ECLI:NL:GHARL:2019:3170

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
200.213.365/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verhuurder voor schade na rechtmatige ontruiming en de rol van eigen schuld

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Woonstichting De Marken voor schade die is ontstaan na een rechtmatige ontruiming van de woning van [appellanten] c.s. De ontruiming vond plaats op 20 mei 2015, na een vonnis van de kantonrechter van 14 april 2015, waarin [appellanten] c.s. waren veroordeeld om de woning te ontruimen. Tijdens de ontruiming zijn goederen van [appellanten] c.s. aan de openbare weg geplaatst en vervolgens door een vuilniswagen afgevoerd en vernietigd. [appellanten] c.s. hebben De Marken aansprakelijk gesteld voor de schade die zij hierdoor hebben geleden, waaronder verlies van inboedel en inkomsten. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van [appellanten] c.s. gedeeltelijk toegewezen, maar ook een eigen schuld van 50% vastgesteld. In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellanten] c.s. en De Marken beoordeeld. Het hof oordeelt dat De Marken onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [appellanten] c.s. bij de ontruiming en dat zij aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door het niet tijdig informeren over de risico's van vernietiging van goederen. Het hof heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 16.666,67, waarbij de eigen schuld van [appellanten] c.s. op 1/3 is vastgesteld. De proceskosten zijn toegewezen aan [appellanten] c.s. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, behoudens de hoogte van de schadevergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.213.365/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/190905 / HA ZA 16-386)
arrest van 9 april 2019
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant],
2. [appellante] ,
wonende te [A] ,
hierna:
[appellante],
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. Ph.J.N. Aarnoudse, kantoorhoudend te Deventer,
tegen
Woonstichting De Marken,
gevestigd te Schalkhaar,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
De Marken,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff, kantoorhoudend te Deventer.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 juni 2018 hier over. Op
28 februari 2019 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Aan het einde van de comparitie heeft het hof arrest bepaald op het comparitiedossier, aangevuld met het proces-verbaal van de comparitie.
1.3.
[appellanten] c.s. hebben bij dagvaarding in hoger beroep gevorderd vernietiging van het bestreden vonnis van 15 maart 2017, alsnog volledige toewijzing van de vorderingen van [appellanten] c.s., en veroordeling van De Marken in de kosten van beide instanties.
1.4.
De Marken heeft bij memorie van antwoord tevens incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring althans afwijzing van het hoger beroep van [appellanten] c.s. en, in incidenteel hoger beroep, tot hoofdelijke veroordeling van [appellant] , [appellante] en hun advocaat in de daadwerkelijke kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het hof zal uitgaan van de volgende feiten.
2.2.
[appellanten] c.s. hebben in het verleden een woning van De Marken gehuurd aan de [a-straat 1] te [B] .
2.3.
Bij vonnis van 14 april 2015 heeft de kantonrechter van de rechtbank Overijssel de tussen [appellanten] c.s. en De Marken bestaande huurovereenkomst ontbonden en [appellanten] c.s. veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis de woning te ontruimen, bij gebreke waarvan De Marken de woning kan doen ontruimen door een deurwaarder.
In de buurt was sprake van een verdiepte conflictueuze situatie, waarin [appellanten] c.s., aldus de kantonrechter, een voldoende duidelijke rol hebben gespeeld en ten aanzien waarvan geen zicht op verbetering te verwachten was.
2.4.
Dit vonnis is bij exploot van 30 april 2015 aan [appellanten] c.s. betekend en, voor het geval daaraan niet tijdig zou worden voldaan, met aanzegging van ontruiming op woensdag
20 mei 2015 te 9.30 uur. In het exploot is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
MET AANZEGGING:
dat indien gerequireerden in gebreke mochten blijven om binnen de hiervoor gestelde termijn aan de inhoud van de ten deze betekende titel en voormeld bevel van mij te voldoen, deze titel verder tegen gerequireerden zal worden tenuitvoergelegd, door alle middelen rechtens, onder meer door in beslagneming en openbare verkoop van de roerende en/of onroerende zaken van gerequireerden;
2.5.
[appellanten] c.s. hebben een kort geding aanhangig gemaakt en (onder meer) gevorderd De Marken te bevelen de tenuitvoerlegging van het vonnis van 14 april 2015 op te schorten tot het moment waarop een beslissing in hoger beroep is genomen dan wel met een termijn van drie maanden.
2.6.
Bij tussenvonnis in kort geding van 19 mei 2015 heeft de voorzieningenrechter de voorzieningen van [appellanten] c.s. afgewezen en bij eindvonnis van 26 mei 2015 heeft de voorzieningenrechter dit oordeel gemotiveerd. Samengevat heeft de voorzieningenrechter overwogen dat niet is gebleken dat het vonnis van 14 april 2015 op een juridische of feitelijke misslag berust, noch dat sprake is van een noodtoestand en dat evenmin is gebleken dat De Marken misbruik maakt van haar bevoegdheid het vonnis van 14 april 2015 ten uitvoer te leggen.
