ECLI:NL:GHARL:2021:9131

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
200.282.109/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorschot op schadevergoeding wegens gaswinning door NAM in kort geding

In deze zaak vorderen appellanten, die een sportschool exploiteren, een voorschot op schadevergoeding van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) wegens schade aan hun pand door aardbevingen als gevolg van gaswinning. De totale schade is door een deskundige getaxeerd op ruim 12 miljoen euro, maar het hof acht het bestaan van het grootste deel van de vordering niet aannemelijk. Het hof wijst een beperkt deel van het gevorderde voorschot toe, namelijk € 12.738,10, bestaande uit € 5.000,- voor immateriële schade, € 6.738,10 voor deskundigenkosten en € 1.000,- voor administratiekosten. De vordering van appellanten tot betaling van een voorschot van € 150.000,- wordt afgewezen, omdat het hof van oordeel is dat de vordering niet voldoende aannemelijk is gemaakt. Het hof oordeelt dat de appellanten niet hebben aangetoond dat zij recht hebben op de volledige kosten van herbouw van het pand, dat als 'total loss' wordt beschouwd. De uitspraak van de voorzieningenrechter wordt gedeeltelijk vernietigd, en NAM wordt veroordeeld tot betaling van het toegewezen voorschot. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.282.109/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 131566)
arrest van 28 september 2021
in de zaak van

1.V.O.F. Sport Health & Welness Center Imperial,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [appellant2],
wonende te [woonplaats] ,
3. [appellante3],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. L.H. Haarsma, die kantoor houdt te Paterswolde,
tegen
Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
NAM,
advocaat: mr. P.A.Th. Kostwinder, die kantoor houdt te Groningen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het tussenarrest van het hof van 22 december 2020 heeft op
6 juli 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Een kopie van het proces-verbaal dat daarvan is opgemaakt, is aan het dossier toegevoegd. Hierna hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof beslist dat vandaag arrest wordt gewezen.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1
[appellanten] c.s. stellen zich op het standpunt dat hun pand in [vestigingsplaats] , waarin zij een sportschool exploiteren, aanzienlijke schade heeft opgelopen door aardbevingen als gevolg van de gaswinning door NAM in hun regio. De omvang van de totale schade is door de door hen ingeschakelde deskundige getaxeerd op ruim 12 miljoen euro. [appellanten] c.s. vorderen in dit kort geding dat NAM wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 150.000,- op uiteindelijk aan hen uit te keren schadevergoeding.
2.2
NAM betwist dat [appellanten] c.s. een voldoende spoedeisend belang hebben en bestrijdt verder dat [appellanten] c.s. een schadevordering zouden hebben op NAM.
2.3
Het hof zal de vorderingen van [appellanten] c.s. in dit kort geding afwijzen. Het hof zal deze beslissing hierna motiveren, door eerst de relevante feiten vast te stellen en door daarna de standpunten van partijen te bespreken.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het gaat in deze zaak om het pand van [appellanten] c.s. aan het [adres] te [vestigingsplaats] (hierna: het pand). In het pand, gebouwd in 1979, exploiteren [appellanten] c.s. sinds 2009 een sportschool in de breedste zin van het woord. [appellanten] c.s. hebben bij aankoop ongeveer 1 miljoen euro voor het pand betaald en hebben daarin investeringen gedaan.
3.2
NAM is producent van aardgas. Sinds 1963 produceert NAM onder meer gas uit het ‘Groningenveld’, dat zich bevindt onder de gemeenten Appingedam, Bedum, Delfzijl, Eemsmond, Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Loppersum, Menterwolde, Slochteren, Oldambt, Pekela, Ten Boer, Veendam en - gedeeltelijk - Bellingwolde en Haren. De gaswinning uit het Groningenveld veroorzaakt bodemdaling en aardbevingen in een omvangrijk gebied.
3.3
NAM is op grond van artikel 6:177 BW aansprakelijk voor schade die het gevolg is van door gaswinning teweeggebrachte aardbevingen.
3.4
Op 21 juni 2014 hebben [appellanten] c.s. voor het eerst schade aan het pand gemeld bij NAM. Dit betrof breuken aan diverse vloeren, wanden en muren over de gehele oppervlakte van het pand en de bijgebouwen. Nadien hebben [appellanten] c.s. herhaaldelijk nieuwe en vervolgschades gemeld bij NAM, bij het Centrum voor Veilig Woningen (CVW) en bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG). De kwestie van [appellant2] is destijds aangemerkt als een complex schadegeval (“meervoudige problematiek”).
3.5
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en de burgemeester van Delfzijl hebben in de periode 2016-2017 bemiddelingsvoorstellen voor de schadeafwikkeling gedaan. Omdat [appellanten] c.s. en NAM het niet eens konden worden over de afhandeling van de tot
31 maart 2017 gemelde schades, hebben [appellanten] c.s. zich gewend tot de Arbiter Bodembeweging . Op 2 november 2017 heeft de Arbiter uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van NAM voor de gemelde schades. De Arbiter heeft onder meer alle vorderingen met betrekking tot schades aan de vloeren toegewezen. In de uitspraak is ook gesproken over de constructieve vloeren, die worden aangeduid als “kwaaitaaivloer”, (bedoeld zal zijn: “kwaaitaalvloer”).
