ECLI:NL:GHARL:2021:8971

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
21-002164-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor poging tot zware mishandeling in een gezinscontext

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn stiefzoon. Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard, en sprak hem vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 14 februari 2020, toen de verdachte tijdens een conflict met zijn stiefzoon een mes pakte en meerdere keren stak. Het hof oordeelde dat de verwondingen niet als zwaar lichamelijk letsel konden worden gekwalificeerd, maar dat er wel sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 234 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen en werd het in beslag genomen mes verbeurd verklaard. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn schuldbewustzijn en de behandeling voor zijn ADHD.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002164-20
Uitspraak d.d.: 24 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 3 juli 2020 met parketnummer 16-041554-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank voor zover het betreft de bewezenverklaring en vernietiging van de strafoplegging. Verdachte dient veroordeeld te worden tot een gevangenisstraf van 20 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Ten aanzien van de vordering benadeelde partij vordert de advocaat-generaal de toewijzing van die vordering tot een bedrag van € 5.055,94 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. L. de Leon, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij het vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht:
  • de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest;
  • de vordering van [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 5.055,94 vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in het overige deel van de vordering;
  • het in beslag genomen mes verbeurd verklaard;
  • de teruggave gelast van meerdere in beslag genomen voorwerpen aan verdachte en aan de rechthebbenden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 14 februari 2020 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde partij] met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de rug en/of in het (boven)been en/of in de hand, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 14 februari 2020 te [plaats] , althans in Nederland, aan [benadeelde partij] , een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) een klaplong en/of een steekwond en/of een snijwond en/of letsel waarvoor meerdere hechtingen nodig waren om de wond te dichten en/of een blijvend litteken op de rug en/of het (boven)been, heeft toegebracht door voornoemde [benadeelde partij] opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of in het (boven)been en/of in de hand, in elk geval in het lichaam, te steken en/of te snijden;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 14 februari 2020 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] , een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of in het (boven)been en/of in de hand, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende. [1]
[benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] 2002, heeft op 15 februari 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan
opgemaakte proces-verbaal van aangifte, onder meer het volgende verklaard:
Ik woon samen met mijn stiefvader te [plaats] . [2] Op 14 februari 2012 zag ik dat mijn vader naar de keuken rende, een lade opende en een vleesmes pakte. Ik zag dat hij stekende bewegingen maakte naar mij. Ik raakte met mijn stiefvader in een worsteling waardoor wij samen op de grond kwamen. Hij bleef proberen op mij in te steken en ik zag dat hij mij in mijn rug raakte. Ik zag dat ik bloedde. Ik zag dat ik ook was gestoken in mijn rechterbovenbeen. [3]
[getuige] is op 14 februari 2020
als getuige gehoorden heeft onder meer het volgende
verklaard (zoals blijkt uit het van het verhoor opgemaakte
proces-verbaal):
Ik zag dat mijn stiefvader naar de keuken liep en daar een mes pakte. Ik zag dat mijn stiefvader onze kant op liep. Ik zag dat mijn stiefvader probeerde naar mijn broer met het mes uit te halen. Ik zag dat mijn stiefvader dichter bij mijn broer kwam. Ik zag dat ze beide op de grond vielen. Ik zag dat het mes nog steeds in de hand van mijn stiefvader zat. Ik zag dat mijn stiefvader mijn broer stak. Ik zag dat mijn broer vol in zijn rug door het mes gestoken werd. [4]
In een op 14 februari 2020 opgemaakt
proces-verhaal van bevindingen, schrijft verbalisant [verbalisant] onder meer:
Ik zag dat de zwarte spijkerbroek aan het rechterbeen was gescheurd ter hoogte van de knie. Deze scheur was ongeveer 15 centimeter lang en deze liep verticaal. Ik zag dat er wond aan de binnenkant van zijn rechterknie zat, ik herken ambtshalve deze wond als een steekwond. Ik zag verder dat allemaal bloed rondom zijn rechterknie zat. Ik hoorde van het slachtoffer dat hij ook nog was gestoken op zijn rug. Ik zag dat hij zijn trui omhoog deed en ik zag een wond waar bloed uit kwam aan de rechterkant van zijn rug. Ik zag dit ongeveer een wond van 2 a 3 centimeter groot was, dit betrof een verticale wond waar ook bloed uit kwam. Ik heb van beide verwondingen een tweetal foto’s gemaakt en die als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd. [5]
Op een foto die als bijlage bij dit proces-verbaal van bevindingen is gevoegd, is de blote rug
van een persoon te zien met daarop een steekwond ter hoogte van de borstkas. [6]
In een op 14 februari 2020 opgemaakt
proces-verbaal van bevindingenschrijft verbalisant [verbalisant] onder meer:
Op 14 februari 2020 kwam ik ter plaatse bij het slachtoffer. Ik zag dat het slachtoffer 3 steekwonden had op zijn lichaam. Ik zag dat het slachtoffer gestoken was in zijn rug, zijn rechterbeen en aan zijn linkerhand. [7]
V.d. Werf, arts, verbonden aan Amsterdam UMC locatie AMC, heeft op 15 februari 2020 in een
geneeskundige verklaring over [benadeelde partij]onder meer geschreven:
Medische informatie betreffende: [benadeelde partij]
A. Uitwendig waargenomen letsel:
1. Steekwond thorax (
het hof begrijpt: borstkas) & been;
2. Pneumothorax (
het hof begrijpt: klaplong);