2.7.
Op 20 mei 2015 vanaf 9.30 uur heeft in opdracht van De Marken de ontruiming van de woning van [appellanten] c.s. door een deurwaarder plaatsgevonden. [appellanten] c.s. was ten tijde van de ontruiming ter plaatse. Van de ontruiming is door de deurwaarder proces-verbaal opgemaakt. Daarin is onder meer vermeld:
de zich in voormeld perceel bevindende personen zijn door mij verwijderd en de zich in voormeld perceel bevindende zaken, (…) heb ik voor rekening en risico van geëxecuteerden doen neerzetten op de openbare weg, niets meer te ontruimen zijnde heb ik om 12.06 uur deuren en ramen van gemeld perceel gesloten.
2.8.
Op 20 mei 2015 omstreeks 14.45 uur heeft een vuilniswagen van Circulus-Berkel B.V. (hierna: Circulus) een deel van de aan de openbare weg geplaatste inboedel van [appellanten] c.s. afgevoerd en vernietigd.
2.9.
[appellanten] c.s. hebben spoedappel ingesteld van de kort geding-vonnissen van
19 en 26 mei 2015 en appel ingesteld van het vonnis van de kantonrechter van 14 april 2015. Bij arrest van 24 november 2015 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de vonnissen van de voorzieningenrechter van 19 mei en 26 mei 2015 bekrachtigd. Bij arrest van
26 april 2016 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de kantonrechter van 14 april 2015 bekrachtigd.
2.10.
De advocaat van [appellanten] c.s. heeft De Marken aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de vernietiging van de inboedel en bij brief van 29 juli 2015 De Marken gesommeerd tot betaling van schadevergoeding over te gaan. Daaraan is geen gevolg gegeven.
2.11.
Op 9 september 2016 heeft [C] , verbonden aan het Twents Veilinghuis, op basis van in deze procedure overgelegde foto’s van de ontruiming op
20 mei 2015 als volgt gerapporteerd aan (de advocaat van) De Marken:
Wij hebben de foto’s uitvoerig bekeken en helaas niets kunnen opmerken wat geschikt is voor de veiling.
We hebben wel een lederen bank gezien die eventueel geschikt zou zijn, echter de foto’s zijn van dusdanige slechte kwaliteit dat wij geen goed zicht hebben op de staat van deze bank. Deze zou dan al in zeer goede staat moeten zijn en zelfs dan heeft het nog niet echt veel waarde.
Aangezien het dan slechts om één bank zou gaan zou ons advies zijn om alle goederen af te staan aan de kringloop/stort.
2.12.
Bij brief van 20 september 2016 heeft de deurwaarder onder meer het volgende aan de advocaat van De Marken bericht:
Conform uw verzoek doe ik u onderstaand de opgave van de gang van zaken betreffende de ontruiming aan de [a-straat 1] te [B] d.d. 20 mei 2015. (…)
Conform artikel 14 van de Gerechtsdeurwaarderswet is de gemeente Deventer (burgemeester en wethouders) van deze ontruiming in kennis gesteld.
Bij aanvang van de ontruiming sprak ik met de heer [appellant] . Hij was al druk bezig om met andere mensen de woning leeg te maken. Later sprak ik ook met mevrouw [appellante] . Debiteuren hadden meerdere mensen ingeschakeld om hen te helpen de woning leeg te halen en de goederen af te voeren. Er werd met meerdere auto’s gereden.
De roerende zaken zijn uit het gehuurde verwijderd en aan de openbare weg gezet. Er is niet gegooid met de spullen, doch deze zijn netjes aan de weg gezet. Debiteuren waren immers bezig om deze spullen af te voeren en zouden bezwaar hebben gemaakt tegen het gooien met de spullen.
Ik heb tegen de heer [appellant] gezegd dat de roerende zaken aan de weg worden gezet en dat daarmee de ontruiming is afgerond. Ook heb ik hem medegedeeld dat de gemeente Deventer niet wil dat de zaken aan de weg blijven staan en deze dus zullen worden verwijderd. Om deze reden heb ik hem geadviseerd haast te maken met het weghalen van de goederen. De heer [appellant] heeft vervolgens een busje gehuurd, zodat het afvoeren van de zaken sneller ging.
Na afloop van de ontruiming stonden er nog zaken aan de openbare weg en waren debiteuren en de door hen ingeschakelde mensen nog druk bezig met het afvoeren van de zaken.
Het is mij niet bekend of en wanneer er namens de gemeente iemand ter plaatse is geweest om zaken af te voeren. Door mijn kantoor is echter aan niemand opdracht gegeven om de zaken weg te halen.
2.13.
