ECLI:NL:GHARL:2021:9002

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
200.280.504/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en verdeling van huwelijksgemeenschap met betrekking tot partneralimentatie en waardering van goederen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de vrouw tegen de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, waarbij onder andere haar verzoek om partneralimentatie is afgewezen. De vrouw en de man zijn in 2009 gehuwd in gemeenschap van goederen, maar het huwelijk is op 7 januari 2020 ontbonden. De vrouw heeft op 1 augustus 2018 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft in haar eerdere beschikkingen de verdeling van de huwelijksgemeenschap geregeld, maar de vrouw is het niet eens met de waardering van verschillende goederen, waaronder de voormalige echtelijke woning en de waarde van de Chevrolet Corvette. Het hof heeft de grieven van de vrouw deels gegrond verklaard, met name met betrekking tot de waardering van de woning en de Chevrolet Corvette. Het hof heeft de waarde van de woning vastgesteld op de WOZ-waarde per 1 januari 2020 en de waarde van de Chevrolet Corvette op € 10.000,-. De vrouw is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om partneralimentatie, omdat zij te laat in hoger beroep is gekomen. De beschikking van de rechtbank is deels vernietigd en opnieuw vastgesteld, waarbij de waardes van de goederen zijn aangepast. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.280.504/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 227297
beschikking van 23 september 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.J.H.M. Achten te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 2 oktober 2019, 9 december 2019 en 2 april 2020, uitgesproken onder het bovenvermeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n) van de vrouw, ingekomen op 29 juni 2020;
- een journaalbericht namens de vrouw van 20 juli 2020 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van de man met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de vrouw met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juli 2021. Daarbij zijn de partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2009 te [woonplaats1] gehuwd in gemeenschap van goederen. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren.
3.2
De vrouw heeft op 1 augustus 2018 een verzoek tot echtscheiding ingediend
.Het huwelijk van partijen is op 7 januari 2020 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 2 oktober 2019.
3.3
De rechtbank heeft bij de echtscheidingsbeschikking het nevenverzoek van de vrouw tot een bijdrage in haar levensonderhoud van de man van € 1.581,- bruto per maand afgewezen.
3.4
Bij (eind)beschikking van 2 april 2020 heeft de rechtbank als volgt beslist:
5.1.
gelast de wijze van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aldus:
aan de man wordt toegedeeld:
- de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats1] met een waarde van € 224.000,-
en de kapitaalverzekering bij [naam1] met polisnummer [nummer1] en waarde van € 16.431,-,
onder de ontbindende voorwaarde dat de man in staat is de (financiering ten behoeve van de)
volledige eigendom van deze woning te verkrijgen en de vrouw ontslaat uit de hoofdelijke
aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen bij [de bank] met nummers
[nummer2] en [nummer3] ten bedrage van totaal € 214.902,- en hij deze hypothecaire
schuld volledig voor zijn rekening zal nemen;
- de sieraden die de man nu onder zich heeft;
- de inboedelgoederen conform aangehechte lijst;
- de overlijdensrisicoverzekeringen bij [naam1] met polisnummer [nummer4] en bij [naam2]
met polisnummer [nummer5] ;
- de uitvaartverzekering bij [naam3] met polisnummers [nummer6] , [nummer7] en
[nummer8] en het depositofonds bij [naam4] met nummer [nummer9] ;
- de auto Opel Mokka met kenteken [kenteken1] met een waarde van € 22.246,-;
- de auto Opel Corsa met kenteken [kenteken2] met een waarde van € 750,-;
- de auto Renault Clio met kenteken [kenteken3] met een waarde van € 600,-;
- de auto Chevrolet Corvette met kenteken [kenteken4] met een waarde van € 6.000,-;
- de snorbrommer met een waarde van € 100,-;
- de stalen roeiboot;
- het saldo van de bankrekening [nummer10] van € 759,62;
aan de vrouw wordt toegedeeld:
- contant geld ten bedrage van € 3.650,-;
- de sieraden die de vrouw nu onder zich heeft;
- de inboedelgoederen conform aangehechte lijst;
- de uitvaartverzekering bij [naam3] met polisnummers [nummer11] en [nummer12] ;
- de auto Citroën Cl met kenteken [kenteken5] met een waarde van € 5.500,-;
- de saldi op de bank- en spaarrekening [nummer13] en [nummer14] van
respectievelijke € 144,58 en € 306,51;
5.2.
bepaalt dat de man ter gelegenheid van de notariële levering van de woning zoals
hiervoor genoemd (van welke levering partijen gezamenlijk de kosten dragen) via de
derdengeldrekening van de notaris aan de vrouw wegens overbedeling dient te voldoen
€ 23.191,77;
5.3.
bepaalt dat indien de man niet binnen drie maanden na de datum van deze beschikking
kan aantonen dat hij de woning kan overnemen, de genoemde woning dient te worden
verkocht en overgedragen aan een derde; de hieruit voortvloeiende over- dan wel
onderwaarde (zijnde de verkoopopbrengst en het saldo van de kapitaalverzekering,
verminderd met de hypothecaire geldleningen en de eventuele met de verkoop
samenhangende kosten) zal ieder van partijen bij helfte toekomen dan wel zullen door beide
partijen bij helfte worden gedragen;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van dit geding in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn de partneralimentatie en de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen in geschil.