De Arbiter heeft ten aanzien daarvan het volgende overwogen:
Meldingsnummer 58140: schadenummer 2; meldingsnummer 121685: schadenummer 11 en 12; meldingsnummer 132571: schadenummer 1:(…) De door de NAM ingebrachte oplegnotitie (…) spitst zich, voor wat betreft de schades, voornamelijk toe op de kwaaitaaivloer. De NAM stelt zich op het standpunt dat de algemene producteigenschappen en oneigenlijk gebruik van de vloer de schades die aanwezig zijn in deze vloer tot gevolg kunnen hebben gehad.(…)De NAM heeft ter zitting de arbiter verzocht een deskundige te benoemen teneinde onderzoek te verrichten naar de kwaaitaaivloer. De arbiter overweegt dat, zoals hiervoor is overwogen, het aan de NAM is om gedegen onderzoek naar de schade te verrichten, ook nu thans wordt vermoed dat de schade als gevolg van bevingen door gaswinning is veroorzaakt. Dat heeft de NAM nagelaten. De arbiter gaat dan ook voorbij aan het verzoek tot het benoemen van een deskundige (…)”
3.6
Omdat [appellanten] c.s. en NAM het niet eens konden worden over de wijze waarop herstel van de schade diende plaats te vinden, hebben [appellanten] c.s. zich na de uitspraak van 2 november 2017 wederom tot de Arbiter gewend. Bij tussenuitspraak van 12 juni 2018 heeft de Arbiter de heer ir. [de deskundige1] (hierna: [de deskundige1] ) als deskundige benoemd. Uit het deskundigenrapport van [de deskundige1] van 23 november 2018 blijkt dat hij een beperkt deel van de kwaaitaalvloer heeft kunnen inspecteren en niet onder die vloer heeft gekeken. Op vragen van de Arbiter antwoordt [de deskundige1] in dat kader:
“Ja, deze Kwaaitaaivloer kan worden hersteld naar de oude toestand. Er is geen veiligheidsrisico. Inherent aan dit goedkope bouwsysteem met Kwaaitaaivloerelementen, zonder druklaag en met ontwerpfouten, waarbij bovenbewapening niet in een constructieve betonnen druklaag wordt gelegd, maar in een daarvoor ongeschikte deklaag van zand-cement, zijn scheuren langs de kopse kanten van de vloerelementen ontstaan. (…)Door het ontbreken van voegnetten in een constructieve gewapende betonnen druklaag, zijn bij de langsvoegen scheuren te verwachten en vastgesteld.(…)De schades in de vloeren lopen (met 99% zekerheid) niet door in de vloerplaten. De scheuren zijn te zien in de deklaag van zand-cement. Deze deklaag van zand-cement heeft door een verwaarloosbare treksterkte capaciteit geen weerstand tegen scheurvorming. De kwaaitaaivloer heeft door zowel bovenwapening, onderwapening en ook dwarswapening/beugels voldoende weerstand tegen trekbelastingen waardoor scheurvorming wordt beperkt.(…)De kosten van herstel van de Kwaaitaaivloeren met een totaal oppervlakte van 3236m2 zijn: € 121.024,64 excl. BTW.”
3.7
De Arbiter heeft op 26 juli 2019 einduitspraak gedaan. De vergoeding voor materiële schade aan het pand - inclusief het door [de deskundige1] begrote bedrag voor de kwaaitaalvloer - is vastgesteld op € 365.395,17 en die voor bijkomende kosten op € 7.626,50. In dat laatste bedrag is € 3.800,- begrepen voor advieskosten deskundige. NAM heeft de vergoeding voor bijkomende kosten rechtstreeks aan [appellanten] c.s. voldaan. In verband met verpanding van de vorderingen op NAM uit hoofde van aardbevingsschade aan de Rabobank als hypotheekhouder en de mededeling hiervan op 31 mei 2017, is de vergoeding voor de materiële schade aan het pand aan de Rabobank betaald. De Rabobank heeft (slechts) een gedeelte hiervan aan [appellanten] c.s. uitgekeerd.
3.8
[appellanten] c.s. hebben AdViDex Expertisediensten gevraagd de bevindingen van [de deskundige1] te onderzoeken. AdViDex heeft in haar rapport van 27 september 2019 geconcludeerd dat diverse zaken niet correct zijn berekend en dat de herstelkosten € 797.833,96 bedragen.
3.9
Op 9 juli 2017 hebben [appellanten] c.s. schades aangemeld bij TCMG. In die procedure heeft onderzoek plaatsgevonden door deskundige [de deskundige2] (hierna: [de deskundige2] ) van 10BE. [de deskundige2] heeft op 28 oktober 2019 een 591 pagina’s tellend rapport uitgebracht, waarin alle gemelde en nog niet gemelde schades aan het pand zijn opgenomen. [de deskundige2] komt op een nog te vergoeden schadebedrag van € 16.460,82. [appellanten] c.s. hebben naar aanleiding hiervan een zienswijze bij TCMG ingediend, waaronder een rapport met schadebegroting van AdViDex. AdViDex schrijft in haar rapport van 18 november 2019 dat zij het pand visueel heeft geïnspecteerd, dat het oordeel over het causaal verband door [de deskundige2] niet correct is onderbouwd, dat geen onderzoek is gedaan naar de kwaaitaalvloeren en dat zij de herstelkosten mijnbouwschade op € 464.734,24 en de totale schade op € 481.722,84 begroot.