In het e-mailbericht van 30 juni 2017 heeft de deurwaarder, voor zover van belang, aan de advocaat van De Marken geschreven:
Door mijn kantoor is aan de gemeente Deventer mededeling gedaan van de ontruiming. (…)
Het is mij bekend dat de gemeente Deventer vervolgens Circulus inschakelt om de zaken die aan de weg zijn geplaatst te verwijderen.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[appellanten] c.s. hebben in eerste aanleg gevorderd De Marken te veroordelen tot betaling van € 114.880,95 in verband met verlies van inboedel en € 8.030,- in verband met verlies van inkomsten, vermeerderd met rente en kosten.
[appellanten] c.s. hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat bij de ontruiming van de woning op 20 mei 2015 onrechtmatig is gehandeld. Zij hebben daartoe aangevoerd dat als gevolg van de hardhandige wijze van ontruiming de nodige goederen van [appellanten] c.s. zijn beschadigd. Verder hebben zij gesteld dat De Marken zich niet als een goed waarnemer heeft gedragen. De Marken heeft niet gezorgd voor afvoer en opslag van de inboedel en heeft [appellanten] c.s. niet in kennis gesteld van de voorgenomen vernietiging van de inboedel aansluitend op de ontruiming.
3.2.
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis van 15 maart 2017 onvoldoende aanknopingspunten aanwezig geacht om aan te nemen dat sprake was van een hardhandige wijze van ontruiming waardoor goederen zijn vernietigd. Voorts is van zaakwaarneming volgens de rechtbank geen sprake.
Wat betreft de zorgplicht van de deurwaarder heeft de rechtbank geoordeeld dat de deurwaarder met het in de brief van 20 september 2016 weergegeven advies aan [appellant] niet heeft kunnen volstaan. De deurwaarder is weliswaar niet (zonder meer) verplicht om voor opslag van (een deel van) de inboedel van [appellanten] c.s. zorg te dragen maar nu [appellanten] c.s. echter geen afstand hebben gedaan van de inboedel, had het in de gegeven omstandigheden volgens de rechtbank op de weg van de deurwaarder gelegen om zich ervan te vergewissen dat [appellanten] c.s. in de gelegenheid zouden zijn om tijdig voorafgaand aan de komst van de vuilniswagen (minst genomen) hun waardevolle inboedel af te voeren. Niet gebleken is dat de deurwaarder in die zin rekening heeft gehouden met de belangen van [appellanten] c.s.
Op grond hiervan heeft de rechtbank geconcludeerd dat De Marken niet op zorgvuldige wijze de woning van [appellanten] c.s. heeft doen ontruimen. De als gevolg daarvan door [appellanten] c.s. gelegen schade begroot de rechtbank met toepassing van artikel 6:97 BW op € 10.000,- aan verlies van inboedel en de vergoedingsplicht voor De Marken vermindert de rechtbank vervolgens met 50% wegens aan [appellanten] c.s. zelf toe te rekenen omstandigheden. De rechtbank heeft schadevergoeding wegens verlies van inkomsten afgewezen en De Marken veroordeeld in de proceskosten van [appellanten] c.s.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1.
[appellanten] c.s. hebben 20 grieven opgeworpen tegen het bestreden vonnis.
Grief 2 tot en met 4zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat een hardhandige wijze van ontruiming waardoor goederen zijn vernietigd niet kan worden aangenomen. In
grief 6komen [appellanten] c.s. op tegen de afwijzing van zaakwaarneming.
Grief 1, 5, 7, 8 en 18behelzen in de kern een klacht over de wijze waarop de rechtbank de zorgplicht van de deurwaarder heeft ingevuld. De
overige grieven (9, 10 tot en met 17 en 19 tot en met 20)hebben betrekking op de schadebegroting door de rechtbank.
De Marken heeft 6 grieven ingediend, genummerd van
I tot en met VI, waarbij zij zich in essentie keert tegen de door de rechtbank aangenomen zorgplicht van de deurwaarder, de schadebegroting en de proceskostenveroordeling.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke, thematische behandeling.
4.2.
Daarbij stelt het hof het volgende voorop. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis tot uitgangspunt genomen dat De Marken een geldige titel had om tot ontruiming van de woning van [appellanten] c.s. over te gaan, terwijl verder vast staat dat van misbruik van de executiebevoegdheid in dit geval geen sprake was. Hier is niet tegen gegriefd, zodat ook het hof hier vanuit zal gaan.
4.3.
In deze procedure is de vraag aan de orde of [appellanten] c.s. door de wijze waarop de ontruiming is uitgevoerd aanspraak kunnen maken op schadevergoeding op grond van zaakwaarneming dan wel onrechtmatige daad (schending van de zorgplicht). Dat De Marken aansprakelijk is voor de uitvoering van de ontruiming door de deurwaarder staat tussen partijen niet ter discussie en neemt het hof dan ook als vaststaand aan.
Zaakwaarneming
4.4.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.7 van het bestreden vonnis overwogen dat van zaakwaarneming in de zin van artikel 6:198 BW geen sprake is omdat de deurwaarder, kort gezegd, geen goederen van [appellanten] c.s. onder zich heeft genomen (door voor opslag daarvan zorg te dragen). Het hof onderschrijft dat oordeel van de rechtbank en neemt dat over. De toelichting op de grief biedt geen enkele grond om tot een ander oordeel te komen.
