ECLI:NL:GHARL:2021:3706

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
200.281.486
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake ondercuratelestelling en deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2021 een tussenbeschikking gegeven in het hoger beroep betreffende de ondercuratelestelling van [C]. De dochters van [C] hebben in eerste aanleg verzocht om haar onder curatele te stellen, wat door de kantonrechter is toegewezen. De zoon van [C] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om vernietiging van de eerdere beschikkingen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om een definitieve beslissing te nemen over de ondercuratelestelling. De standpunten van de zoon en de dochters over de geestelijke en lichamelijke toestand van [C] verschillen aanzienlijk. Het hof heeft daarom besloten een deskundige te benoemen om de wilsbekwaamheid van [C] te onderzoeken. De deskundige zal vragen krijgen over de mogelijkheid van ondercuratelestelling en alternatieve voorzieningen zoals mentorschap. Het hof heeft de kosten van het deskundigenonderzoek vastgesteld op € 750,-, te delen door de zoon en de dochters. De verdere beslissing is aangehouden in afwachting van de uitlatingen van partijen over het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.281.486
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8234567)
beschikking van 15 april 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de zoon,
advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Utrecht,
en
[verweerster1],
wonende te [A] ,
en
[verweerster2],
wonende te [B] ,
verweersters in hoger beroep,
verder te noemen: de dochters,
advocaat: mr. I. Lieberwerth te Amersfoort,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[C],
wonende te [D] ,
verder te noemen: [C] ,
en
[E],
wonende te [D] ,
en
[F] B.V.,
gevestigd te [G] ,
verder te noemen: [F] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, Amersfoort van 5 februari 2020 en 25 juni 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 augustus 2020;
  • het verweerschrift van de dochters met productie;
  • een brief met bijlagen van [F] van 27 januari 2021;
  • een journaalbericht van mr. Beijersbergen-van Henegouwen van 29 januari 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 februari 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de zoon, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de dochters, bijgestaan door hun advocaat;
  • [C] ;
  • [H] namens [F] .