3.1
TCMG heeft het advies van [de deskundige2] overgenomen en bij besluit van 17 februari 2020 besloten aan [appellanten] c.s. een bedrag van (in totaal) € 25.482,97 toe te kennen. Dit bedrag bestaat uit een vergoeding voor herstelkosten ad € 17.366,17, bijkomende kosten ad € 7.174,40 (waarvan € 1.474,40 voor advieskosten) en de wettelijke rente ad € 942,40. TMCG heeft, voor zover hier van belang, over de zienswijze van [appellanten] c.s. het volgende overwogen:
“(…) Voor de Commissie is deze onderbouwing [hof: de onderbouwing dat t.a.v. enkele schades sprake is van aanvullende schades]om meerdere redenen onvoldoende. (…)Evenmin wordt onderbouwd waarom deze aanvullende schades alsnog zouden moeten worden vergoed, gelet op de schadevergoeding die door de Arbiter Bodembeweging reeds is toegekend voor onder andere herstel van de kwaaitaaivloer. De Commissie ziet ook hierom geen aanleiding voor een nadere schadevaststelling of afwijken van het advies van de deskundige terzake. (…)”Tegen deze beslissing hebben [appellanten] c.s. bezwaar gemaakt.
3.11
Medio mei 2019 is op initiatief van de burgemeester van de gemeente Delfzijl een overlegtraject gestart, waarbij een ten behoeve van [appellant2] ingehuurde externe adviseur, de heer [de adviseur] , TCMG, NCG, de Rabobank en NAM betrokken zijn geweest. [de adviseur] zou drie alternatieven gaan onderzoeken, te weten (1) herstellen/versterken, (2) nieuwbouw en (3) uitkopen.
3.12
AdViDex heeft op verzoek van [appellanten] c.s. de schade aan het pand visueel onderzocht. In haar rapport van 27 augustus 2019 schrijft zij:
“De geconstateerde ernstige schade, de bouwwijze van het pand en de voorspelde toekomstige bevindingen maken dat er zeer ingrijpende maatregelen noodzakelijk zijn teneinde het zich steeds herhalen van de schade te voorkomen.Verder vind ik dat ten behoeve van de veiligheid het pand bouwkundig dien te worden versterkt. Gelet op opgedane ervaringen maakt dit dat het pand alstotal lossdient te worden gekwalificeerd. Wij adviseren dan ook om het gebouw te slopen en te vervangen door een aardbevingsbestendig gebouw met dezelfde gebruiksmogelijkheden als het huidige exemplaar.”AdViDex begroot de kosten voor herbouw van het pand op € 9.613.485,- en met bijkomende kosten in totaal op € 10.747.544,63.
3.13
CVW heeft op 15 november 2019 een versterkingsadvies voor het pand uitgebracht, waarin de kosten van versterking worden begroot op € 858.788,-.
3.14
Omdat [appellanten] c.s. naast [de adviseur] iemand wilden aanstellen die zijn belangen zou behartigen, is - aldus [appellanten] c.s. - het overlegtraject door [de adviseur] stilgelegd. Er heeft nog geen versterking plaatsgevonden.
3.15
[appellanten] c.s. hebben vanwege hun financiële situatie hun huurhuis, waarin zij met hun twee kinderen wonen, moeten verlaten. Het gezin woont in de sportschool, wat tot op heden door de gemeente is gedoogd. In een brief van 25 juni 2020 heeft de gemeente aangekondigd het toezicht op de bewoning en de brandveiligheid van het pand weer op te starten.
3.16
Op 12 december 2017 heeft mevrouw drs. [de psycholoog] , psycholoog, de volgende schriftelijke verklaring opgesteld, waarin zij onder meer schrijft:
“Met instemming van de heer [appellant2] wend ik mij tot u als zijn behandelend psycholoog. De reden is dat de spanningen ten gevolge van de gaswinning, de aardbevingen en de schade-afhandeling in versneld tempo en met toenemende intensiteit ernstig belastend zijn voor de heer [appellant2] , zijn gezin en zijn bedrijf.Toelichting
De heer [appellant2] is sinds juni 2017 wekelijks bij mij in therapie.Op basis van vragenlijst onderzoek (PTSS, PTVS, SQ48) wordt geconcludeerd dat het klachtenniveau bij de heer [appellant2] extreem hoog is. Hij leeft al ruim drie jaar onder hoge spanning.
De schade die zijn woon/werkplek heeft opgelopen ten gevolge van de gaswinning en met name de uiterst trage be- en afhandeling van de schade hebben er toe geleid dat de heer [appellant2] lijdt aan slaapstoornissen en tot chronische oververmoeidheid. Hetgeen op zijn beurt ontstekingen overal in zijn lichaam veroorzaakt.Hij is snel geïrriteerd en geagiteerd. De heer [appellant2] kan zich niet/nauwelijks meer ontspannen. Door het langdurige stressniveau is hij niet meer in staat leiding te geven aan zijn bedrijf. Zijn vrouw staat er wat dat betreft alleen voor, hetgeen ook voor haar zeer belastend is. De mentale en fysieke staat van de heer [appellant2] brengen veel spanningen met zich mee in het gezin.