Zorgplicht
4.5.
Ook in geval van een rechtmatige ontruiming - zoals hier het geval is - brengen de redelijkheid en billijkheid, die (ook) de rechtsverhouding beheerst tussen een verhuurder en huurder inzake een ontbonden huurovereenkomst, mee dat op de verhuurder de plicht rust om bij de ontruiming van een woning rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de huurder. Schending van die plicht brengt mee dat de verhuurder aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade bij de huurder.
4.6.
In deze zaak heeft de ontruiming plaatsgehad door de deurwaarder in opdracht van De Marken op basis van het (onherroepelijk geworden) vonnis van 14 april 2015 dat op
30 april 2015 is betekend en waarbij [appellanten] c.s. de ontruiming is aangezegd tegen
20 mei 2015. [appellanten] c.s. hebben (gerekend vanaf het vonnis van 14 april 2015) dus vijf weken de tijd gehad om zelf voor tijdige ontruiming en afvoer van de inboedel te zorgen. Het was [appellanten] c.s. naar eigen zeggen bekend dat achtergebleven inboedel door de deurwaarder uit de woning zou worden verwijderd en aan de openbare weg zou worden geplaatst. De Marken noch de deurwaarder heeft [appellanten] c.s. voorafgaand aan de ontruiming, bijvoorbeeld in de aanzegging tot ontruiming, erop gewezen dat aan de openbare weg geplaatste goederen door de gemeente afgevoerd en vernietigd zouden worden.
4.7.
Voor het hof is, op basis van de in het geding gebrachte foto’s en getuigenverklaringen, vast komen te staan dat [appellanten] c.s. de van De Marken gehuurde woning, bij gebreke van alternatieve huisvesting, tot het laatste moment hebben bewoond en dat, toen de deurwaarder op 20 mei 2015 vanaf 9.30 uur op de voet van artikel 556 Rv is overgegaan tot gedwongen ontruiming, in ieder geval een deel van de aan [appellanten] c.s. toebehorende inboedel nog aanwezig was. Uit de onder 2.12 opgenomen verklaring van de deurwaarder blijkt dat [appellanten] c.s. bij aanvang van de ontruiming druk bezig waren om de woning leeg te halen en dat zij na afloop van de ontruiming druk bezig waren om zaken die aan de openbare weg waren geplaatst af te voeren. Als niet weersproken staat ook vast dat [appellanten] c.s. de deurwaarder hebben verzocht om belangrijke inboedel van waarde apart te mogen plaatsen maar dat die gelegenheid hun niet is geboden en dat door de deurwaarder alles op één hoop werd geplaatst. Hiermee bestaat voor het hof geen aanleiding om aan te nemen dat [appellanten] c.s. de achtergebleven inboedel kennelijk hadden prijsgegeven en dat deze inboedel geen of nauwelijks waarde vertegenwoordigde.
4.8.
Artikel 14 van de Gerechtsdeurwaarderswet schrijft voor dat de gerechtsdeurwaarder, alvorens over te gaan tot executie van een executoriale titel tot ontruiming van onroerende zaken, het college van burgemeester en wethouders moet inlichten. De door De Marken ingeschakelde deurwaarder heeft dat gedaan bij brief van
12 mei 2015. Partijen hebben gediscussieerd of hierin een opdracht aan de gemeente kan worden gelezen tot het inschakelen van Circulus en daarmee een vuilniswagen. Wat daar verder ook van zij, uit het onder 2.13 aangehaalde e-mailbericht van de deurwaarder aan de advocaat van De Marken volgt dat de deurwaarder ermee bekend was dat de gemeente Circulus inschakelt om zaken die aan de (openbare) weg zijn geplaatst te verwijderen.
4.9
Door in deze omstandigheden, dus zonder uitdrukkelijke waarschuwing vooraf voor afvoer en vernietiging van aan de openbare weg geplaatste goederen, terwijl ten tijde van de ontruiming duidelijk was dat [appellanten] c.s. hun niet als waardeloos aan te merken eigendommen niet prijs hebben willen geven én gegeven de bij de deurwaarder aanwezige wetenschap over het afvoeren en vernietigen van goederen die aan de openbare weg worden geplaatst, [appellanten] c.s. pas tijdens de ontruiming te wijzen op de verwijdering van goederen door de gemeente en zonder daarbij uitdrukkelijk te waarschuwen voor het risico van vernietiging en/of afvoer van die goederen door een vuilniswagen, heeft De Marken onvoldoende rekening gehouden met de belangen van haar gewezen huurders, in het bijzonder het belang om voorafgaand aan de komst van de vuilniswagen nog alle van waarde zijnde goederen zelf af te voeren. Daarbij weegt het hof mee dat De Marken als woningcorporatie een maatschappelijke functie heeft en zich daarom de belangen van huurders, waaronder mede hun eigendomsbelang dient te worden verstaan, in de sociale sector sterk dient aan te trekken.