4.2
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen tegen de tussenbeschikking van 2 oktober 2019. Deze grief (I) heeft betrekking op de afwijzing van het verzoek tot partneralimentatie en op het bevel aan de vrouw tot overlegging van stukken.
De vrouw is daarnaast met één grief in hoger beroep gekomen van de tussenbeschikking van 9 december 2019. Deze grief (II) heeft betrekking op het bevel aan de vrouw om nadere stukken over te leggen.
De vrouw is verder met negen grieven in hoger beroep gekomen van de eindbeschikking van 2 april 2020. Deze grieven hebben betrekking op de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en met name op:
  • de waarde waarvoor de woning aan de man wordt toegedeeld (III), de door de man te betalen gebruiksvergoeding voor zijn gebruik van de woning (eerste IV), de gemeentelijke lasten van de woning (VIII), en de duur van de periode waarbinnen de woning aan de man wordt toegedeeld (X);
  • de verdeling van de inboedel (tweede IV), waaronder de waarde ervan en die van de Dinky Toys (IX);
  • de waardes van de Opel Mokka (V) en de Chevrolet Corvette (VI);
  • de overbedeling van de man (VII).
De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikkingen van de rechtbank van 2 oktober 2019, 9 december 2019 en 2 april 2020 te vernietigen en opnieuw beschikkende:
de wijze van de verdeling van de huwelijksgemeenschap opnieuw vast te stellen zoals door de rechtbank in rechtsoverweging 5.1 is gedaan
aan de man:
met deze aantekeningen dat de waarde van de echtelijke woning door een NWWI-gevalideerde taxateur is vastgesteld, met de waarde van de [naam1-polis] per datum toedeling, met een waarde van de Opel Mocca (bedoeld wordt: Mokka) van € 30.000,- en de Chevrolet Corvette met een waarde van € 22.000,-, de stalen roeiboot met een waarde van € 500,- en contante gelden uit de kluis ter waarde van € 4.000,-, alsmede de terugbetaling van de geannuleerde reis naar Bali (Indonesië) vanwege de scheiding ad € 1.800,-;
en de toedeling
aan de vrouw te handhaven;
te bepalen dat de behoefte aan partneralimentatie van de vrouw is € 1.978,- en dat de man voor het levensonderhoud van de vrouw € 1.581,- bruto per maand dient bij te dragen vanaf de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
en verder te bepalen dat ter gelegenheid van de notariële levering van de woning, waarbij de man de kosten van het notarieel transport betaalt en de gebruiksvergoeding voor de woning ad € 750,- per maand of een deel van de maand vanaf maart 2019 tot aan het notariële transport, vanuit de kwaliteitsrekening van de notaris, de vrouw wegens overbedeling van de man een € PM bedrag ontvangt, welk tenminste € 50.000,- bedraagt,
althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek met betrekking tot de contante gelden uit de kluis ingetrokken.
4.3
De man voert verweer in het principaal hoger beroep en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair haar verzoeken af te wijzen. De man is op zijn beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank van 2 april 2020. Deze grieven hebben betrekking op de waarde van de sieraden van de vrouw (I) en een vergoeding voor de netto hypotheeklasten (II).
De man verzoekt het hof in het incidenteel hoger beroep de beschikking van de rechtbank van 2 april 2020 in die zin te wijzigen dat:
1. de vrouw alsnog wordt veroordeeld om uit hoofde van de toebedeling van de sieraden aan haar een overbedelingsuitkering aan de man te voldoen waarvan de hoogte wordt vastgesteld op basis van een door een beëdigd taxateur vast te stellen waarde van deze sieraden op de peildatum;
2. de vrouw wordt veroordeeld om de over het tijdvak september 2018 tot februari 2019 verschuldigde netto hypotheeklasten van € 1.829,88 aan de man te vergoeden, kosten rechtens.
4.4
De vrouw voert verweer in het incidenteel hoger beroep en zij verzoekt het hof bij beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, of deze af te wijzen.

5.De motivering van de beslissingen

5.1
Het hof zal hierna als eerste de grieven en verzoeken van de vrouw betreffende de partneralimentatie en de bevelen tot het overleggen van stukken bespreken en daarna de geschilpunten betreffende de verdeling (waaronder ook de grieven van de man in het incidenteel hoger beroep).