Uit de anamnese blijkt dat het wonen en werken in een onveilig pand en de nu 3 jaar durende onproductieve onderhandelingen over schade afhandeling/uitkoop ten gevolge van de gaswinning belangrijke oorzakelijke factoren zijn.
ConclusieDe heer [appellant2] is m.i. aan het eind van zijn Latijn en nagenoeg uitgeput. De prognose voor zijn gezondheid is beslist niet gunstig.
Advies en verzoekEen goede en snelle afhandeling van de geleden schade ten gevolge van de gaswinning zal een belangrijke bijdrage leveren aan de gezondheid en het welzijn van de heer [appellant2] , zijn gezin en bedrijf.”
3.17
De Rabobank heeft een hypothecaire lening aan [appellanten] c.s. verstrekt en heeft van rechtswege een pandrecht op (schade)vorderingen met betrekking tot het pand als bedoeld in artikel 3:229 BW. Op 8 mei 2020 heeft de Rabobank aan [appellanten] c.s. meegedeeld dat hij een negatief saldo heeft op zijn rekening-courant en geen betalingen meer kan verrichten.

4.De procedure bij de rechtbank

4.1
[appellanten] c.s. hebben in eerste aanleg veroordeling van NAM gevorderd tot betaling van € 150.000,- als voorschot op het in de bodemprocedure van NAM te vorderen schadebedrag.
4.2
De voorzieningenrechter heeft de vordering van [appellanten] c.s. tot een bedrag van € 5.000,- als voorschot op immateriële schadevergoeding toegewezen, en voor het overige afgewezen.

5.Wat is het oordeel van het hof?Inleiding

5.1
[appellanten] c.s. hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter onder aanvoering van vijf grieven. De grieven strekken ertoe dat het hof het vonnis vernietigt en alsnog de vordering van [appellanten] c.s. toewijst.
5.2
[appellanten] c.s. vorderen in kort geding een voorschot. De voorzieningenrechter heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de algemene maatstaf voor de beoordeling van een geldvordering in kort geding (vgl. rov. 4.2 van het vonnis). Het hof stelt voorop dat de voorzieningenrechter van de juiste maatstaf is uitgegaan. Het gaat er om dat vanwege het restitutierisico met betrekking tot de toewijzing van een geldvordering in kort geding terughoudendheid op zijn plaats is en van de eiser mag worden verlangd dat hij naar behoren feiten en omstandigheden aannemelijk maakt die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden. Voor de vraag of plaats is voor toewijzing van een dergelijke geldvordering in kort geding zal de rechter dan ook niet alleen moeten onderzoeken of de vordering voldoende aannemelijk is, maar ook of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal betrekken. [1] Een financiële noodsituatie kan een van de omstandigheden zijn die de eisende partij het vereiste spoedeisende belang kan verschaffen om in kort geding een geldvordering in te stellen. Het daaraan verbonden restitutierisico zal bij de beoordeling van de vraag of de vordering toewijsbaar is als een van de in aanmerking te nemen factoren betrokken dienen te worden. [2] Spoedeisend belang
5.3
Het hof acht het spoedeisend belang voldoende onderbouwd. Indien de stellingen van [appellant2] juist zijn, hebben zij een forse vordering op NAM en alleen om die reden al belang bij een voorschot op de door NAM verschuldigde schadevergoeding. [appellanten] c.s. hebben verder onweersproken gesteld dat met name [appellant2] psychische klachten heeft ontwikkeld als gevolg van de schadeafwikkeling. Verder is gebleken dat [appellanten] c.s. met hun gezin woonachtig zijn in de sportschool, omdat zij de kosten van hun woning niet langer konden betalen.
Is het bestaan van een vordering aannemelijk?
5.4
[appellanten] c.s. stellen dat NAM onrechtmatig jegens hen handelt, dan wel heeft gehandeld, als bedoeld in artikel 6:177 lid 1 sub b BW en/of artikel 6:162 BW en dat zij als gevolg hiervan schade van in totaal € 12.263.045,70 hebben geleden. Deze schade omvat materiële schade aan het pand, immateriële schade, imagoschade, gederfde winsten ten gevolge van schade aan het pand, urenvergoeding, tenietgedane investeringen en juridische, administratie- en expertisekosten. Het hof zal de aannemelijkheid van de door [appellanten] c.s. gestelde schadeposten, en daarmee van hun vordering, hierna beoordelen. Het hof gaat daarbij uit van de overgelegde stukken, omdat in kort geding geen plaats is voor een nader deskundigenonderzoek.
Materiële schade aan het pand
5.5
Ten aanzien van de materiële schade aan het pand heeft de voorzieningenrechter in eerste aanleg overwogen dat [appellanten] c.s. op grond van het bepaalde in artikel 3:246 lid 1 en lid 4 BW slechts bevoegd zijn in en buiten rechte een vergoeding voor materiële schade aan het pand te vorderen en te incasseren indien zij daarvoor toestemming van de Rabobank of machtiging van de kantonrechter hebben gekregen omdat Rabobank in een brief van
31 mei 2017 haar vervangingspandrecht uit hoofde van het door [appellanten] c.s. aan haar verstrekte hypotheekrecht heeft geopenbaard. Omdat [appellanten] c.s. niet bestreden hebben dat die toestemming of machtiging ontbrak, kon geen voorschot op deze schadepost worden toegekend en zijn [appellanten] c.s. in zoverre niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering.
