ECLI:NL:GHARL:2021:8920

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
21-000661-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling, waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan het slachtoffer. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een nieuwe straf opgelegd. De verdachte heeft op 16 augustus 2019 in [plaats] het slachtoffer, [benadeelde partij], meermalen tegen het gezicht geslagen, wat resulteerde in een gecompliceerde botbreuk in de neus van het slachtoffer. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van 8 weken opgelegd, waarvan 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft de straf aangepast en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken opgelegd, samen met een taakstraf van 200 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 4.566,57 toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat het letsel van het slachtoffer als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, en dat de verdachte strafbaar is voor zijn handelen. De beslissing van het hof is genomen na zorgvuldige overweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, inclusief de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000661-20
Uitspraak d.d.: 15 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 6 februari 2020 met parketnummer 18-289886-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-730251-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd van de vordering strekkende tot tenuitvoerlegging van een bij een eerder vonnis voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 weken (hierna: vordering tenuitvoerlegging). Tot slot heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 4.566,57 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte op 6 februari 2020 veroordeeld ter zake van het hem tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft de rechter de vordering tenuitvoerlegging afgewezen. Tot slot heeft de rechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 4.566,57 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 augustus 2019 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal tegen het gezicht te stompen en/of te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten gecompliceerde botbreuk in de neus ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in aanvulling daarop het volgende ten aanzien van het delictsbestanddeel zwaar lichamelijk letsel.
Zwaar lichamelijk letsel
Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel. [1]
Het hof stelt aan de hand van het hierna te noemen bewijsmiddel vast dat door de verdachte aan het slachtoffer letsel is toegebracht, te weten een scheefstand van de neus in het kader van een gecompliceerde botbreuk. [2] De aard van het letsel en de noodzakelijkheid tot medisch ingrijpen blijken uit het Forensisch Geneeskundige Letselverslag d.d. 29 augustus 2019. [3] Aangever is twee weken na het incident onderzocht door de forensisch arts die op dat moment constateerde dat sprake is van enige zwelling van de neusrug met een rode verkleuring van de huid ter plekke. De neus staat voorts wat naar rechts afgeweken. De conclusie van de forensisch arts luidt dat er sprake is van scheeftstand van de neus in het kader van een gecompliceerde botbreuk. Ten aanzien van de mate van overeenkomst tussen de opgegeven toedracht en verwonding heeft hij genoteerd: geheel overeenkomstig. Daarnaast ervaart aangever als subjectieve klachten verminderde doorgankelijkheid van de linker neusgang. Over de genezingsduur en de noodzaak van medisch ingrijpen schrijft de forensisch arts dat er waarschijnlijk nog een operatie zal moeten plaatsvinden. De genezing zal meer dan 6 weken in beslag nemen. Over de vraag of de beperking of het letsel blijvend is schrijft de arts dat er mogelijk een blijvende scheefstand van de neus kan blijven bestaan. Hiervoor moet het resultaat van de operatie worden afgewacht. Het door verdachte veroorzaakte letsel is dus zelfs met (de nog te ondergane) operatie mogelijk blijvend van aard en was in ieder geval van dien aard dat een operatie noodzakelijk is gebleken, terwijl thans nog geen uitzicht is op (volledig) (functioneel) herstel van aangevers neus.