Partneralimentatie (grief I)
5.2
Het hof stelt vast dat uit het dictum van de beschikking van 2 oktober 2019 blijkt dat de rechtbank een eindbeslissing heeft gegeven met betrekking tot de partneralimentatie. Hieruit volgt dat uiterlijk op 2 januari 2020 hoger beroep tegen deze beschikking kon worden ingesteld. Het hoger beroep van de vrouw is bij het hof binnengekomen op 29 juni 2020, bijna zes maanden na het verstrijken van de beroepstermijn. Gelet hierop en op het feit dat niet is gebleken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, zal het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek in hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op de partneralimentatie.
De bevelen tot overlegging van stukken (grief I en II)
5.3
Het hof stelt vast dat de vrouw het tweede onderdeel van grief I en grief II betreffende de door de rechtbank in de beschikkingen van 2 oktober 2019 en 9 december 2019 gegeven bevelen tot overlegging van stukken – samengevat – als volgt onderbouwt: omdat aan de vrouw is bevolen stukken over te leggen, had de rechtbank ook de man moeten bevelen stukken te overleggen. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw hiermee haar grieven onvoldoende onderbouwd. Er was voor de rechtbank geen aanknopingspunt om de man te bevelen om stukken over te leggen, aangezien de vrouw daar in eerste aanleg niet om heeft verzocht. Daarbij komt, dat de vrouw ook in hoger beroep in haar petitum niet heeft verzocht om een dergelijk bevel richting de man en zo in hoger beroep geen conclusies heeft verbonden aan deze grieven. Daarom kan de beoordeling van (de onderdelen van) deze grieven achterwege blijven.
Verdeling huwelijksgemeenschap
5.4
Niet in geschil is dat 1 augustus 2018 (de datum van de indiening van het echtscheidingsverzoek) bepalend is voor de samenstelling en omvang van de (ontbonden) huwelijksgemeenschap.
5.5
Geen der partijen heeft gegriefd tegen de door de rechtbank in de beschikking van 2 april 2020 onder rechtsoverweging 4.5 genoemde samenstelling en omvang van de te verdelen ontbonden huwelijksgemeenschap, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
5.6
De vrouw verzoekt de toedeling aan de man opnieuw vast te stellen zoals door de rechtbank in rechtsoverweging 5.1 van de bestreden beschikking is gedaan, maar tegen andere waardes. Verder verzoekt de vrouw de toedeling aan haar te handhaven. Hieruit leidt het hof af dat de vrouw zich in hoger beroep niet verzet tegen de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling zelf, maar (alleen) tegen de daarbij door de rechtbank gehanteerde waardes van de aan de man toegedeelde vermogensbestanddelen. Ook de man verzet zich niet tegen de door de rechtbank bepaalde wijze van verdeling. Daarom is de door de rechtbank bepaalde wijze van verdeling het uitgangspunt bij de beoordeling van de verdere geschilpunten.
5.7
De vrouw heeft haar verzoek met betrekking tot de contante gelden in de kluis ter zitting heeft ingetrokken, zodat de (waardes van de) volgende vermogensbestanddelen nog in geschil zijn:
a. de woning aan de [adres] te [woonplaats1] ;
b. de [naam1-polis] ;
c. de inboedelgoederen waaronder de Dinky Toys;
d. sieraden;
e. Opel Mokka;
f. Chevrolet Corvette;
g. de stalen roeiboot;
h. het terugontvangen bedrag van € 1.800,- van de geannuleerde reis naar Indonesië;
alsmede daaruit voortvloeiend het door de man te betalen bedrag aan de vrouw vanwege overbedeling.
Verder verschillen de partijen nog van mening over de door de man aan de vrouw te betalen gebruiksvergoeding voor de woning vanaf maart 2019 tot de levering van de woning aan hem, de vergoeding van de door de vrouw betaalde gemeentelijke lasten, en over de door de vrouw aan de man te betalen vergoeding van de netto hypotheeklasten over de periode september 2018 tot februari 2019.
5.8
Het hof zal hieronder als eerste de waarde van de woning bespreken en de met die woning samenhangende grieven van de vrouw in principaal hoger beroep en die van de man in het incidenteel hoger beroep. Daarna zal het hof de overige grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep bespreken.
De waarde van de woning (grief III)
5.9
De vrouw stelt in haar derde grief dat de rechtbank ten onrechte de woning heeft gewaardeerd op € 224.000,-. Dit, omdat partijen geen datum voor de waardebepaling van de woning zijn overeengekomen. Daarom moet de feitelijke verdelingsdatum worden aangehouden.
5.1
De man vindt het in strijd met de redelijkheid en billijkheid als van een andere waarde wordt uitgegaan dan de rechtbank heeft bepaald, omdat de man van meet af aan heeft verzocht om toedeling van de woning aan hem en het niet zo kan zijn dat de vrouw door haar onwillige houding zou kunnen profiteren van een waardestijging van de woning die zich na 1 augustus 2018 heeft voorgedaan.