5.6
[appellanten] c.s. hebben in hoger beroep een brief van Rabobank van 23 december 2020 overgelegd, waarin Rabobank [appellanten] c.s. toestemming verleent ex artikel 3:246 lid 4 BW om in dan wel buiten rechte de vordering op NAM te innen en betaling daarvan in ontvangst te nemen. Daarmee kunnen [appellanten] c.s. in hoger beroep wel worden ontvangen in hun vordering voor zover die ziet op de materiële schade aan het pand en zal het hof over de toewijsbaarheid van die vordering oordelen.
5.7
[appellanten] c.s. beroepen zich, onder verwijzing naar de rapportage van AdViDex van 27 augustus 2019, er op dat het pand als ‘total loss’ moet worden gekwalificeerd en dat het daarom volledig (aardbevingsbestendig) herbouwd dient te worden. Het hof stelt voorop dat de summier onderbouwde rapportage van AdViDex onvoldoende grond biedt om de conclusie dat het pand als ‘total loss’ moet worden beschouwd te kunnen dragen. Maar ook wanneer hier wel van zou worden uitgegaan, acht het hof op voorhand onvoldoende aannemelijk dat indien [appellanten] c.s. de volledige kosten van herbouw van het pand - door AdViDex begroot op € 10.747.544,63 - in een bodemprocedure zouden vorderen, deze vordering zal worden toegewezen. Daartoe is het volgende redengevend. In het algemeen geldt bij zaakschades dat indien de herstelkosten hoger zijn dan de waarde van een zaak, de schade maximaal gelijk is aan de waarde van die zaak. Dit kan anders zijn wanneer de zaak (zoals in dit geval) een onroerende zaak betreft; dan komen deze kosten onder omstandigheden, ook als de herstelkosten hoger zijn dan de waarde(vermindering) van het pand, voor vergoeding in aanmerking. Of dat het geval zal zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de functie van de zaak voor de eigenaar, de mogelijkheid elders een zaak te verwerven die wat betreft uiterlijk, gebruiksmogelijkheden, prijs en andere relevante factoren als gelijkwaardig aan de zaak - in onbeschadigde toestand - kan worden beschouwd, en de mate waarin de kosten van herstel in de oude toestand het bedrag van de waardevermindering overtreffen. [3]
5.8
Vaststaat dat [appellanten] c.s. voor het pand in 2009 ongeveer 1 miljoen euro hebben betaald. Evenmin is in geschil dat het pand, dat op dat moment dertig jaar oud was, toen in een matige staat van onderhoud verkeerde. In de jaren 2009-2015 is een bedrag van ca. € 137.000,- in het pand geïnvesteerd, in de jaren daarna niet meer. Per 31 december 2018 stond op de balans van de vof de post gebouwen en terreinen genoteerd voor een bedrag van € 260.000,-. In dit geval stellen [appellanten] c.s. aanspraak te kunnen maken op de kosten van herbouw van het pand die zij begroten op € 10.747.544,63. Niet uitgesloten is dat de bodemrechter in deze situatie zal oordelen dat [appellanten] c.s. geen aanspraak hebben op de vergoeding van de (volledige) kosten van herbouw van het pand, omdat deze kosten de aankoopprijs van het pand bijna tien keer en de balanswaarde veertig keer overtreffen.
5.9
[appellanten] c.s. stellen dat, ook indien niet van herbouw uitgegaan zou worden, sprake is van materiële schade aan het pand die nog niet door NAM vergoed is. [appellanten] c.s. hebben op 21 juni 2014 voor het eerst schade aan hun pand gemeld. Daarna hebben zij onder meer op 2 april 2015, 14 januari 2016, 13 december 2016 en 17 februari 2017 vervolg- en nieuwe schades gemeld aan NAM, CVW en TCMG. Een groot deel van deze door hen aangemelde schades is volgens [appellanten] c.s. nog altijd niet of onvolledig beoordeeld, daaronder begrepen de schade aan de fundering en de kwaaitaalvloeren. Naast het door NAM uitgekeerde bedrag van € 355.395,17 stellen [appellanten] c.s. onder verwijzing naar het rapport van A2 Experts d.d. 12 augustus 2020 nog aanspraak te hebben op een bedrag van € 427.860,28. In dat bedrag is dan nog geen rekening gehouden met de kosten van het herstellen/vervangen van de constructieve kwaaitaalvloeren, zodat de daadwerkelijke materiële schade aan het pand nog hoger zal uitvallen.
