ECLI:NL:GHARL:2021:8792

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
200.287.281/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van een stichting tot indienen van een verzoekschrift tot ondercuratelestelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een stichting die zich bezighoudt met generalistische basiszorg bevoegd is om een verzoekschrift tot ondercuratelestelling in te dienen. De betrokkene, geboren in 2002, heeft een complexe achtergrond met verschillende zorg- en woonsituaties. De moeder van de betrokkene is in 2011 overleden en hij heeft sindsdien onder toezicht gestaan van verschillende instanties. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de vader ontheven van het gezag en een voogd benoemd. De stichting [naam1] heeft op 19 juni 2020 een verzoekschrift ingediend om de betrokkene onder curatele te stellen, wat door de kantonrechter is toegewezen. De betrokkene heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de stichting niet bevoegd was om het verzoek in te dienen. Het hof oordeelde dat de stichting, gezien haar betrokkenheid bij de begeleiding van de betrokkene, wel degelijk bevoegd was om het verzoekschrift in te dienen. Het hof heeft de eerdere beschikkingen van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij de betrokkene onder curatele is gesteld. Het hof concludeert dat de betrokkene niet in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen en dat een ondercuratelestelling noodzakelijk is voor zijn bescherming.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.287.281/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8617068)
beschikking van 16 september 2021
inzake
[verzoeker],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. T.W. Delhaye te Leeuwarden,
en
[verweerster] B.V.,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder ook te noemen: de curator.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
[de zus],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verder te noemen: de zus,
Stichting [naam1],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats2] ,
verder te noemen: [naam1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 13 juli 2020 en 15 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 11 december 2020;
- een journaalbericht namens de betrokkene van 21 januari 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de curator van 26 februari 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 augustus 2021 plaatsgevonden. De betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de curator is verschenen [naam2] .

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 2002. De moeder van de betrokkene is in 2011 overleden.
3.2
De betrokkene heeft vanaf oktober 2006 bij zijn stiefvader gewoond, vanaf maart 2012 op grond van een machtiging uithuisplaatsing. Vanaf eind 2012 verbleef hij bij [naam3] , vervolgens in een zorgcomplex van [naam4] en ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep in een huurwoning.
3.3
Bij beschikking van 22 januari 2014 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de vader ontheven van het gezag over de betrokkene (en de zus) en de voormalige Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland tot voogd benoemd over de betrokkene. De voogdij is feitelijk uitgevoerd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 19 juni 2020, heeft [naam1] verzocht de betrokkene onder curatele te stellen en [verweerster] B.V. tot curator te benoemen. In het verzoekschrift is aangekruist dat een spoedvoorziening/onmiddellijke bescherming van de betrokkene vereist is. Als reden hiervoor is opgegeven dat de betrokkene meerderjarig wordt en dat het noodzakelijk is dat de voogdij wordt omgezet in een ondercuratelestelling.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 13 juli 2020 heeft de kantonrechter, voor zover hier van belang, alvorens verder te beslissen, [verweerster] B.V. benoemd tot provisioneel bewindvoerder over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de betrokkene.
4.2
Bij de bestreden beschikking van 15 september 2020 heeft de kantonrechter, voor zover hier van belang, met ingang van diezelfde datum de betrokkene onder curatele gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand en [verweerster] B.V. tot curator benoemd.
4.3
De betrokkene komt met één grief in hoger beroep van de bestreden beschikkingen van 13 juli 2020 en 15 september 2020. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De betrokkene verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van [naam1] tot (provisionele) ondercuratelestelling alsnog af te wijzen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.4
De curator voert verweer en verzoekt (zakelijk weergegeven) de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Bevoegdheid [naam1] indiening verzoekschrift
5.1
De betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam1] niet bevoegd was het verzoekschrift tot ondercuratelestelling in te dienen. Volgens de betrokkene mag een behandelaar een verzoekschrift indienen, maar is de betrokkene niet bij [naam1] in behandeling. [naam1] kent de betrokkene niet en is niet op de hoogte van zijn situatie en problematiek.