5.11
Het hof maakt uit het petitum van het beroepschrift van de vrouw en uit wat de vrouw op de mondelinge behandeling heeft aangevoerd op, dat de vrouw verzoekt om op dezelfde wijze als de rechtbank de woning aan de man toe te delen, maar tegen een hogere waarde dan de rechtbank heeft bepaald. Omdat de vrouw niet heeft gegriefd tegen de toedeling van de woning aan de man als zodanig, beschouwt het hof de datum van de bestreden beschikking (2 april 2020) als de datum van de verdeling (ECLI:NL:HR:2007:BB6176 en ECLI:NL:HR:2013:BY4279). Het hof gaat daarmee ook voorbij aan hetgeen de man heeft betoogd over de te hanteren datum voor de waardebepaling. Hoewel juist is dat de man van meet af aan heeft kenbaar gemaakt de woning over te willen nemen en de vrouw zich hier niet tegen verzette, is ook duidelijk geworden dat partijen het in onderling overleg niet eens werden onder welke voorwaarden dit zou kunnen gebeuren. Zij hebben immers hun geschil aan de rechter voorgelegd.
5.12
Uit de bestreden beschikking volgt dat de rechtbank voor de waardering van de woning is uitgegaan van de WOZ-waarde van 2018, waarbij de rechtbank overweegt dat de vrouw tegen deze waardering geen bezwaar tegen heeft gemaakt. De vrouw heeft tegen deze laatste vaststelling niet gegriefd en uit haar stellingen in hoger beroep leidt het hof af dat het bezwaar van de vrouw niet zozeer is gelegen in het uitgangspunt om in het geval naar een datum in het verleden dient te worden gekeken, van de WOZ-waarde uit te gaan, maar in het feit dat de huidige waarde van de woning, gezien de crisis op de huizenmarkt, aanzienlijk hoger zal zijn. Daar waar de vrouw in haar beroepschrift spreekt over een door een NWWI- taxateur te verrichten taxatie, of -zoals ter zitting door haar genoemd, verkoop aan de man door middel van bieding- heeft zij de waarde van de woning per heden voor ogen. Nu echter, zoals hiervoor overwogen, niet van de waarde per heden zal worden uitgegaan, ziet het hof geen aanleiding om een taxatie te gelasten en zal het hof bij de waardering van de woning, conform de eerder door de vrouw ingenomen stelling, uitgaan van de WOZ-waarde en wel die per 1 januari 2020, nu deze datum dichtbij de datum van verdeling (2 april 2020) is gelegen. Temeer daar de stellingen van partijen het hof geen aanleiding geven om te veronderstellen dat deze waarde significant afwijkt van de marktwaarde op voornoemde datum van de verdeling acht het hof dit een redelijk uitgangspunt.
De [naam1-polis]
5.13
Het hof maakt uit het petitum van de vrouw, haar grief III en de toelichting daarop op, dat deze grief zich impliciet ook uitstrekt tot de door de rechtbank bepaalde waarde van de kapitaalverzekering van € 16.431,-, omdat de vrouw in haar petitum het hof verzoekt de [naam1-polis] aan de man toe te delen tegen de waarde per datum toedeling.
Het hof ziet in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd geen grond om af te wijken van de door de rechtbank bepaalde waarde van € 16.431,- per 1 augustus 2018. De vrouw heeft de door de rechtbank gehanteerde peildatum voor de waarde van de polis (1 augustus 2018) niet gemotiveerd bestreden en heeft niet weerlegd dat de waarde van de polis op 1 januari 2019 (€ 16.341,- ) de bekende waarde van de polis is die het dichtst ligt bij die peildatum. Het hof zal daarom op dezelfde gronden als de rechtbank de [naam1-polis] voor deze waarde toedelen aan de man.
De termijn waarbinnen de woning aan de man moet zijn geleverd (grief X)
5.14
Het hof maakt uit de toelichting bij grief III op, dat de vrouw vindt dat de man binnen één maand na de uitspraak moet aantonen dat hij de woning, waarvan de waarde door een NWWI-taxateur moet worden vastgesteld, kan financieren en dat de woning binnen een maand daarna aan de man moet worden geleverd, waarbij de man de helft van de overwaarde, vermeerderd met de waarde van de kapitaalrekening, aan de vrouw zal voldoen, waarbij de notariskosten voor rekening zijn van de man. In haar toelichting bij grief X stelt de vrouw dat de man, gezien het tijdsverloop, één maand de tijd moet hebben om aan te tonen dat hij de toedeling van de woning aan hem kan financieren en dat binnen diezelfde termijn het notarieel transport moet zijn afgerond, bij gebreke waarvan de woning moet worden verkocht op de wijze waarop de vrouw dit omschrijft.