Op grond van de voorgaande letselbeschrijving is het hof allereerst van oordeel dat het door de arts beschreven letsel zijn ontstaan heeft in het handelen van de verdachte. Onder de door de forensisch geneeskundige beschreven omstandigheden, te weten scheefstand van de neus in het kader van een gecompliceerde breuk, waarbij het hof verder constateert dat aangever nog steeds klachten ervaart, terwijl het volledig functioneel herstel, ook met een operatie, nog ongewis is, is het hof van oordeel dat dit letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging. Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 augustus 2019 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] tegen het gezicht te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gecompliceerde botbreuk in de neus, ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 16 augustus 2019 schuldig gemaakt aan mishandeling van [benadeelde partij] door hem tegen het gezicht te stompen, terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gecompliceerde botbreuk in de neus, ten gevolge heeft gehad. Verdachte heeft door zo te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook heeft het incident plaatsgevonden aan de openbare weg waarbij verschillende getuigen aanwezig waren. Dit maakt dat niet alleen het slachtoffer, maar ook andere personen angst is aangejaagd.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 juli 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke en andersoortige feiten, waarvoor hem onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Van belang is dat verdachte momenteel woonruimte heeft, een uitkering ontvangt en bezig is om in te burgeren in Nederland, waarna verdachte een Mbo-opleiding tot personal trainer wil volgen.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit en de recidive van verdachte – oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is. Voor een andere, mildere strafmodaliteit, komt verdachte, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, niet in aanmerking. Anders dan de advocaat-generaal, ziet het hof in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte nog niet eerder een (forse) taakstraf is opgelegd, aanleiding om de combinatie van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse taakstraf op te leggen. Daarmee geeft het hof verdachte een kans om zijn toekomstplannen door te zetten en als persoon een constructief onderdeel van de Nederlandse maatschappij te gaan vormen. De op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken dient tevens als stok achter de deur teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig zal maken aan een (soortgelijk) strafbaar feit.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.566,57. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.566,57 betreffende € 2.566,57 materiële schade en € 2.000,- immateriële schade.
Verdachte heeft verklaard bij veroordeling bereid te zijn schade te vergoeden.
De raadsvrouw heeft de vordering van de benadeelde partij deels betwist en verzocht deze te matigen. De raadsvrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd. Allereerst zou sprake zijn van eigen schuld bij aangever. Uit het dossier zou voldoende blijken dat de benadeelde partij het fysieke deel van de ruzie is begonnen. Het hof oordeelt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij, mede gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof van 1 september 2021, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – dat hij op aangever afging om verhaal te halen bij hem naar aanleiding van diens handelen, namelijk het aankijken van verdachte op een “vieze manier.”
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat het causaal verband tussen het handelen van verdachte en het letsel bij aangever niet vaststaat, de gevorderde kosten voor de operatie nog niet gemaakt zijn en dat de kosten voor pijnstilling niet onderbouwd zijn. Het hof oordeelt dat het causaal verband voortvloeit uit de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Voorts is voor de vaststelling en toewijzing van schade niet vereist en relevant dat de kosten voor herstel, in dit geval een operatie, reeds gemaakt zijn. In dit geval acht het hof de door de benadeelde partij gevorderde kosten voor een nog te ondergane operatie redelijk en billijk en komen deze kosten, bij gebrek aan gemotiveerde betwisting, voor toewijzing in aanmerking. Voor het geringe bedrag van € 25,- voor de pijnstilling zal het hof gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid. Ook dit bedrag komt, gelet op het toegebrachte letsel, voor toewijzing in aanmerking.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, parketnummer 18-730251-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het tot het bedrag van
€ 4.566,57 (vierduizend vijfhonderdzesenzestig euro en zevenenvijftig cent) bestaande uit € 2.566,57 (tweeduizend vijfhonderdzesenzestig euro en zevenenvijftig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het een bedrag te betalen van € 4.566,57 (vierduizend vijfhonderdzesenzestig euro en zevenenvijftig cent) bestaande uit € 2.566,57 (tweeduizend vijfhonderdzesenzestig euro en zevenenvijftig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 55 (vijfenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 16 augustus 2019.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van met parketnummer 18-730251-17, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met proeftijd 3 jaren, een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
28 (achtentwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. M.J.F. van der Wolf, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 15 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Dit volgt onder meer uit de volgende uitspraken van de Hoge Raad der Nederland (HR): HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802 en HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3289.
2.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0100-2019217071, gesloten en getekend op 5 dec. 2019 door [verbalisant1] , hoofdagent van politie-eenheid Noord-Nederland.
3.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Forensisch Geneeskundig Letselverslag d.d. 29 augustus 2019, voor zover inhoudende de verklaring van [naam1] , forensisch arts, opgenomen op pagina’s 4 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal.