ECLI:NL:GHARL:2021:9177

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
19/01626
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat door belanghebbende was ingediend tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Rivierenland. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 288.000 voor het kalenderjaar 2019, met als waardepeildatum 1 januari 2018. Het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende geen machtiging had overgelegd. De rechtbank Gelderland had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 8 juni 2021 werd het onderzoek ter zitting afgesloten, en het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de overgelegde machtiging niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01626
uitspraakdatum: 28 september 2021
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 november 2019, nummer AWB 19/3001, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking Rivierenland(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2019 de waarde van de onroerende zaak [adres] 1 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2019, naar waardepeildatum 1 januari 2018, vastgesteld op € 288.000.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak van 25 april 2019 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet overleggen van een machtiging.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 8 november 2019 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft op 12 december 2019 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Daarvoor is een griffierecht betaald van € 128.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op 16 april 2020 een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. De zaken met de nummers 19/01626 tot en met 19/01632 zijn gezamenlijk behandeld. Namens belanghebbende zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam3] en [naam4] . Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en ingebracht.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.9.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting is op 11 juni 2021 een nader stuk van belanghebbende bij het Hof binnengekomen. Het Hof heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

2.Feiten

2.1.
Namens belanghebbende heeft [naam1] op 1 maart 2019 een bezwaarschrift ingediend. Daarin heeft [naam1] vermeld dat hij als gemachtigde optreedt.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 11 maart 2019, gericht aan [naam1] , de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en hem gevraagd om binnen zes weken na de dagtekening van de brief een machtiging toe te sturen. In deze brief is verder erop gewezen dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard als niet aan het verzoek wordt voldaan.
2.3.
Aan het verzoek van de heffingsambtenaar om toezending van een machtiging heeft [naam1] niet voldaan. Om die reden heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.
Belanghebbende is tegen die beslissing in beroep gekomen bij de Rechtbank. Daarbij heeft belanghebbende gewezen op het feit dat naar zijn mening geen nieuwe machtiging behoefde te worden overgelegd, aangezien de heffingsambtenaar reeds in het bezit was van een in een eerdere WOZ-procedure overgelegde machtiging van 6 maart 2018 waarin belanghebbende het volgende heeft verklaard:
“Hiermee verklaar ik Adviesbureau [naam1] te [woonplaats] (…) gemachtigd te hebben namens mij bezwaar in te dienen tegen de hoogte van de BSR aanslag over het jaar 2018, met de waardepeildatum 1 januari 2017.”
2.5.
Ter zake van de beroepsprocedure heeft belanghebbende een machtiging van 20 juni 2018 aan de Rechtbank overgelegd, waarin staat dat belanghebbende “(…) bij deze Adviesbureau [naam1] , [adres] 2, [woonplaats] , KvK nr. [nummer1] , [machtigt] om hem/haar in- en buiten rechte te vertegenwoordigen.”
2.6.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de onder 2.4 genoemde volmacht van 6 maart 2018 niet de bevoegdheid omvat om bezwaar te maken tegen de onderhavige WOZ-beschikking 2019. De heffingsambtenaar heeft daarom het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus de Rechtbank.
2.7.
In hoger beroep heeft belanghebbende in februari 2020 een ondertekende machtiging overgelegd waarin de ondergetekenden, waaronder belanghebbende, [naam1] machtigen ‘om hen altijddurend te vertegenwoordigen in en buiten rechte in verband met de bezwaar- en beroepsprocedures tegen Belastingsamenwerking Rivierenland (BSR) naar aanleiding van de oplegging van de lokale belastingen op basis van de WOZ-waardes die gestoeld zijn op de Wet WOZ van 1994’.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet overleggen van een machtiging.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de heffingsambtenaar, en tot terugwijzing naar de heffingsambtenaar voor een hernieuwde beoordeling van het bezwaar. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Uitnodiging zitting Hof
4.1.
Bij brief van 2 juni 2021 is aan beide partijen meegedeeld dat de samenstelling van de zetel van de meervoudige kamer van het Hof die het beroep behandelt, is gewijzigd. Deze brief is verzonden aan het postadres van belanghebbendes gemachtigde, te weten een postbus in [plaats1] . De omstandigheid dat de gemachtigde deze brief pas na de zitting van 8 juni 2021 in zijn postbus heeft aangetroffen, omdat hij tussen 2 en 8 juni 2021 de post uit deze postbus niet heeft opgehaald, komt voor zijn rekening en risico. Overigens is niet gebleken dat belanghebbende in zijn procesbelang is geschaad door deze zetelwijziging. In dat verband weegt mee dat de voorzitter bij aanvang van de zitting de namen heeft genoemd van de raadsheren die deel uitmaakten van de zetel.
Machtiging
4.2.
Ingevolge artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter a, Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het – voor zover hier van belang – ten minste de naam en het adres van de indiener. Daarbij wordt met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zichzelf bezwaar instelt of degene namens wie bezwaar wordt ingesteld (vgl. HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO7505).
4.3.
Ondertekening van het bezwaarschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Is het bezwaarschrift niet door de indiener zelf (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het bezwaarschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd indien bij dat bezwaarschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. In zoverre kleeft dan aan het bezwaarschrift een gebrek (vgl. HR 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2).
4.4.
Op grond van artikel 6:6 Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Het ontbreken van een schriftelijke volmacht is als een zodanig verzuim aan te merken (vgl. HR 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2).
4.5.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 11 maart 2019 aan [naam1] verzocht de gestelde machtiging door belanghebbende binnen zes weken aan te tonen. In die brief is vermeld dat, indien van die gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard. Vaststaat dat [naam1] niet binnen de gestelde termijn een machtiging heeft overgelegd.
4.6.
Verder heeft de Rechtbank terecht geoordeeld dat de overgelegde machtiging van 6 maart 2018 (zie 2.4) uitsluitend de bevoegdheid omvatte om bezwaar te maken tegen de WOZ-beschikking 2018 en niet tegen de onderhavige WOZ-beschikking 2019. Van een zogenoemde doorlopende machtiging is derhalve geen sprake.
4.7.
Het niet overleggen van een machtiging kan in hoger beroep niet worden hersteld (vgl. HR 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2, r.o. 3.4.2). De heffingsambtenaar heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 28 september 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 september 2021.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
.