5.15
De man stelt dat niet alleen de waarde van de woning bepaalt of hij de overname ervan kan betalen, maar ook de totale hoogte van het door de man aan de vrouw te betalen bedrag voortvloeiend uit de verdeling van de ontbonden gemeenschap. Als het hof op een hoger bedrag uitkomt, zal de man opnieuw zijn financieringsmogelijkheden moeten onderzoeken.
5.16
Uit wat het hof hiervoor onder 5.12 heeft overwogen, volgt dat het hof uitkomt op een ander (waarschijnlijk hoger) door de man aan de vrouw te betalen bedrag ter zake van de toedeling van de woning aan hem. De man zal hiervoor zijn financieringsmogelijkheden opnieuw moeten onderzoeken. Daarom zal het hof voorbijgaan aan wat de vrouw heeft aangevoerd in haar grieven III en X met betrekking tot de termijn waarbinnen de toedeling van de woning aan de man moet plaatsvinden. Het hof vindt onder deze omstandigheden de door de rechtbank bepaalde termijn van drie maanden redelijk, waarbij de in het dictum van de bestreden beschikking onder 5.3 bepaalde termijn van drie maanden na de datum van de beschikking, dient te worden gelezen als een termijn van drie maanden na de datum van de beschikking in hoger beroep.
De door de man te betalen gebruiksvergoeding (eerste grief IV)
5.17
De vrouw stelt dat zij niet het gebruiksgenot heeft gehad van de woning en niet heeft kunnen beschikken over de overwaarde van de woning. Zij verzoekt het hof daarom om aan haar toe te kennen een door de man te betalen gebruiksvergoeding van € 750,- per maand vanaf maart 2019 tot aan de levering van de woning aan de man.
5.18
De man stelt dat de vrouw in eerste aanleg niet heeft verzocht om een gebruiksvergoeding, dat dit verzoek dus voor het eerst in hoger beroep wordt gedaan en dat dit niet is toegestaan. Verder heeft de man alle aan de woning verbonden lasten vanaf het uiteengaan van partijen (1 augustus 2018) volledig voldaan en weigert de vrouw haar aandeel in die lasten (hypotheeklasten, premie voor de aan de hypotheeklening verbonden kapitaalverzekering en premies voor opstal- en inboedelverzekering) te voldoen. Daarom is er geen aanleiding om een gebruiksvergoeding aan de vrouw toe te kennen.
5.19
Het hof overweegt dat in hoger beroep nieuwe verzoeken kunnen worden gedaan en dat dit verzoek in hoger beroep ook tijdig, in het beroepschrift, is gedaan. Er is verder geen wetsbepaling waaruit volgt dat een verzoek om een gebruiksvergoeding niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Artikel 1:165 BW in combinatie met artikel 827 lid 1 sub d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) biedt de mogelijkheid om als nevenvoorziening in de echtscheidingsprocedure een redelijke vergoeding te verzoeken voor het voortgezet gebruik vanaf de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking tot zes maanden daarna. Voor de periode vanaf de ontbinding van de huwelijksgemeenschap is ook artikel 3:169 BW van toepassing. Gelet hierop is het hof, anders dan de man, van oordeel dat het verzoek om een gebruiksvergoeding voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Daarbij wordt nog opgemerkt dat ook voor het eerst in hoger beroep om een nevenvoorziening ex artikel 827 Rv kan worden verzocht, zelfs als in eerste aanleg geen verzoek is geformuleerd.
Uit de door de vrouw aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad volgt dat de rechter een gebruiksvergoeding
kanvaststellen. Vast staat dat de man vanaf 1 augustus 2018 (datum indiening echtscheidingsverzoek) alle lasten met betrekking tot de aan de woning verbonden hypothecaire lening en kapitaalverzekering (inclusief het aandeel van de vrouw daarin) heeft voldaan, ook in de periode dat de vrouw bij uitsluiting van de man het voorlopig gebruik had van de woning, waarvoor zij destijds geen gebruiksvergoeding aan de man heeft betaald. Daarom ziet het hof geen aanleiding om in hoger beroep alsnog een gebruiksvergoeding aan de man op te leggen.
De door de man te betalen bijdrage in de gemeentelijke lasten (grief VIII van de vrouw) en de door de vrouw te betalen netto hypotheeklasten (grief II in het incidenteel hoger beroep)
5.2
De vrouw stelt dat zij nota’s van de gemeente betreffende gemeentelijke lasten met betrekking tot de woning heeft voldaan ten bedrage van € 1.194,80. Zij vindt dat de man dit bedrag aan de vrouw moet terugbetalen, omdat hij in de betreffende periode de woning heeft bewoond.