5.1
Ook deze vordering acht het hof vooralsnog niet voldoende aannemelijk. Het hof stelt voorop dat, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, de door [appellanten] c.s. gemelde schades in de procedures bij de Arbiter en de TCMG uitvoerig zijn beoordeeld, waarbij de zienswijzen van de door [appellanten] c.s. ingeschakelde contra-experts zijn meegewogen. De Arbiter heeft op 2 november 2017 en op 26 juli 2019 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van NAM voor de gemelde schades, waarbij alle vorderingen van [appellanten] c.s. met betrekking tot schade aan de vloeren zijn toegewezen. Daarop volgend hebben [appellanten] c.s. schades aangemeld bij de TCMG. In die procedure heeft een deskundigenonderzoek plaatsgevonden waarbij alle gemelde schade én schade die de deskundige ter plekke is tegengekomen, is meegenomen in het onderzoek. Bij de uiteindelijke beslissing van de TCMG op de schadevergoedingsaanvraag is daarbij de door [appellanten] c.s. ingediende zienswijze van AdViDex meegenomen. [appellanten] c.s. betogen nu, onder verwijzing naar het rapport van A2 Experts d.d. 12 augustus 2020, dat sprake is van aanvullende kosten van € 427.860,28 ter zake van niet beoordeelde schade dan wel te laag berekende bedragen. Hoe A2 Experts tot dit bedrag komt, wordt in het rapport niet onderbouwd. Ook maken [appellanten] c.s. niet duidelijk of de in het rapport genoemde posten inderdaad betrekking hebben op schade die door [appellanten] c.s. is gemeld. Dit wordt door NAM betwist. Zo stelt NAM ten aanzien van de vloeren dat de schade die [appellanten] c.s. hebben gemeld niet de volledige zandcementdekvloer betreft, terwijl [appellanten] c.s. nu aanvullende kosten (zoals het verwijderen van vloerbedekking) vorderen die betrekking hebben op de gehele vloer van ruim 3.000 m2. Ten aanzien van de kwaaitaalvloeren geldt verder dat de kwaliteit van de vloer - voor zover mogelijk - wel degelijk is onderzocht door deskundige [de deskundige1] , en daarmee onderdeel uitmaakt van de beoordeling door de Arbiter. Dat [de deskundige1] de vloeren niet vanuit de kruipruimte heeft beoordeeld doet daar niet aan af, aangezien [appellanten] c.s. - zo heeft NAM onweersproken gesteld - geen schade aan de onderzijde van de vloer hebben gemeld, zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom [de deskundige1] de schade ook vanuit de kruipruimte zou moeten beoordelen. Onder deze omstandigheden concludeert het hof dat de vraag of [appellanten] c.s. nog recht hebben op een aanvullende vergoeding zonder nader onderzoek, waarvoor dit kort geding geen ruimte biedt, niet met voldoende zekerheid bevestigend kan worden beantwoord. Daarmee is het bestaan van een vordering op voorhand niet aannemelijk gemaakt, zodat ten aanzien van deze vordering geen voorschot zal worden toegekend.
Immateriële schade
5.11
[appellanten] c.s. zijn van mening dat met de toewijzing van een voorschot van € 5.000,- op immateriële schadevergoeding geen recht wordt gedaan aan de zeer ernstige situatie waarin zij terecht zijn gekomen. Volgens [appellanten] c.s. is het zeer aannemelijk dat in een bodemprocedure een hogere schadevergoeding zal worden toegekend, omdat hun situatie zeer nijpend en ingrijpend is en in zowel psychische als lichamelijke zin verstrekkende gevolgen heeft.
5.12
Het hof constateert dat wat [appellanten] c.s. ter onderbouwing van deze stelling aanvoeren, in de kern een herhaling vormt van wat zij in de procedure bij de rechtbank hebben aangevoerd. De voorzieningenrechter heeft deze vordering van [appellanten] c.s. beoordeeld en is daarbij tot de conclusie gekomen dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter [appellanten] c.s. een bedrag voor immateriële schadevergoeding zal toekennen en dat een voorschot hierop in dit kort geding tot een bedrag van € 5.000,- toewijsbaar is. Het hof onderschrijft dit oordeel van de voorzieningenrechter en de daaraan ten grondslag liggende motivering zoals weergegeven in rechtsoverwegingen 4.7 tot en met 4.11 van het bestreden vonnis. Het hof neemt deze overwegingen over en maakt die tot de zijne. Dat betekent dat de toekenning van een voorschot op de immateriële schade in stand blijft tot het bedrag van € 5.000,-.
Imagoschade
5.13
[appellanten] c.s. stellen een vordering te hebben tot vergoeding voor ‘imagoschade’ ter hoogte van € 25.000,-. Tijdens de zitting in hoger beroep hebben [appellanten] c.s. toegelicht dat de gestelde imagoschade immateriële schade betreft, doordat zij ‘door de aardbevingen in hun goede naam zijn aangetast’.
5.14
Een inbreuk op de eer en goede naam is een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW die aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade. [appellanten] c.s. hebben niet gesteld en met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd dat NAM een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op hun goede naam. Voor zover [appellanten] c.s. stellen dat zij “door de aardbevingen” in hun goede naam zijn aangetast overweegt het hof dat deze vordering tot vergoeding van immateriële schade geen rechtsgrond vindt in de wet, en daarom niet kan worden toegewezen.
Ook indien er vanuit gegaan zou worden dat de gestelde imagoschade materiële schade betreft, daarin bestaande dat de werfkracht en daarmee de winstgevendheid van hun sportschool is aangetast, acht het hof toewijzing van de vordering niet aannemelijk, omdat [appellanten] c.s. hebben nagelaten hun vordering (cijfermatig) te onderbouwen en zij bovendien niet hebben aangetoond dat en in hoeverre de vordering los staat van de vordering tot gederfde winst.