3. Vocht in buik.
Is er sprake van uitwendig bloedverlies? Ja
Gering? Ja
F. Geschatte duur van genezing: 4 weken [8]
In het dossier bevindt zich een schriftelijk bescheid in de vorm van een fotografische afbeelding. Op die afbeelding is het mes te zien dat verdachte bij de steekpartij heeft gebruikt, naast een liniaal. Te zien is dat dit mes een totale lengte heeft van ongeveer 34 centimeter en een lemmet heeft van ongeveer 20 centimeter. [9]

Vrijspraak van het onder primair en subsidiair tenlastegelegde

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen. De advocaat-generaal heeft met betrekking tot het primair tenlastegelegde feit het volgende aangevoerd. Door de gedragingen van verdachte bestond de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer dodelijk geraakt zou kunnen worden. Op grond van de verklaringen van aangever en de getuigenverklaring van getuige [getuige] volgt dat verdachte een groot mes uit de keuken heeft gepakt en hiermee stekende bewegingen heeft gemaakt. Vervolgens is aangever door verdachte op een ongecontroleerde wijze in zijn rug, been en hand gestoken. Door in de rug te steken met het mes was het risico op een fatale afloop groot. Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat verdachte de aanmerkelijke kans op een fatale afloop van zijn handelen bewust heeft aanvaard. De rechtbank heeft juist geoordeeld, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. Daartoe heeft de raadsman kortgezegd aangevoerd dat er geen sprake was van een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever of op zijn dood. Het werd namelijk zwart voor de ogen van verdachte en daardoor kan hij zich niet meer herinneren wat er tijdens het steekincident is gebeurd, waardoor je niet meer kan spreken van bewuste aanvaarding.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel c.q. de dood van aangever – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Poging tot doodslag
Uit het dossier blijkt dat op 14 februari 2020 in het huis van verdachte in [plaats] tussen verdachte en aangever [benadeelde partij] een incident heeft plaatsgevonden. Aangever heeft met zijn rechtervuist met kracht tegen het gezicht van verdachte geslagen. Verdachte is uit woede naar de keuken gegaan en heeft een groot vleesmes gepakt. Verdachte is vervolgens met dit mes op aangever afgelopen en heeft in zijn richting met het mes stekende bewegingen gemaakt. Hierna zijn aangever en verdachte in een worsteling terechtgekomen. Tijdens deze worsteling is aangever in zijn rug, in zijn rechterbeen en in zijn linkerhand gestoken door verdachte. Uit de medische verklaring die is opgesteld door de arts blijkt dat aangever meerdere steekverwondingen en een klaplong heeft opgelopen.
Het hof is gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever. Voor zover aangever en de getuige [getuige] hebben verklaard over de wijze waarop verdachte het mes heeft gehanteerd, zijn die verklaringen naar het oordeel van het hof niet eenduidig genoeg om daaraan doorslaggevende betekenis te kunnen toekennen. Daarbij komt dat ook de geneeskundige verklaring geen aanknopingspunten biedt om met vrucht te kunnen stellen dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood, omdat nadere toelichting van het letsel in dat document ontbreekt. Weliswaar wordt gesproken over een klaplong, maar over de oorzaak van die klaplong wordt in het geheel niets vermeld. Op basis van dit dossier kan niet vastgesteld worden dat die klaplong (zoals beschreven in het primair ten laste gelegde feit) door een messteek is veroorzaakt. Tevens biedt het dossier geen informatie over de diepte van de geconstateerde steekwond in de thorax. Ook overigens biedt het dossier onvoldoende informatie over bijvoorbeeld de hoeveelheid kracht waarmee verdachte heeft gestoken. Uit de verklaring van een verbalisant leidt het hof af dat de steekwond aan het been de binnenkant van de rechterknie betreft en dat aangever ook in zijn hand gestoken is. Aangever heeft verklaard dat de wond aan zijn knie gehecht is. Nadere informatie over de aard van deze verwondingen ontbreekt. Gelet op het geheel aan de in dit dossier beschreven gedragingen van verdachte en aangever tegen de achtergrond van de vage letselinformatie kan het hof daarom de aanmerkelijke kans op de dood van aangever niet vaststellen.