5.21
Volgens de man kan de vrouw op grond van artikel 362 Rv dit verzoek niet voor het eerst in hoger beroep doen. Hij heeft op de zitting bij het hof bevestigd dat hij de betreffende nota’s van de gemeente niet heeft betaald. Verder stelt de man dat de vrouw in beginsel gehouden is de helft van de netto hypotheeklasten te voldoen, omdat zij van september 2018 tot februari 2019 de woning aan derden in gebruik heeft gegeven, hoewel zij het deed voorkomen dat zij daar zelf in woonde. Daarom vindt hij het redelijk dat de netto hypotheeklasten over deze periode ten bedrage van € 1.829,88 volledig door de vrouw worden gedragen.
5.22
De vrouw betwist dat zij de woning aan derden in gebruik zou hebben gegeven.
5.23
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is opgemerkt over nieuwe verzoeken in hoger beroep overweegt het hof dat de vrouw dit verzoek, dat als nevenverzoek op grond van artikel 827 Rv kan worden aangemerkt, in hoger beroep voor het eerst kan indienen. Dit geldt ook voor het verzoek van de man betreffende de door de vrouw te betalen netto hypotheekrente, zodat het hof beide verzoeken zal beoordelen. Voor wat betreft de aan de woning verbonden lasten (waaronder de hypotheeklasten, de gemeentelijke lasten en de waterschapslasten) geldt dat partijen in beginsel elk de helft van deze lasten dienen te dragen. Uit het door de vrouw in hoger beroep overgelegde dwangbevel en de specificatienota maakt het hof op dat de gemeentelijke lasten betrekking hebben op 2018 en 2019. Vast staat dat de vrouw deze lasten heeft betaald en de man niet. Verder heeft de vrouw niet betwist dat zij van september 2018 tot februari 2019 (de periode waarover de man de netto hypotheeklasten van de vrouw vordert), uitsluitend het gebruik had van de woning en dat zij daarvoor geen gebruiksvergoeding heeft betaald aan de man. De man heeft onbetwist gesteld dat hij vanaf 1 augustus 2018 naast de hypotheeklasten ook de premies voor de aan de hypothecaire geldlening verbonden kapitaalverzekering alsmede de premies voor de opstal- en inboedelverzekering heeft voldaan. Het hof stelt vast dat partijen over en weer aanspraak maken op (gedeeltelijke) restitutie van door hen betaalde bedragen en dat deze bedragen in dezelfde orde van grootte liggen. Onder de hiervoor gemelde omstandigheden acht het hof het redelijk om beide bedragen tegen elkaar weg te strepen, zodat de situatie rondom de reeds door partijen betaalde bedragen ongewijzigd blijft en geen van partijen jegens de ander gehouden is tot enige restitutie. Daarom zal het hof de beide verzoeken afwijzen.
Inboedelgoederen (tweede grief IV)
5.24
De vrouw stelt dat de man ter zake van de inboedel is overbedeeld, omdat – kort gezegd – zij slechts een beperkt aantal spullen heeft kunnen meenemen en het overgrote deel van de inboedel is achtergebleven bij de man. Daarom maakt de vrouw aanspraak op € 5.000,- ter zake overbedeling van de man. De vrouw beroept zich op het arrest van dit hof van 9 april 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:3170) en stelt dat de rechtbank, net als het hof in die zaak, de omvang van de inboedel had kunnen begroten en kunnen vaststellen dat de man met de spullen die zijn achtergebleven, inclusief zijn dinky toy verzameling, is overbedeeld. De man moet haar dit financieel vergoeden.
5.25
De man stelt dat de vrouw de verdeling van de inboedel als zodanig niet betwist. Zij heeft haar stelling dat de man door de verdeling van de inboedel is overbedeeld niet onderbouwd, ook niet in hoger beroep. Volgens de man is het overgrote deel van de inboedel bij de vrouw terechtgekomen, zodat de rechtbank terecht het verzoek van de man de verdeling vast te stellen op basis van de door hem overgelegde lijst, heeft toegewezen.
5.26
Het hof stelt vast dat de vrouw de door haar genoemde waarde van de inboedel en haar vordering ter zake van onderbedeling niet heeft onderbouwd. Uit de overgelegde inboedellijst kan het hof niet opmaken dat de vrouw veel minder inboedelgoederen of minder waardevolle inboedelgoederen heeft ontvangen dan de man. Als inderdaad een deel van de inboedel van de vrouw is achtergebleven, kan dit niet leiden tot de conclusie dat de vrouw ter zake van de inboedel is onderbedeeld, omdat de vrouw op de zitting bij het hof heeft verklaard dat zij ervoor heeft gekozen niet alle aan haar toegedeelde inboedelgoederen mee te nemen, omdat ze in een flat woont. Verder is het hof gebleken dat de Dinky Toys vermeld staan op de inboedellijst (modelauto’s), zodat het hof het ervoor houdt dat bij de verdeling van de inboedel daarmee al rekening is gehouden. Daarbij komt dat de vrouw niet heeft onderbouwd dat deze verzameling waardevol is.