5.2
Het hof volgt de betrokkene niet in zijn standpunt dat [naam1] niet bevoegd was het verzoek in te dienen. Op grond van artikel 1:379 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een curatele onder meer worden verzocht door de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding biedt. Uit de parlementaire geschiedenis over deze bepaling blijkt dat deze bepaling ruim moet worden gelezen en dat het hierbij gaat om instellingen die begeleiding bieden die is gericht op het behouden van structuur in en regie over het dagelijkse leven van de betrokkene. [naam1] heeft - naar aanleiding van een (ambtshalve) nader onderzoek door de kantonrechter naar de vraag in hoeverre [naam1] bevoegd is om een verzoek tot ondercuratelestelling in te dienen - bij brief van 25 augustus 2020 een nadere toelichting gegeven over haar organisatie en haar betrokkenheid bij de betrokkene. Uit deze brief blijkt dat [naam1] generalistische basiszorg levert, wat georganiseerd wordt door middel van wijk- en dorpenteams, en dat [naam1] nauw samenwerkt met het stedelijk opererende team. Voor de betrokkene heeft [naam1] samenwerkingsafspraken met [naam4] gemaakt voor aanvullende, professionele ondersteuning. Afgesproken is onder meer dat de sociaal werker van [naam1] de regierol op zich neemt en het contact onderhoudt met de betrokkene. De sociaal werker overlegt vervolgens (tweewekelijks) met de begeleiding van [naam4] over de situatie van de betrokkene. De begeleiding is onder meer gericht op het stabiliseren en stabiel houden van (het dagelijkse levens van) de betrokkene, de behoefte aan behandeling, dagbesteding en huisvesting.
Tijdens een maatwerkoverleg bij [naam5] is besloten een verzoek tot ondercuratelestelling in te dienen.
5.3
Uit het voorgaande volgt afdoende dat [naam1] nauw betrokken was (en nog altijd is) bij de begeleiding van de betrokkene en de overleggen die plaatsvonden. [naam1] coördineerde de hulpverlening die ingezet moest worden voor de betrokkene, had daarin de regie en hield de voortgang in de gaten. Zij bood derhalve, in samenwerking met [naam4] , begeleiding aan de betrokkene. Het hof is dan ook van oordeel dat [naam1] bevoegd was het verzoekschrift tot ondercuratelestelling in te dienen.
Procedure in eerste aanleg
5.4
De betrokkene heeft bezwaren aangevoerd tegen de procedure in eerste aanleg. Zo stelt hij geen oproepingsbrief te hebben ontvangen voor de mondelinge behandeling op 24 juli 2020 en is hij dus niet gehoord in eerste aanleg. De betrokkene heeft geen belang bij behandeling van deze klacht(en). De procedure in hoger beroep strekt er immers mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren. De betrokkene heeft in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd, is in de gelegenheid gesteld zijn inhoudelijke bezwaren tegen de bestreden beschikking kenbaar te maken en heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt.
Hoger beroep tegen beschikking 13 juli 2020
5.5
Het hof dient ambtshalve de ontvankelijkheid van de verzoeken in hoger beroep te beoordelen. De kantonrechter heeft in de beschikking van 13 juli 2020 naar aanleiding van het verzoek van [naam1] tot een ondercuratelestelling van de betrokkene, beslist dat het spoedeisende karakter van het verzoek een ambtshalve benoeming van een provisioneel bewindvoerder rechtvaardigt. De kantonrechter heeft met ingang van 13 juli 2020 [verweerster] B.V. tot provisioneel bewindvoerder benoemd. Dit betreft een eindbeslissing en in zoverre is deze (deel)beschikking een eindbeschikking. Gelet op artikel 358 leden 1 en 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moest het hoger beroep tegen dit deel van de beschikking van 13 juli 2020 worden ingesteld binnen drie maanden na die datum. De betrokkene heeft het hoger beroep op 11 december 2020 ingediend en dat is dus voor zover het de benoeming van een provisioneel bewindvoerder betreft, te laat. Niet is gebleken dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Het hof zal de betrokkene daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat ziet op de benoeming van een provisioneel bewindvoerder bij beschikking van de kantonrechter van 13 juli 2020.
5.6
In de beschikking van 13 juli 2020 is verder het verzoek van [naam1] tot een ondercuratelestelling van de betrokkene aangehouden. In zoverre is de beschikking een tussenbeschikking. Vervolgens is bij (eind)beschikking van 15 september 2020 een ondercuratelestelling uitgesproken. De betrokkene is wel ontvankelijk in zijn beroep gericht tegen de beschikking van 15 september 2020.
Ondercuratelestelling of bewind (en mentorschap)
5.7
Ingevolge artikel 1:378 lid 1 BW kan een meerderjarige door de kantonrechter onder curatele worden gesteld, wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
5.8
De betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet in een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand verkeert dat hij onvoldoende in staat is zijn belangen te behartigen. Volgens de betrokkene zijn er ook geen recente stukken over zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De betrokkene heeft daarom, onder verwijzing naar een uitspraak van dit hof van 15 april 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:3706) verzocht een deskundigenonderzoek te gelasten.
5.9
Het hof wijst dit verzoek af. In het dossier bevindt zich een verslag van [naam4] van 21 maart 2020, derhalve van enkele maanden voordat de bestreden beschikking is gegeven. Op grond van dit verslag, de overige stukken en de verklaringen ter zitting acht het hof zich voldoende voorgelicht over de situatie van de betrokkene en is het hof tot de overtuiging gekomen dat aan de wettelijke criteria voor een ondercuratelestelling is voldaan. Het hof ziet dan ook geen noodzaak om een nader onderzoek te gelasten.