4.1
De conclusie van het voorgaande is dat De Marken in beginsel op grond van onrechtmatig handelen jegens [appellanten] c.s. aansprakelijk is voor de door [appellanten] c.s. geleden schade, omdat De Marken en/of de deurwaarder [appellanten] c.s. niet tijdig en volledig heeft geïnformeerd over wat er gebeurt indien zij zelf niet tijdig voor het afvoeren van hun inboedel zouden zorg dragen. De Marken en/of de deurwaarder had [appellanten] c.s. in de omstandigheden van dit geval tijdig duidelijk dienen te maken dat bij plaatsing van goederen aan de openbare weg het risico bestond dat deze nog diezelfde dag, enkele uren later door de gemeente verwijderd en vernietigd zouden kunnen worden.
Causaal verband
4.11
Dat [appellanten] c.s. als gevolg van de nagelaten waarschuwing schade hebben geleden staat voor het hof voldoende vast. Zoals hiervoor is overwogen was bij aanvang van de ontruiming op 20 mei 2015 in ieder geval een deel van de inboedel nog aanwezig en op basis van de door [appellanten] c.s. overgelegde foto’s en getuigenverklaringen is aannemelijk dat in ieder geval een deel van de achtergebleven goederen nog dezelfde dag van de openbare weg door een vuilniswagen is afgevoerd. Bij een voorafgaande waarschuwing, bijvoorbeeld in de aanzegging tot ontruiming, of op zijn minst bij de aanvang van de ontruiming, acht het hof aannemelijk dat [appellanten] c.s. de nodige maatregelen zouden hebben getroffen om verwijdering en vernietiging van waardevolle inboedelgoederen te voorkomen.
Eigen schuld
4.12
De Marken stelt dat [appellanten] c.s. eigen schuld (artikel 6:101 BW) hebben aan de ontstane schade doordat zij - kort gezegd - het tot een gedwongen ontruiming hebben laten komen en hun inboedel niet zelf op tijd in veiligheid hebben gebracht. [appellanten] c.s. betwisten dat de schade mede het gevolg is van omstandigheden die aan hun kunnen worden toegerekend. Voor de beoordeling op dit punt zijn alle omstandigheden van het geval van belang, terwijl de stelplicht en de bewijslast op De Marken rust. Het hof wijst in dit verband op het volgende.
4.13
Bij een ontruiming van hun woning zijn [appellanten] c.s. als eigenaar van de inboedel de eerst aangewezen personen om voor tijdige ontruiming en afvoer van de inboedel zorg te dragen. [appellanten] c.s. hebben dat niet gedaan en hebben het laten aankomen op een gedwongen ontruiming. Zoals in 4.2 is overwogen, was deze ontruiming rechtmatig, voldeed deze aan de wettelijke eisen en heeft De Marken geen misbruik gemaakt van haar executiebevoegdheid. Voor wat betreft de gang van zaken rondom de gegeven ontruimingstermijn, voegt het hof hier nog aan toe dat De Marken in de omstandigheden van dit geval niet gehouden was om [appellanten] c.s. op het laatste moment (op 19 dan wel 20 mei 2015) nog een nader uitstel te verlenen. Dat [appellanten] c.s. het hebben laten aankomen op de gedwongen ontruiming en daaraan voorafgaand niet zelf alle goederen van waarde uit hun woning hadden verwijderd, is een aan [appellanten] c.s. toe te rekenen omstandigheid die mede tot het ontstaan van de schade heeft bijgedragen. Indien geen gedwongen ontruiming had plaatsgevonden en [appellanten] c.s. zelf tijdig voor ontruiming en afvoer hadden zorggedragen, was de inboedel van [appellanten] c.s. op 20 mei 2015 immers niet aan de openbare weg geplaatst en was deze ook niet door een vuilniswagen afgevoerd.
4.14
Dat [appellanten] c.s. ook tijdens de ontruiming onvoldoende hebben gedaan om (het ontstaan van) schade te voorkomen heeft De Marken, op wie, als gezegd, in dit verband de stelplicht en bewijslast rust, echter niet voldoende onderbouwd. Vast staat dat [appellanten] c.s. op de dag van de ontruiming druk bezig zijn geweest om de aan de openbare weg geplaatste goederen elders onder te brengen en dat zij geprobeerd hebben belangrijke/waardevolle spullen te scheiden, terwijl zij niet bekend waren met het risico dat de aan de openbare weg geplaatste goederen nog diezelfde dag afgevoerd en vernietigd zouden kunnen worden. Bij gebreke van een door De Marken nader omschreven verwijt aan het adres van [appellanten] c.s., kan dan niet worden vastgesteld dat [appellanten] c.s. ten tijde van de ontruiming zelf onvoldoende of niet toereikende actie hebben ondernomen.