Zware mishandeling
Op grond van artikel 302 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht kan van zware mishandeling gesproken worden als iemand een ander opzettelijk zwaar lichamelijke letsel heeft toegebracht.
Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel. [10]
Uit het dossier volgt dat aangever in zijn borstkas en been is gestoken en gewond is geraakt aan zijn hand. Tevens volgt daaruit dat aangever een klaplong aan het incident heeft overgehouden. In eerder genoemde medische verklaring wordt vermeld dat sprake was van een gering bloedverlies. De geschatte duur van genezing bedraagt volgens de arts vier weken. Nadere onderbouwing van het letsel ontbreekt in het dossier. In de toelichting op de vordering van de benadeelde partij wordt vermeld dat genezing niet binnen vier weken heeft plaatsgevonden en dat dit blijkt uit het feit dat de huisarts aangever heeft doorverwezen naar de longpoli in het ziekenhuis naar mogelijk littekenweefsel als gevolg van de klaplong. Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de benadeelde partij aangegeven dat hier niets uitgekomen is maar dat aangever wel fysiotherapie krijgt. Het hof moet het doen met deze summiere informatie. Die is naar het oordeel van het hof onvoldoende om het letsel aan te kunnen merken als zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Het hof zal verdachte daarom van het primair en subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.

Overwegingen ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde

Het hof is van oordeel dat gezien het handelen van de verdachte en de omstandigheden waaronder dit plaatsvond de aanmerkelijke kans aanwezig was dat aangever hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen en dat verdachte deze kans minst genomen willens en wetens heeft aanvaard. Van contra-indicaties is het hof niet gebleken.
Uit de verklaringen van aangever en de getuige [getuige] blijkt dat verdachte aangever tijdens een worsteling meerdere keren heeft gestoken met een groot vleesmes, waarvan één keer in de bovenrug. Dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer kan zoals hiervoor is overwogen niet bewezen verklaard worden. Wel kan vastgesteld worden dat het tijdens een worsteling met een groot mes steken, onder meer in de bovenrug, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans oplevert op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. In het bovenlichaam bevinden zich immers kwetsbare en vitale organen.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte, zoals die naar voren komen uit de gebezigde bewijsmiddelen, te weten: het pakken van een groot vleesmes, het maken van meerdere stekende bewegingen naar het slachtoffer, het tijdens de daaropvolgende worsteling op de grond blijven proberen op het slachtoffer in te steken, alsmede het meerdere keren daadwerkelijk steken van het slachtoffer waarvan éénmaal in de bovenrug, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een of meer vitale delen van het lichaam zou raken en aldus zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken.
Aldus acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof acht het meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 februari 2020 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] , een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde partij] meermalen met een mes, in de rug en in het bovenbeen en in de hand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen aan verdachte, maar een maximale taakstraf.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn minderjarige stiefzoon, waarbij hij zijn stiefzoon in zijn rug, rechterbeen en linkerhand heeft gestoken. De verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn stiefzoon. Het slachtoffer heeft bij dit incident een klaplong opgelopen en moest per ambulance naar het ziekenhuis worden afgevoerd. Voorts overweegt het hof dat het incident zich af heeft gespeeld in de woning van aangever. Dit is bij uitstek een omgeving waar de aangever zich veilig zou moeten voelen. Bovendien is de poging tot zware mishandeling gepleegd door zijn stiefvader, een van de personen waarmee hij een gezin vormde zodat verdachte juist zorg en veiligheid had moeten bieden. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict heeft het hof voorts acht geslagen op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 29 juli 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest wegens soortgelijke feiten. Echter, deze veroordelingen dateren uit 2000 en 2004. In zoverre zijn geen justitiële antecedenten aanwezig die van substantieel belang kunnen zijn bij de strafoplegging.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de raadsman en verdachte naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Hieruit volgt dat verdachte schuldbewust is. Tevens heeft verdachte geld opzij gelegd, dat hij bij wijze van schadevergoeding wil overmaken aan aangever. Voorts blijkt dat verdachte in behandeling is en dat hij aan zichzelf wil werken, zodat hij zijn emoties meer onder controle krijgt. Uit een document dat is overgelegd door de verdediging volgt dat verdachte in behandeling is bij De Waag. Er is een ADHD-diagnose gesteld. Hiervoor ontvangt hij medicatie, wat een positief effect heeft. De behandelingen verlopen ook positief.
