008 hebben [naam1] en [appellant] en [de echtgenote] een door [naam1] opgesteld handgeschreven stuk (door partijen aangeduid als de allonge) ondertekend. In de allonge is onder meer vermeld dat de huur in 2008 “€ 2.000 ex” en in 2009 “€ 2500 ex”bedraagt en daarna zal worden geïndexeerd. Ook is er in vermeld dat de rente over de
“
en hoe nu verder” is vermeld:
“
bij stoppen vergoedingvoor …..€ 50.000.”
Dat de zakelijke situatie zorgelijk begint te worden heeft cliënte ook zelf ondervonden aan de stelselmatig te late betalingen van de huur. Omwille van de goede verstandhouding heeft cliënte hiervan tot dusver nooit een punt gemaakt maar het maakte wel duidelijk dat de levensvatbaarheid van Slijterij ['naam echtgenote'] meer en meer onder druk is komen te staan.”
vanwege slecht huurderschap vanwege stelselmatige te late betalingen van huurbetalingen, alsmede vanwege een belangenafweging die in het voordeel van cliënte dient uit te vallen.”
Partijen hebben geen hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waaraan Casparus inmiddels ook heeft voldaan.
4.4. De beoordeling van het geschil tussen partijen
Hierna zal blijken dat het hof de vorderingen van Casparus ook op die grondslagen niet toewijsbaar vindt. Om die reden komt het hof niet toe aan de vraag of [appellant] aanspraak heeft op een verhuiskostenvergoeding en op de vraag wat de hoogte van de gebruiksvergoeding is die [appellant] dient te betalen vanaf het tijdstip van beëindiging van de huurovereenkomst.
In dit kader overweegt het hof dat de pogingen van Casparus om de huurovereenkomst te beëindigen aanvankelijk ook niet waren ingegeven door een (vermeende) slechte bedrijfsvoering, maar door de wens van Casparus om de bedrijfsruimte te verkopen. Het hof verwijst naar de onder 3.7 tot en met 3.9 aangehaalde correspondentie. Pas toen het Casparus duidelijk was dat [appellant] en [de echtgenote] niet wilden meewerken aan een vrijwillige beëindiging van de huurovereenkomst, vormden de te late huurbetalingen voor het eerst een extra reden (grond) voor opzegging van de huurovereenkomst. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de huidige advocaat van Casparus ook aangegeven dat Casparus op zoek is gegaan naar tekortkomingen in de huurovereenkomst uit het verleden om een extra grond te hebben voor de beëindiging van de huurovereenkomst. Deze, op zich begrijpelijke, gang van zaken bevestigt dat de te late huurbetalingen in de verhouding van deze partijen op zich, dus los van de latere wens van Casparus om de huurovereenkomst te beëindigen om een andere reden (de wens tot verkoop), geen slechte bedrijfsvoering oplevert.
Het ligt voor de hand dat [appellant] indien de huurovereenkomst zal eindigen nauwelijks in staat zal zijn om de slijterij elders voort te zetten. Zelfs als er, met Casparus, van wordt uitgegaan dat andere geschikte winkelruimte beschikbaar is, zal een verhuizing niet alleen een aanzienlijke financiële investering vragen, maar ook veel extra inspanningen en energie vergen van [appellant] , die zoals aangegeven al op leeftijd is. Er kan dan ook in redelijkheid van worden uitgegaan dat [appellant] in dat geval de exploitatie van de met [de echtgenote] gedreven slijterij en wijnhandel definitief zal moeten staken. Bovendien zal [appellant] dan op zoek moeten gaan naar andere woonruimte voor zichzelf en voor [de echtgenote] .
Beëindiging van de huurovereenkomst heeft dan ook ingrijpende gevolgen voor de financiële situatie van [de echtgenote] (de inkomsten uit ‘de zaak’ vallen weg), zijn bezigheden (hij is niet meer economisch actief) en zijn huisvesting (hij verliest zijn woning).
4.14 Casparus heeft in het licht van het gemotiveerde verweer van [appellant] op dit punt ook onvoldoende onderbouwd dat [appellant] heeft toegezegd dat hij op of rond zijn zeventigste zou stoppen. Het hof sluit niet uit dat [naam1] daarvan uit is gegaan toen hij besloot om de bedrijfsruimte te kopen, maar dat hij die veronderstelling heeft mogen baseren op uitingen van [appellant] is niet aannemelijk geworden. Illustratief is dat in de allonge over het tijdstip van stoppen niets is ingevuld. Bij deze stand van zaken komt het hof niet toe aan het bewijsaanbod van Casparus op dit punt.
grieven 1 en 2, die gericht zijn tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vorderingen van Casparus toewijsbaar zijn op de primaire grondslag en dat een beoordeling van de subsidiaire grondslag achterwege kan blijven, slagen. De vorderingen van Casparus zijn niet toewijsbaar. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter dan ook vernietigen en de vorderingen van Casparus alsnog afwijzen. Casparus zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure bij de kantonrechter (salaris gemachtigde € 360,-) en bij het hof (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 punten, tarief II), te vermeerderen met nasalaris en wettelijke rente.
5.5. De beslissing
en doet opnieuw recht als volgt:
- nihil aan verschotten en op € 360,- voor salaris van de gemachtigde in de procedure bij de kantonrechter;
- € 415,38 aan verschotten en op € 2.228,- voor geliquideerd salaris van de advocaat voor de procedure bij het hof,
vermeerderd met de wettelijke rente over de hiervoor vermelde bedragen vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest en met € 163,- aan nasalaris, verhoogd met € 85,- voor het geval niet binnen 14 dagen na de datum van dit arrest aan deze veroordeling is voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden;