Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure in eerste aanleg
2.De procedure in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 februari 2021;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- een aanvullend beroepschrift, ingekomen op 1 april 2021;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Baan van 19 juli 2021 met producties.
- de man en zijn advocaat;
- de vrouw en mr. M.A. Schuring, kantoorgenoot van mr. Baan.
3.De feiten
4.Het geschil
primairvoor recht te verklaren dat de verplichting van de man om een uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) te voldoen is geëindigd en de vrouw te verplichten het door de man onverschuldigd betaalde terug te betalen en de door de man geleden schade te vergoeden, of
subsidiairde partneralimentatie op nihil te stellen of te verlagen en de vrouw te veroordelen om het door de man onverschuldigd betaalde terug te betalen. De vrouw heeft de rechtbank bij zelfstandig verzoek verzocht de partneralimentatie met ingang van 14 januari 2020 te bepalen op € 7.500,- bruto per maand.
- primairvoor recht te verklaren dat de verplichting van de man om partneralimentatie aan de vrouw te betalen is geëindigd met ingang van 1 maart 2018, 1 maart 2019 of de datum die het hof juist acht, met veroordeling van de vrouw om de onverschuldigd betaalde partneralimentatie terug te betalen binnen een maand na de datum van de door het hof te geven beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente, en te bepalen dat de vrouw gehouden is de door de man als gevolg van haar onrechtmatig handelen geleden schade (recherchekosten) van € 21.478,71 of een bedrag dat het hof juist acht, te vergoeden en de vrouw te veroordelen in de proceskosten;
- subsidiairde vrouw te veroordelen om op grond van 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de bewijzen te leveren dat de vrouw haar deel van de kosten heeft voldaan voor de in het beroepschrift genoemde gebeurtenissen en bij gebrek aan dat bewijs, te bepalen dat de vrouw met haar partner samenleeft als waren zij gehuwd en de hiervoor onder ‘primair’ genoemde verzoeken toe te wijzen;
- meer subsidiairde partneralimentatie met ingang van 1 maart 2018, 1 maart 2019, 1 januari 2021 of de datum die het hof juist acht te wijzigen en te bepalen op nihil, dan wel op het bedrag dat het hof juist acht, met veroordeling van de vrouw om de onverschuldigd betaalde partneralimentatie binnen een maand na de datum van de door het hof te geven beschikking terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- de vrouw te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
- de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, dan wel de verzoeken van de man in hoger beroep af te wijzen;
- de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de afwijzing van het zelfstandig verzoek van de vrouw betreft en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, de partneralimentatie te wijzigen met ingang van 14 januari 2020, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, en te bepalen op € 7.500,- bruto per maand, althans het bedrag dat het hof juist acht, bij vooruitbetaling te voldoen;
- de man te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
- de verzoeken van de vrouw in het incidenteel hoger beroep af te wijzen;
- voor zover het hof van oordeel is dat de man nog partneralimentatie dient te voldoen: de partneralimentatie in de periode van 1 januari 2021 tot 17 mei 2021 op nihil te stellen en met ingang van 17 mei 2021 op € 800,- bruto, althans op een bedrag dat het hof juist acht, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
5.De overwegingen voor de beslissing
6.De beslissing
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, zij die stukken
uiterlijk op 2 november 2021dient over te leggen;
uiterlijk op 2 november 2021het aantal voor te brengen getuigen en de verhinderdagen van
beide partijen en hun advocaten en van de getuige(n)dient op te geven, waarna de raadsheer-commissaris (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) de datum en het tijdstip van het getuigenverhoor zal vaststellen;
tenminste een week voor het getuigenverhoorde namen en woonplaatsen van de getuigen aan de wederpartij en de griffie van het hof dient op te geven;