Gederfde winst
5.15
[appellanten] c.s. stellen dat sprake is van winstderving in de onderneming die een gevolg is van de wijze van schade afhandelen door NAM. Uit de jaarrekeningen en resultatenrekeningen vanaf 2010 is volgens [appellanten] c.s. af te leiden dat er in de periode na de aardbevingen een steeds grotere afname van de omzet heeft plaatsgevonden. [appellanten] c.s. stellen aanspraak te kunnen maken op een schadevergoeding van € 250.000,-.
5.16
Ook het bestaan van deze vordering hebben [appellanten] c.s. naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit de door [appellanten] c.s. overgelegde stukken blijkt weliswaar dat de omzet van de onderneming een dalende tendens vertoont, maar daaruit blijkt eveneens dat ook al voor de aardbeving in Huizinge op 16 augustus 2012 geen winst werd gemaakt. Daarbij hebben [appellanten] c.s. vanaf 2012 te maken gekregen met concurrentie door de komst van Sportcentrum [naam1] . Dat de omzet van de onderneming sinds 2010 een structureel dalende tendens vertoont zegt als zodanig dus nog niets over de oorzaak daarvan. Daar is meer onderzoek voor nodig en voor dat onderzoek is in deze procedure geen plaats. Dat en in hoeverre sprake is van winstderving als gevolg van de gaswinning door NAM is door [appellanten] c.s. vooralsnog onvoldoende onderbouwd.
Urenvergoeding
5.17
[appellanten] c.s. stellen dat [appellant2] in het kader van de schadeafwikkeling veel uren vrij heeft moeten maken vanwege de diverse onderzoeken die hebben plaatsgevonden, de diverse procedures die zijn doorlopen en de grote hoeveelheid correspondentie die hij heeft moeten voeren. De tijd die [appellant2] hieraan heeft moeten besteden heeft hij niet kunnen inzetten ten behoeve van de sportschool of andere werkzaamheden. Omdat [appellant2] zich op regelmatige basis verhuurde aan Grondvisie Nederland B.V. waarbij hij een uurtarief van € 125,- exclusief btw hanteerde, achten [appellanten] c.s. het redelijk dat de gemaakte uren tegen dit tarief vergoed worden. [appellanten] c.s. stellen daarmee aanspraak te kunnen maken op een schadevergoeding van 3300 uren x € 125,- = € 412.500,- exclusief btw.
5.18
Het hof is van oordeel dat [appellanten] c.s. onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat, wanneer er geen sprake zou zijn geweest van schade aan het pand als gevolg van de gaswinning door NAM, [appellant2] het opgevoerde aantal uren voor Grondvisie Nederland B.V. zou hebben gewerkt. [appellant2] heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat de vergoeding die hij voor zijn werkzaamheden voor Grondvisie Nederland B.V. ontving in de onderneming werd geboekt en deel uitmaakte van de omzet. Uit de overgelegde jaarstukken van de onderneming blijkt echter niet dat een substantieel deel van de omzet afkomstig is van Grondvisie Nederland B.V. Daarbij geldt dat [appellanten] c.s. in de procedures bij de Arbiter en de TCMG conform het in die procedures geldende beleid vergoedingen heeft toekend voor gemaakte uren. [appellanten] c.s. hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van de schadeafwikkeling meer inkomen hebben gederfd dan in het kader van deze procedures is toegewezen.
Tenietgegane investeringen
5.19
[appellanten] c.s. stellen dat zij in de periode van 2009 tot 2015 investeringen in de sportschool hebben gedaan die als gevolg van de schade door gaswinning inmiddels volledig verloren zijn gegaan. Deze investeringen belopen volgens [appellanten] c.s. een bedrag van € 986.466,- zodat NAM gehouden is dit bedrag te vergoeden. [appellanten] c.s. baseren dit bedrag op een overzicht van investeringen dat zij hebben opgesteld.
5.2
Uit het overzicht dat [appellanten] c.s. hebben opgesteld blijkt dat de gestelde investeringen met name zien op verbouwingen, achterstallig onderhoud en herinrichting van de kantine. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien waarom die investeringen niet meer zouden renderen. Vast staat immers dat de sportschool nog steeds open is. Voor zover daarbij sprake is van investeringen in het pand waaraan schade is toegebracht, gaat de vordering op in de vraag of de schade als gevolg van gaswinning moet worden vergoed door NAM.
Ook indien [appellanten] c.s. zouden worden gevolgd in hun stelling dat het pand ‘total loss’ is, ligt in de vordering tot vergoeding van de kosten van herbouw deze vordering ter zake van tenietgegane investeringen besloten. In dat geval worden [appellanten] c.s. immers volledig gecompenseerd. [appellanten] c.s. hebben onder deze omstandigheden niet aannemelijk gemaakt dat zij een vordering op NAM geldend kunnen maken ter zake van tenietgegane investeringen. Het hof heeft bij het voorgaande nog niet in aanmerking genomen dat het door [appellanten] c.s. opgestelde overzicht niet overeenkomt met de bedragen die in de jaarstukken betreffende de jaren 2009 tot 2015 aan investeringen zijn vermeld.
Juridische kosten
5.21
[appellanten] c.s. stellen aanspraak te kunnen maken op de volledige vergoeding van de kosten van juridische bijstand in plaats van een forfaitair bedrag. Ter onderbouwing hebben zij gewezen op de factuur van hun advocaat d.d. 25 juni 2018 ter hoogte van € 9.443,66.