3.De feiten

De zoon, de dochters en [E] zijn de kinderen van [C] . [C] is geboren [in] 1942 in [I] en was gehuwd met [J] tot diens overlijden [in] 2018.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 17 december 2019, hebben de dochters de kantonrechter verzocht [C] onder curatele te stellen, met benoeming van de dochters tot curators, subsidiair het vermogen van [C] onder bewind te stellen en een mentorschap uit te spreken, met benoeming van de dochters tot bewindvoerder dan wel mentor.
4.2
Bij beschikking van 5 februari 2020 heeft de kantonrechter – voor zover hier van belang – [C] (voorlopig) onder curatele gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand en [F] tot curator benoemd, met bekendmaking in de Staatscourant en inschrijving in het openbare Centrale Curatele- en Bewindsregister, een onderzoek gelast naar de wilsbekwaamheid van [C] door deskundige
drs. [K] ( [L] ), die daarover aan de kantonrechter verslag zal uitbrengen, en de verdere behandeling van het verzoek aangehouden.
4.3
De zoon heeft bij verweerschrift van 28 mei 2020 de kantonrechter – kort gezegd – verzocht het verzoek van de dochters af te wijzen en daarbij over te gaan tot vernietiging van de beschikking van 5 februari 2020, althans tot ontslag, dan wel ongedaanmaking van de benoeming van [F] tot curator, uitschrijving van de curatele uit voormeld register en afgifte van alle financiële bescheiden aan [C] .
4.4
Bij beschikking van 25 juni 2020 heeft de kantonrechter de curatele gehandhaafd en het verzoek van de zoon tot ontslag van de curator afgewezen.
4.5
De zoon is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 5 februari 2020 en 25 juni 2020.
De zoon verzoekt het hof deze beschikkingen te vernietigen en, voor zover noodzakelijk, het verzoek tot ondercuratelestelling van [C] af te wijzen met uitschrijving uit het openbare Centrale- en Bewindsregister, [F] te ontslaan als curator of de benoeming van [F] tot curator ongedaan te maken en [F] de verplichting op te leggen om direct na afgifte van de beschikking alle financiële bescheiden zonder enige belemmeringen en of beperkingen terug en vrij te geven aan [C] .
4.6
De dochters voeren verweer en verzoeken het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de zoon niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel aan hem die verzoeken te ontzeggen, met bekrachtiging van de beschikkingen van 5 februari 2020 en 25 juni 2020, al dan niet onder verbetering van gronden, met veroordeling van de zoon in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep van € 6.000,- dan wel een bedrag dat het hof juist acht, subsidiair op grond van de forfaitaire grondslagen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof leidt uit de overwegingen van de beschikkingen van 25 juni 2020 en 5 februari 2020 af dat de kantonrechter in de laatstgenoemde beschikking niet definitief heeft beslist op (een gedeelte) van het verzochte. De beschikking van 5 februari 2020 betreft daarom een tussenbeschikking, waartegen hoger beroep alleen tegelijk met het hoger beroep tegen de eindbeschikking van 25 juni 2020 kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald (artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Dat laatste is hier niet gebeurd.
5.2
Ingevolge artikel 1:378 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een meerderjarige door de kantonrechter onder curatele worden gesteld, wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
5.3
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over de ondercuratelestelling van [C] . De standpunten van de zoon en de dochters over de lichamelijke en/of geestelijke toestand van [C] liggen ver uiteen. Het hof is van oordeel dat de door de zoon overgelegde medische verklaring van [M] , medisch adviseur/arts, die op 14 januari 2020 en dus ruim een jaar geleden is opgesteld en specifiek ziet op de wilsbekwaamheid van [C] met betrekking tot het op 19 oktober 2019 opgestelde levenstestament, onvoldoende duidelijkheid geeft over de geestelijke of lichamelijke toestand van [C] . Hierin ziet het hof aanleiding een deskundige te benoemen.
5.4
Het hof is voornemens de volgende vragen aan de te benoemen deskundige voor te leggen:
Is [C] als gevolg van haar lichamelijke en/of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat om haar belangen behoorlijk waar te nemen of brengt zij als gevolg daarvan haar veiligheid of die van anderen in gevaar?
Zo ja, in welke mate?
Kan een voldoende behartiging van die belangen met een meer passende en minder verstrekkende voorziening dan ondercuratelestelling worden bewerkstelligd, zoals mentorschap en/of onderbewindstelling?
In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar die wel van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de voorliggende verzoeken?
5.5
De deskundige dient partijen bij het onderzoek de gelegenheid te geven opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Gelet op artikel 198 lid 3 Rv zijn partijen verplicht mee te werken aan het onderzoek.
5.6
Het hof zal bepalen dat de griffie alle processtukken aan de deskundige ter beschikking zal stellen.
5.7
Het hof is voornemens als deskundige te benoemen dr. [N] , specialist ouderengeneeskunde en vermeld op de lijst van beschikbare specialisten voor wilsbekwaamheidsonderzoek van de [O] ( [O] ), tenzij partijen eensluidend een andere deskundige voorstellen. Het hof heeft geen VIA-geregistreerd arts in de provincie Utrecht gevonden die beschikbaar is om het beoogde onderzoek uit te voeren.
5.8
Het hof is voornemens het voorschot ten behoeve van de kosten van het deskundigenonderzoek te bepalen op € 750,-. Het hof is voornemens te bepalen dat dit voorschot door de zoon enerzijds en de dochters anderzijds bij helfte zal worden gedragen.
5.9
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige, de aan de deskundige voor te leggen vragen en de kosten van de deskundige.
5.1
In afwachting van de uitlatingen van partijen over het deskundigenonderzoek zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende hoger beroep:
stelt partijen in de gelegenheid zich uiterlijk op
4 mei 2021bij brief aan de griffie van dit hof en met afschrift aan de wederpartij uit te laten over het deskundigenonderzoek als bedoeld in rechtsoverwegingen 5.3 tot en met 5.9;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, A. Smeeïng-van Hees en E.B. Knottnerus, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 15 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.