Verder ziet het hof geen aanleiding om, zoals de vrouw wenst, de waarde van de inboedel schattenderwijs te bepalen, omdat in dit geval, anders dan in de door de vrouw aangehaalde uitspraak van het hof, geen sprake is van een inboedel die verloren is gegaan en van daardoor geleden (via schatting te bepalen) schade.
Opel Mokka (grief V)
5.27
De vrouw stelt dat de auto’s van de man en de vrouw allemaal getaxeerd hadden moeten worden en dat de door de rechtbank vastgestelde waarde discutabel is. Volgens de vrouw ligt de waarde van de Opel Mokka eerder bij de € 30.000,- dan de € 22.246,- waarvan de rechtbank is uitgegaan.
5.28
De man stelt dat hij bij zijn verweerschrift in eerste aanleg een bewijsstuk van de dagwaarde van de Opel Mokka heeft overgelegd en ook waardes van vergelijkbare Opel Mokka occasions. De waarde van € 22.246,- is volgens de man redelijk.
5.29
Het hof ziet geen aanleiding tot het laten taxeren van de inmiddels verkochte Opel Mokka en is van oordeel dat de vrouw in het licht van de door de rechtbank genomen beslissing met betrekking tot de waarde van € 22.246,- haar stelling betreffende de waarde van € 30.000,- onvoldoende heeft onderbouwd. Daarom zal het hof, op dezelfde gronden als de rechtbank uitgaan van een waarde van € 22.246,-.
Chevrolet Corvette (grief VI)
5.3
De vrouw vindt dat de waarde van de Chevrolet Corvette per de peildatum van 1 augustus 2018 moet worden getaxeerd, omdat de man geen taxatierapport heeft overgelegd en een uitdraai uit “Autowereld” niet volstaat. Ter zitting heeft de vrouw aangevoerd dat de waarde van de Chevrolet Corvette zeker € 22.000,- is, zodat de helft van die waarde haar toekomt.
5.31
De man stelt dat de door de rechtbank bepaalde waarde redelijk is en heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat de Chevrolet Corvette voor zijn oldtimerverzekering in 2020 is getaxeerd op € 10.000,-. Volgens de man is de auto zeker geen € 22.000,- waard. De auto lekt vanwege kapotte rubbers en verkeert niet in goede staat. Met het opknappen van de auto is zeker € 10.000,- gemoeid.
5.32
Het hof ziet geen aanleiding om de Chevrolet te laten taxeren en zal bij de waardering van de Chevrolet Corvette aansluiten bij de door de man ter zitting genoemde getaxeerde waarde in 2020 van € 10.000,-. Dat de auto nog meer waard is dan € 10.000,- is door de vrouw niet onderbouwd en ook niet vanzelfsprekend af te leiden uit de door haar overgelegde advertenties.
De stalen boot en de door de vrouw gevorderde vooruitbetaalde reissom
5.33
Het hof stelt vast dat de vrouw weliswaar in haar petitum (zo begrijpt het hof) verzoekt de aan de man toegedeelde stalen boot te waarderen op € 500,- en dat zij (terug)betaling door de man verzoekt van € 1.800,- betreffende een geannuleerde reis, maar dat zij geen grieven heeft opgeworpen die betrekking hebben op deze verzoeken. Daarom zal het hof die verzoeken bij gebreke aan een onderbouwing ervan, afwijzen.
De sieraden (grief 1 van de man in het incidenteel hoger beroep)
5.34
De man stelt dat de vrouw bij vertrek uit de woning sieraden heeft meegenomen met een aankoopwaarde van € 46.960,-, die door partijen zijn aangekocht als belegging en dat zij niet heeft betwist dat zij deze heeft meegenomen. Primair stelt de man zich op het standpunt dat de sieraden die hij onder zich heeft aan hem verknocht zijn en buiten de verdeling moeten blijven. Subsidiair stelt de man dat de waarde van deze sieraden dient te worden verrekend. Het betreft een goudkleurig horloge, een gouden ketting, een gouden zegelring met initialen, een van zijn vader geërfde gouden zegelring, een gouden trouwring en een gouden pinkring. De man wil verder dat de sieraden van de vrouw worden getaxeerd.
5.35
De vrouw betwist de door de man gestelde aankoopwaardes van de sieraden, de door hem gestelde waardes ervan op de peildatum en dat de sieraden voor belegging zijn aangekocht. De sieraden zijn nooit getaxeerd voor de inboedelverzekering. De vrouw vindt dat de man de aankoopbetaling van de sieraden moet laten zien voor over taxatie kan worden gesproken en dat de waarde van de sieraden van de man in de verdeling moet worden betrokken.