4.15
Het hof acht de eigen schuld van [appellanten] c.s. aan het ontstaan van de schade van iets minder causaal gewicht dan de rechtbank heeft geoordeeld en stelt de verhouding van de causale bijdrage van [appellanten] c.s. respectievelijk De Marken, alles in aanmerking genomen, op 1/3 voor [appellanten] c.s. en 2/3 voor De Marken. Daarbij wordt nog overwogen dat het hof voor toepassing van de billijkheidscorrectie (artikel 6:101 lid 1, slot, BW) geen aanknopingspunten ziet.
Schadeomvang wegens verlies aan inboedel
4.16
[appellanten] c.s. hebben hun schade onderbouwd met een 35 bladzijden tellende opstelling van goederen die na de ontruiming zouden zijn verdwenen. Rekening houdend met afschrijvingen wegens ouderdom, schatten [appellanten] c.s. de schade die zij hebben geleden op
€ 114.880,95.
4.17
De Marken heeft gemotiveerd betwist dat de door [appellanten] c.s. genoemde goederen allemaal zijn vernietigd. Uit de brief van de deurwaarder blijkt dat [appellanten] c.s. samen met anderen ten tijde van de ontruiming inboedel heeft afgevoerd. De Marken heeft er verder op gewezen dat de waarde van de goederen niet is onderbouwd. Aankoopbewijzen en bankafschriften van betalingen ontbreken en gelet op de inkomens- en vermogenspositie van [appellanten] c.s. is het niet waarschijnlijk dat zij een boedel hadden met de door hen gestelde waarde. De Marken heeft door het Twents Veilinghuis een taxatie laten uitvoeren van de inboedel zoals deze op de in de procedure overgelegde foto’s was te zien en de taxateur heeft een waarde vastgesteld die goederen hebben in een kringloopwinkel of op de stort. Gelet hierop kan volgens De Marken van een waarde aan verloren inboedel zoals door de rechtbank is vastgesteld geen sprake zijn.
4.18
Het hof stelt voorop dat [appellanten] c.s. op grond van artikel 150 Rv duidelijkheid dienen te verschaffen over de omvang en de waarde van de vernietigde inboedel. Aan [appellanten] c.s. mogen in dit verband echter niet te strenge eisen worden gesteld: het is immers door toedoen van De Marken dat niet precies kan worden vastgesteld welke goederen uit de woning zijn verwijderd en vervolgens na plaatsing daarvan aan de openbare weg door de vuilniswagen van Circulus zijn afgevoerd. Gelet hierop kan [appellanten] c.s. ook niet worden verweten dat zij ten bewijze van de waarde en ouderdom niet in het bezit (meer) zijn van aankoopbewijzen van hun inboedel. Vast staat in ieder geval dat die inboedel betrekking heeft op een zespersoons gezinshuishouden (met twee volwassenen en vier kinderen), waarvan één gezinslid een glassenwassers- en schoonmaakbedrijf aan huis had, en dat de tot het huishouden en de eenmanszaak behorende inboedel in de loop der jaren is aangeschaft. Het hof verlangt geen nader concreet bewijs van de omvang en de waarde van de inboedel en zal de schade op de voet van artikel 6:97 BW op basis van de thans beschikbare gegevens schattenderwijs begroten. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
4.19
Zoals hiervoor onder 4.7 werd overwogen, staat vast dat bij aanvang van de ontruiming een deel van de inboedel nog in de woning aanwezig was en dat deze inboedel door de deurwaarder uit de woning is verwijderd en aan de openbare weg is geplaatst.
Wat betreft de omvang van die door de deurwaarder uit de woning verwijderde en vervolgens door Circulus afgevoerde inboedel, is voor het hof uit de verklaringen van [appellanten] c.s. en de in hoger beroep als productie 4 tot en met 9 overgelegde getuigenverklaringen voldoende aannemelijk, dat dit nog een aanzienlijk deel van de inboedel betrof en dat niet alleen meubels, zoals banken, tafels, kasten en bedden, maar ook kleinere gebruiksvoorwerpen waaronder bijvoorbeeld kleding, speelgoed en medicijnen, uit de woning zijn verwijderd en door de vuilniswagen van Circulus zijn afgevoerd en vernietigd.
Wat betreft de waarde van de afgevoerde en vernietigde inboedel schetsen de foto’s en de getuigenverklaringen het beeld van een gebruikelijke inrichting van een woning waarin een (groot) gezin woonachtig is. Op basis van de verklaringen neemt het hof verder aan dat de grotere en duurdere gebruiksgoederen, zoals de televisie(’s), de koelkast, de wasmachine en het fornuis reeds waren afgevoerd, maar dat zich onder de afgevoerde goederen niettemin ook waardevolle goederen bevonden, zoals sieraden en medicijnen, als ook goederen met een emotionele waarde, zoals foto’s.