5.22
Het hof stelt voorop dat de kosten van juridische bijstand die [appellanten] c.s. vorderen lijken te zien ( [appellanten] c.s. hebben deze op de factuur van 25 juni 2018 na niet nader onderbouwd) op werkzaamheden waarvoor in de artikelen 237 e.v. Rv een vergoeding wordt toegekend. Deze bepalingen bevatten, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. Een volledige vergoedingsplicht (ter zake van proceskosten) is alleen denkbaar in ‘buitengewone omstandigheden’, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. [4] In wat [appellanten] c.s. hebben aangevoerd ziet het hof echter geen aanleiding te concluderen dat daarvan sprake is geweest. Bovendien heeft NAM er terecht op gewezen dat de factuur d.d. 25 juni 2018 betrekking heeft op het kort geding dat werd ingeleid met de dagvaarding van 25 juli 2010 waarbij [appellanten] c.s. betaling van een voorschot op de door de Arbiter vast te stellen schade vorderden terwijl NAM als gevolg van het door Rabobank ingeroepen pandrecht niet bevrijdend aan [appellanten] c.s. kon betalen. NAM heeft onweersproken gesteld dat Rabobank op haar initiatief aanwezig is geweest tijdens de mondelinge behandeling in deze procedure, waarna NAM met Rabobank een schikking heeft kunnen treffen.
Onder deze omstandigheden is, zoals NAM terecht heeft opgemerkt, sprake van een overbodige procedure en werkzaamheden van de advocaat van [appellanten] c.s. Met dit alles hebben [appellanten] c.s. niet aannemelijk gemaakt een vordering tot vergoeding van volledige proceskosten, dan wel tot vergoeding van de factuur d.d. 25 juni 2018 te hebben.
Deskundigenkosten
5.23
[appellanten] c.s. vorderen een bedrag van € 14.535,13 ter zake van deskundigenkosten. De kosten hebben betrekking op de rapporten van Bouwadvies Beumer, Vergnes Expertise, AdViDex en A2. In het kader van de procedures bij de Arbiter en het TCMG is daarbij een bedrag van € 5.274,40 vergoed. [appellanten] c.s. menen dat NAM gehouden is het verschil van € 9.260,73 te vergoeden.
5.24
Het hof stelt voorop dat de door [appellanten] c.s. opgevoerde kosten in beginsel onderdeel zijn van de schade en op grond van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen. Wat de omvang hiervan betreft geldt volgens vaste rechtspraak de zogeheten ‘dubbele redelijkheidstoets’ die inhoudt dat in de gegeven omstandigheden de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn (geweest). Naar het oordeel van het hof is aan deze toets voldaan. [appellanten] c.s. hebben de betaling van de deskundigen echter inclusief btw gevorderd, maar hebben ter zitting in hoger beroep erkend dat de btw verrekenbaar is, zodat zij alleen aanspraak kunnen maken op de kosten exclusief btw. Daarmee komt voor vergoeding in aanmerking een totaalbedrag van € 12.012,50 (€ 6.212,50 voor Bouwadvies Beumer, € 760,- voor Vergnes Expertise, € 1.680,- voor AdViDex en € 3.360,- voor A2). Hiervan is in het kader van de procedures bij de Arbiter en het TCMG reeds € 5.274,40 vergoed, zodat een bedrag van € 6.738,10 resteert. Het hof zal dit bedrag bij wege van voorschot op kosten voor de vaststelling van de schade toewijzen.
Administratiekosten
5.25
[appellanten] c.s. stellen tot slot aanspraak te kunnen maken op de vergoeding van administratiekosten die zien op print-, kopieer-, porto- en telefoonkosten gedurende de periode van schadeafhandeling van inmiddels zeven jaar. De kosten begroten zij op
€ 2.000,-.
5.26
Het hof acht aannemelijk dat [appellanten] c.s. ter zake van de gestelde administratiekosten een bedrag van NAM te vorderen hebben. Het hof zal een voorschot op deze kosten toewijzen dat in redelijkheid wordt begroot op € 1.000,-.
De slotsom
5.27
De slotsom is dat het hoger beroep gedeeltelijk - voor wat betreft de ontvankelijkheid van [appellanten] c.s. in hun vorderingen die zien op de materiële schade aan het pand en de kosten van de deskundigen - slaagt en voor het overige faalt. Het hof zal het bestreden vonnis daarom vernietigen en NAM veroordelen een voorschot aan [appellanten] c.s. te betalen van (€ 5.000,- + € 6.738,10 + € 1.000,- =) € 12.738,10. Het hof ziet bij deze uitkomst aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 17 juli 2020.
Het hof veroordeelt NAM om aan [appellanten] c.s. een voorschot van € 12.738,10 uit hoofde van schadevergoeding te betalen.
Het hof verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Het hof compenseert de proceskosten van de procedure bij de voorzieningenrechter en het hof, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Wat meer of anders is gevorderd wordt afgewezen.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. R.E. Weening en mr. M. Willemse en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op dinsdag 28 september 2021.

Voetnoten

1.HR 30 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6341
2.HR 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0660
3.HR 1 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1034
4.Zie o.a. HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360