5.36
Het hof overweegt dat de man de door hem gestelde verknochtheid van zijn sieraden niet heeft onderbouwd. Verder hebben beide partijen op de zitting bij het hof erkend dat de op de certificaten vermelde waardes van de sieraden hoger zijn dan de werkelijke aankoopbedragen. Het hof constateert dat op de inboedellijst zowel aan de kant van de man als aan de kant van de vrouw, sieraden staan vermeld, zodat het ernaar uitziet dat ze zijn verdeeld zonder dat daar een expliciete waarde aan is toegekend. Het hof heeft onvoldoende aanknopingspunten om een ander oordeel te vellen met betrekking tot de verdeling (en de waarde) van de sieraden dan de rechtbank heeft gedaan. Onder deze omstandigheden ziet het hof evenmin aanleiding om een taxatie te gelasten van alleen de sieraden van de vrouw, zoals de man in incidenteel hoger beroep heeft verzocht.
Incomplete verdeling (grief IX van de vrouw)
5.37
Volgens de vrouw is de wijze van verdeling niet compleet, omdat de (waardevolle) verzameling Dinky Toys van de man ontbreekt. Verder is het aan de vrouw toe te kennen bedrag wegens overbedeling van de man te laag en moet dit (na taxatie) opnieuw worden vastgesteld. Ter zitting heeft de vrouw het onderdeel van deze grief dat betrekking heeft op de kluis met inhoud ingetrokken.
Volgens de man heeft de rechtbank aan de besproken boedelverdeling een juiste waarde toegekend.
5.38
Voor wat betreft de verzameling Dinky Toys verwijst het hof naar wat hiervoor is overwogen onder 5.26. Het hof heeft dan ook geen aanwijzingen dat sprake is van een incomplete verdeling. Over de kwestie van de overbedeling gaat het hof hierna nog in.
Overbedeling (grief VII)
5.39
De vrouw stelt dat de totale waarde van de ontbonden huwelijksgemeenschap hoger is dan de rechtbank heeft becijferd en dat de man een hoger bedrag is verschuldigd aan haar ter zake overbedeling dan de rechtbank heeft bepaald. Dat bedrag moet na taxatie opnieuw worden vastgesteld.
5.4
De man vindt dat de rechtbank de waardes goed heeft bepaald en houdt daaraan vast.
5.41
Het hof verwijst naar de hiervoor opgenomen overwegingen onder 5.26 en 5.36 en 5.38 voor wat betreft de verdeling van de inboedel, sieraden en Dinky Toys en concludeert dat de man ter zake van overbedeling van deze vermogensbestanddelen niets is verschuldigd aan de vrouw en de vrouw niets is verschuldigd aan de man.
Verder verwijst het hof naar zijn beoordeling van de overige grieven zoals hiervoor omschreven en bepaalt de waarde van de volgende vermogensbestanddelen waarover partijen van mening verschillen, als volgt:
- de voormalige echtelijke woning op een waarde gelijk aan de WOZ-waarde per 1 januari
2020;
- de [naam1-polis] op € 16.431,-;
- de Opel Mokka op € 22.246,-;
- de Chevrolet Corvette op € 10.000,-.

6.De slotsom

In het principaal hoger beroep
6.1
De grieven I, II, IV, tweede IV, V, VI, VIII en X falen, en de grieven III, VII en IX slagen ten dele.
In het incidenteel hoger beroep
6.2
De grieven treffen geen doel.
In het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep
6.3
Het hof zal de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar beroep voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing van haar verzoek om partneralimentatie en de beschikkingen van 2 oktober 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en van 9 december 2019 bekrachtigen. Het hof zal de beschikking van 2 april 2020 deels vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof beschikkende:
In het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de afwijzing van de verzochte partneralimentatie bij de beschikking van 2 oktober 2019 van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, onder voormeld zaaknummer;
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 2 oktober 2019 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en 9 december 2019;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 2 april 2020 voor zover het de waarde van de voormalige echtelijke woning en de Chevrolet Corvette en de mede aan de hand daarvan berekende overbedelingssom betreft,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de waarde van de voormalige echtelijke woning op de WOZ-waarde per 1 januari 2020;
bepaalt de waarde van de Chevrolet Corvette op € 10.000,-
bepaalt dat de door de rechtbank gelaste verdeling van de huwelijksgemeenschap plaatsvindt met inachtneming van de in deze beschikking bepaalde waardes van de echtelijke woning, de [naam1-polis] en de Chevrolet Corvette;
bepaalt dat met inachtneming van die waardes het bedrag dat de man aan de vrouw dient te voldoen wegens overbedeling berekend en aangepast dient te worden;
bekrachtigt voor het overige de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 2 april 2020, waarbij voor de in 5.3 bepaalde termijn van “drie maanden na deze beschikking” dient te worden gelezen een termijn van drie maanden na deze beschikking in hoger beroep;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, O.E. Mulder en J.G. Knot, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier en op 23 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.