Daarbij komt dat de deurwaarder ook is overgegaan tot ontruiming van de bij de woning behorende schuur. Gelet op de aard van de eenmanszaak (een glazenwassers- en schoonmaakbedrijf) die [appellant] aan huis exploiteerde en de omstandigheid dat hij in de maanden na de ontruiming een drietal relatief dure (reinigings)machines heeft aangeschaft, acht het hof aannemelijk acht dat in die schuur de nodige bedrijfsmiddelen waren opgeslagen en ook zijn afgevoerd.
Het hof acht hierbij van belang dat hier geen specificatie van de ontruimde goederen van de deurwaarder tegenover staat. Zo maakt het proces-verbaal van ontruiming geen melding van de ter plaatse in de woning en de schuur aangetroffen situatie en valt daarin geen enkele aanwijzing te vinden voor wat betreft de aard, omvang en staat van de goederen die bij aanvang in de woning en de schuur nog aanwezig waren. De Marken heeft nog gewezen op de in 2.11 weergegeven verklaring van het Twents Veilinghuis maar hieraan gaat het hof voorbij. Deze taxatie is gebaseerd op enkele foto’s die ten tijde van de ontruiming zijn genomen maar die niet van erg goede kwaliteit zijn, en die bovendien slechts een beperkt beeld geven van het totaal aan verwijderde en door de vuilniswagen van Circulus afgevoerde goederen. Ook gaat de taxatie kennelijk uit van een veilingwaarde, waar het hier eerder op zijn plaats is om de vervangingswaarde tot uitgangspunt te nemen.
4.2
Er vanuit gaande dat een aanzienlijk deel van de inboedel op het moment van verwijdering nog aanwezig was en door de vuilniswagen van Circulus is afgevoerd, dat zich daaronder ook belangrijke en waardevolle spullen hebben bevonden, dat sprake was van een woningontruiming van een zespersoonshuishouden (van twee volwassenen en vier kinderen) en dat vanuit de woning en daarbij behorende schuur tevens een glazenwassers- en schoonmaakbedrijf werd geëxploiteerd door een van de gezinsleden en de ontruiming mede de desbetreffende schuur heeft omvat, begroot het hof de waarde van de vernietigde inboedel op € 25.000,-. Met toepassing van artikel 6:101 BW, zal De Marken worden veroordeeld om 2/3 van dit schadebedrag aan [appellanten] c.s. te betalen, zijnde een bedrag van € 16.666,67.
Kosten wegens bewoning en aanpassing van de woning
4.21
[appellanten] c.s. heeft in het overgelegde schadeoverzicht een post opgenomen wegens kosten van [appellanten] c. s. in verband met de bewoning en aanpassing van de woning, zoals het plaatsen van een dakraam, aanpassingen aan de zolder en het aanleggen van sierbestrating. [appellanten] c.s. menen dat zij onvoldoende tijd hebben gekregen om het dakraam uit het dak te nemen en het dak op de oorspronkelijke wijze dicht te timmeren en de aanpassingen aan de zolder alsmede de sierbestrating veilig te kunnen stellen. De rechtbank heeft deze schadepost afgewezen omdat het schade betreft die het gevolg is van een op zichzelf rechtmatige ontruiming. In grief 15 keren [appellanten] c.s. zich tegen deze afwijzing.
4.22
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze schade niet voor toewijzing in aanmerking komt, nu sprake was van een rechtmatige ontruiming, die - ook wat betreft de geboden ontruimingstermijn - voldeed aan de wettelijk eisen, en De Marken van haar executiebevoegdheid geen misbruik heeft gemaakt. Zoals hiervoor in 4.13 is overwogen, was De Marken in de omstandigheden van dit geval ook niet gehouden om [appellanten] c.s. op het laatste moment (op 19 dan wel 20 mei 2015) nog een nader uitstel te verlenen. In hetgeen [appellanten] c.s. ter toelichting op de grief hebben aangevoerd, ziet het hof geen grond om tot een ander oordeel te komen.
Inkomensschade
4.23
[appellanten] c.s. stellen verder nog dat sprake is geweest van inkomstenderving. De Marken heeft daar gemotiveerd verweer tegen gevoerd. Gelet op de betwisting door De Marken had het op de weg van [appellanten] c.s. gelegen nader te onderbouwen dat deze schade als gevolg van de vernietigde inboedel is geleden. Hiervan is in eerste aanleg noch in hoger beroep sprake geweest. De enkele stelling dat de omzet van [appellant] ’s eenmanszaak is gedaald wegens het gemis van materiaal bij de ontruiming is onvoldoende. Nergens blijkt uit dat [appellant] opdrachten in verband met het ontbreken van bedrijfsmiddelen na de ontruiming heeft moeten annuleren of weigeren. Bovendien hebben [appellanten] c.s. zelf ook aangevoerd dat klanten afscheid van [appellant] hebben genomen vanwege de publiciteit die de ontruiming in de media heeft gekregen en De Marken valt daarvan geen verwijt te maken. Nu [appellanten] c.s. op dit punt niet aan de op hen rustende stelplicht hebben voldaan, komt het hof aan bewijslevering niet toe, nog daargelaten dat het algemene bewijsaanbod van [appellanten] c.s. in hoger beroep niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Hardhandige wijze van ontruimen waardoor goederen direct vernietigd.