5.1
Het hof is van oordeel dat de betrokkene tijdelijk of duurzaam niet in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijk of geestelijke toestand en dat een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
5.11
De betrokkene heeft in zijn jeugd al veel negatieve gebeurtenissen meegemaakt. Hij is vaak in aanraking geweest met de politie. Ook heeft hij verschillende schulden laten ontstaan. Er is sprake geweest van een ondertoezichtstelling en hij heeft - deels op grond van een daartoe verleende machtiging tot uithuisplaatsing - op verschillende plekken gewoond. De moeder van de betrokkene is om het leven gebracht en het ouderlijk gezag van de vader is in 2014 beëindigd, waarna de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering feitelijk de voogdij heeft uitgeoefend. Aangezien de betrokkene meerderjarig werd, is besloten een verzoek tot ondercuratelestelling in te dienen.
5.12
De betrokkene krijgt begeleiding vanuit [naam4] . De begeleiding is gericht op het stabiliseren van de situatie van de betrokkene en het stabiel houden daarvan. Uit het verslag van [naam4] van 21 maart 2020 blijkt onder meer dat de betrokkene bij de meest basale dingen veel hulp nodig heeft. Hij had een vrijstelling voor school. Op het gebied van huishouding heeft hij nog veel te leren. Hij is financieel niet zelfredzaam. Hij heeft nog nooit geleerd om met geld om te gaan en krijgt weekgeld van [naam4] . Ook qua geestelijke gezondheid is hij niet zelfredzaam. De betrokkene is gediagnosticeerd met ADHD, FASD (partieel) en een reactieve hechtingsstoornis. Hij is impulsief en heeft weinig controle over zijn gedrag. Hij test in relaties grenzen en gaat op zoek naar afwijzing door gedragsproblemen te vertonen. Verder is hij erg beïnvloedbaar en heel gevoelig voor externe factoren en personen voor wie hij ontzag heeft en tegen wie hij opkijkt.
De betrokkene heeft dagelijks shag en cannabis gerookt en heeft af en toe harddrugs gebruikt. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij op dit moment een paar keer per maand een joint rookt.
Volgens [naam4] is de betrokkene op dit moment niet in staat om zelfstandig deel te nemen aan de maatschappij.
5.13
Verder heeft de betrokkene op dit moment geen dagbesteding en is nog niet zeker of hij op korte termijn een (betaalde) baan zal hebben. De betrokkene heeft ter zitting weliswaar verklaard dat hij binnenkort gaat werken bij een zonnepanelenbedrijf, maar dit is (eerst) nog op proef en de curator heeft verklaard dat zij nog geen arbeidscontract heeft gezien. Ook de woonsituatie van de betrokkene is nog niet stabiel. Hij woont nu in een huurwoning, maar ter zitting is naar voren gekomen dat de huurovereenkomst is opgezegd door de verhuurder en dat de betrokkene per 1 september 2021 zijn woning moet verlaten. In zijn huidige situatie is er derhalve nog geen stabiliteit.
5.14
Het bovenstaande maakt dat de betrokkene optimale bescherming nodig heeft van zijn belangen van zowel vermogensrechtelijke als niet-vermogensrechtelijke aard en dat biedt een ondercuratelestelling. Er kan daarom niet worden volstaan met een minder verstrekkende maatregel zoals een bewind en/of mentorschap. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de curator ter zitting heeft verklaard dat zij als curator méér hulp kan bieden dan bij een combinatie van bewind en mentorschap. Voor zover de betrokkene heeft aangevoerd dat hij sinds de bestreden beschikking geen zorg op het gebied van mentorschap heeft ontvangen of dat er anderszins ingrijpen nodig was op dat gebied, heeft de curator aangegeven dat er achter de schermen op het zorggebied veel gesprekken zijn gevoerd met [naam5] . Het hof deelt de visie van de curator dat de betrokkene ook op dit gebied hulp nodig heeft.
5.15
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende. Ter zitting is gebleken dat de betrokkene graag wil leren hoe hij zijn (niet-)financiële zaken zelf kan regelen en de mogelijkheid wil krijgen om te laten zien wat hij kan. Het hof verwacht dat binnen de curatele daar waar mogelijk gepoogd wordt toe te werken naar (gedeeltelijke) zelfstandigheid en zelfredzaamheid en dat de curator en/of andere begeleider(s) van de betrokkene bereid zijn en de mogelijkheid hebben om de betrokkene zaken uit te leggen en hem te leren hoe hij het zelf zou kunnen doen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de benoeming van een provisioneel bewindvoerder bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 13 juli 2020;
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 15 september 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, C. Koopman en J.G. Knot, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 16 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.