Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Samenvatting
Het hof vindt de tekst van de overeenkomst op dit punt niet duidelijk en oordeelt mede aan de hand van bijkomende omstandigheden dat de overeenkomst niet is geëindigd door het verloop van tijd, ook al heeft de verhuurder in de in de tweede volzin van artikel 7:271 lid BW bedoelde periode aan de huurder geschreven dat het in de overeenkomst bepaalde tijdvak eindigde. Dit betekent niet alleen dat het vonnis van de eerste rechter, die op dit punt een ander oordeel had, moet worden vernietigd maar ook dat [appellant] ten onrechte (met een eerder vonnis in kort geding) werd gedwongen om het gehuurde te ontruimen en dat [geïntimeerde] daardoor wanprestatie pleegde. [geïntimeerde] is verplicht tot vergoeding van de schade die [appellant] als gevolg van de ontruiming heeft geleden. Voordat het hof de schadeomvang vaststelt, stelt het [appellant] in staat om bewijs te leveren. Het hof geeft daarom nu nog geen eindbeslissing.
2.De processtukken
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
stelplicht en bewijslast
heeft dit gemotiveerd tegengesproken: partijen hebben volgens [appellant] met de daarin vastgestelde periode een proeftijd vastgelegd. In beginsel zou de huur na die proeftijd worden verlengd, aldus [appellant] .
Vooraf moet worden uitgemaakt wie in deze discussie bewijslast draagt. Met artikel 150 Rv wordt als hoofdregel gegeven dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten of rechten de bewijslast draagt van die feiten of rechten. Hier doet zich geen uitzondering op die hoofdregel voor. Nu het er in deze zaak in de kern om gaat dat [geïntimeerde] zich erop beroept dat zijn verplichting om de kamer aan [appellant] ter beschikking te stellen is geëindigd doordat partijen dat met elkaar zijn overeengekomen, draagt hij de bewijslast van die inhoud van de overeenkomst.
uiterlijktot 1 maart 2019 zou duren, als de mogelijkheid dat de huur
minstensacht maanden zou duren.
De zin die daarop volgt doet afbreuk aan het standpunt van [geïntimeerde] . Het ligt namelijk meer voor de hand dat [appellant] na renovatiewerkzaamheden terugkeert in het gehuurde indien hij voor onbepaalde tijd huurde, te meer wanneer daarbij wordt betrokken dat in dat geval een ontruimingstermijn van drie maanden zou gelden.
nietom een bepaalde tijd ging.
Het hof zal hieronder in het licht van dit oordeel de vorderingen van [appellant] bespreken.
Het hof zal hieronder de meer specifieke verweren van [geïntimeerde] besprekingen
schadevordering ii: zes verhuizingen à € 1.000
[geïntimeerde] heeft een en ander in de memorie van antwoord voldoende gemotiveerd bestreden, niet alleen het aantal verhuizingen, maar ook dat deze hem kunnen worden toegerekend als een gevolg van de ontruiming en dat die verhuizingen telkens een schadepost van € 1.000 hebben betekend.
[appellant] heeft ter zitting in hoger beroep aangeboden ter zake hiervan bewijs te leveren door indiening van stukken. Het hof zal hem daartoe toelaten. Indien [appellant] ook getuigen wil laten horen, kan hij dat via zijn advocaat op de eerstvolgende rolzitting aan het hof en [geïntimeerde] laten weten. Hetzelfde geldt voor [geïntimeerde] in het geval [geïntimeerde] tegengetuigen wil laten horen. Indien één van partijen om getuigenverhoren vraagt, zal de raadsheer-commissaris die in dit arrest wordt benoemd die verhoren mogelijk maken.
schadevordering i: huurgewenningsbijdrage
schadevordering iii: proceskosten
4.De slotsom
Alle eindbeslissingen, ook die over de proceskosten die in deze zaak in eerste aanleg en hoger beroep zijn gemaakt, worden in afwachting van de bewijslevering aangehouden.
5.De beslissing
- aan huur van 23 april 2019 tot en met 22 april 2024 de in productie 6 bij memorie van grieven genoemde bedragen méér heeft en/of zal moeten betalen dan indien [geïntimeerde] hem niet zou hebben gedwongen tot de ontruiming;
- vanaf 23 april 2019 zes keer € 1.000 schade heeft geleden door verhuizingen die het (toerekenbaar) gevolg zijn van de ontruiming op die dag;
2 november 2021voor een akte tot bewijslevering aan de zijde van appellant en/of verzoek van [appellant] om getuigenverhoor mogelijk te maken;