Het hof heeft daarnaast ook rekening gehouden met het voor deze strafzaak opgemaakt advies van Reclassering Nederland d.d. 10 juni 2020, waaruit volgt dat de verdachte zich houdt aan de voorwaarden die aan hem door de raadkamer van de rechtbank zijn gesteld in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis in deze zaak. Tevens stelt hij zich verantwoordelijk op en heeft hij spijt van wat er is gebeurd.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit hof in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
Op grond van al het vorenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en speciale preventie acht het hof passend en geboden de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, waarvan 234 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Tevens acht het hof een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis passend en geboden.
Het hof stelt vast dat verdachte zich in deze strafzaak in voorlopige hechtenis heeft bevonden. Nu verdachte de hem bij dit arrest opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf reeds in detentie in het kader van de voorlopige hechtenis heeft ondergaan, heft het hof het tegen verdachte verleende, en het door de rechtbank op 20 maart 2020 onder voorwaarden geschorste, bevel tot voorlopige hechtenis op.
Verbeurdverklaring
Het meer subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Teruggave aan verdachte
Het hof zal teruggave aan de verdachte gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- Apple iPhone, voorwerpnummer: PL0900-2020047125-GZ2582880;
- trui, voorwerpnummer: PL0900-2020047125-GZ2582887;
- spijkerbroek, voorwerpnummer: PL0900-2020047125-GZ2582919.
Teruggave aan de rechthebbenden
Het hof zal teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- trui, voorwerpnummer: PL0900-2020047125-GZ25895;
- iPhone, voorwerpnummer: PL0900-2020047125-GZ2583006;
- broek, voorwerpnummer: PL0900-2020047125-GZ2582896;
- schoenen, voorwerpnummer: PL0900-2020047125-GZ2582889;
- Honor smartphone, voorwerpnummer: PL0900-2020047125-GZ258300;
aan degenen die redelijkerwijs als rechthebbenden van deze voorwerpen kunnen worden aangemerkt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 55,94 en van immateriële schade ten bedrage van € 10.000. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen, tot een bedrag van € 5.055,94, vermeerderd met de wettelijke rente, en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat van de gevorderde schadevergoeding
€ 5055,94,- toegewezen dient te worden, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van het hof. Verdachte heeft het gevorderde bedrag gespaard en hij wil dit bedrag graag overmaken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op € 600,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 45, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
270 (tweehonderdzeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
234 (tweehonderdvierendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het op 20 maart 2020 geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
mes, vleesmes, voorwerpnummer: PL0900-2020047125-GZ2582881.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Apple iPhone, voorwerpnummer: PL0900-2020047125-GZ2582880;
- trui, voorwerpnummer: PL0900-2020047125-GZ2582887;
- spijkerbroek, voorwerpnummer: PL0900-2020047125-GZ2582919.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- trui, voorwerpnummer: PL0900-2020047125-GZ25895;
- iPhone, voorwerpnummer: PL0900-2020047125-GZ2583006;
- broek, voorwerpnummer: PL0900-2020047125-GZ2582896;
- schoenen, voorwerpnummer: PL0900-2020047125-GZ2582889;
- Honor smartphone, voorwerpnummer: PL0900-2020047125-GZ258300.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.055,94 (tienduizend vijfenvijftig euro en vierennegentig cent) bestaande uit € 55,94 (vijfenvijftig euro en vierennegentig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
600,00 (zeshonderd euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.055,94 (tienduizend vijfenvijftig euro en vierennegentig cent) bestaande uit € 55,94 (vijfenvijftig euro en vierennegentig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 februari 2020.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 24 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 68.
3.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 69.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 49.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 36.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 37.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 39.
8.Geneeskundige verklaring, pagina 79.
9.Schriftelijk bescheid, pagina 75.
10.HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802 en HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3289 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2014:3289).