4.24
Ten slotte stellen [appellanten] c.s. dat zij schade hebben geleden doordat tijdens de ontruiming dermate hardhandig is opgetreden dat goederen zijn beschadigd, hetgeen De Marken met een verklaring van de deurwaarder gemotiveerd heeft weersproken. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten aanwezig gezien om deze stelling van [appellanten] c.s. als vaststaand aan te nemen en heeft de daarop betrekking hebbende schadepost afgewezen. [appellanten] c.s. hebben daartegen gegriefd.
4.25
Het hof overweegt dat schade geleden door vernietiging van de inboedel op grond van het voorgaande voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof is er bij de begroting van de schade wegens het verlies aan inboedel vanuit gegaan dat een aanzienlijk deel van de inboedel door de deurwaarder aan de openbare weg is geplaatst en is afgevoerd door de vuilniswagen van Circulus. Voor zover die goederen tijdens de ontruiming mochten zijn beschadigd hebben [appellanten] c.s. daardoor geen schade geleden; die goederen zijn immers vervolgens vernietigd en hiervoor is al het bedrag vastgesteld dat De Marken wegens die vernietiging aan [appellanten] c.s. dient te vergoeden. Dat daarnaast schade is ontstaan aan goederen die [appellanten] c.s. nog zelf afgevoerd hebben, is niet (onderbouwd) aangevoerd. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding voor een afzonderlijke vergoeding wegens beschadiging van de inboedel, zodat [appellanten] c.s. bij nadere bespreking van het verwijt dat de woning op hardhandige wijze is ontruimd geen belang hebben.
Conclusie
4.26
Enkele grieven in principaal appel slagen en andere grieven falen. De beoordeling van de grieven in incidenteel appel over de zorgplicht van de deurwaarder en de schadebegroting zijn in het voorgaande verdisconteerd. Deze grieven falen.
4.27
Daarmee resteert grief 6 in incidenteel appel, waarmee De Marken klaagt over de proceskostenveroordeling. Gelet op de hoogte van de bij dagvaarding ingestelde vordering
(€ 161.865,07) en de uitkomst van de procedure (toewijzing van € 5.000,-), zijn [appellanten] c.s. volgens De Marken in eerste aanleg voor het overgrote deel in het ongelijk gesteld. Dit had volgens De Marken tot een proceskostenveroordeling ten nadele van [appellanten] c.s. moeten leiden. De Marken stelt zich bovendien op het standpunt dat in dit geval een veroordeling van [appellanten] c.s. en hun advocaat tot vergoeding van de werkelijke advocaatkosten van De Marken op zijn plaats is.
4.28
Het hof stelt voorop dat onrechtmatig procederen door [appellanten] c.s., en volledige vergoeding van advocaatkosten op die grond, niet aan de orde is. Ten aanzien van de door de rechtbank uitgesproken kostenveroordeling overweegt het hof dat [appellanten] c.s. wat betreft de omvang van de ingestelde schadevordering weliswaar in het ongelijk zijn gesteld, maar dat de schadevordering wel toewijsbaar is geoordeeld. Door in dit geval, waarin De Marken op het punt van haar aansprakelijkheid uitvoerig verweer heeft gevoerd, te beslissen dat De Marken de partij is die in het ongelijk wordt gesteld en de proceskostenveroordeling vervolgens te relateren aan het uiteindelijk toe te wijzen schadebedrag, is niet gehandeld in strijd met artikel 237 lid 1 Rv. Deze grief faalt dan ook.

5.De slotsom

5.1
De grieven in het principaal hoger beroep hebben ten dele succes en de grieven in het incidenteel hoger beroep falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, behoudens voor zover het betreft de toegewezen hoofdsom. De Marken zal in hoger beroep worden veroordeeld tot betaling van € 16.666,67,-in hoofdsom.
5.2
Aangezien De Marken in principaal en incidenteel hoger beroep in het ongelijk is gesteld, zal De Marken in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van [appellanten] c.s. zullen worden vastgesteld op € 103,36 aan explootkosten, € 313,- aan griffierecht en € 2.148,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief II).
De kosten voor de procedure in het incidenteel hoger beroep aan de zijde van [appellanten] c.s. zullen worden begroot op € 1.074,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief II x 0,5).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 15 maart 2017, behoudens voor zover daarbij is beslist:
5.1
Veroordeelt Woonstichting De Marken om aan [appellanten] c.s. te betalen een bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 20 mei 2015 tot de dag van volledige betaling,
vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt De Marken om aan [appellanten] c.s. te betalen een bedrag van € 16.666,67, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 20 mei 2015 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt De Marken in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] c.s. vastgesteld op € 416,36 voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt De Marken in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] c.s. vastgesteld op € 1.074,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M. Willemse, mr. H. de Hek en mr. O.E. Mulder en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
9 april 2019.