ECLI:NL:GHARL:2021:8638

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
200.291.146
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding aan de vrouw op basis van Marokkaans recht in het kader van de vermogensvermeerdering tijdens het huwelijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een vergoeding aan de vrouw op basis van het Marokkaanse recht. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking gekregen waarin hem werd opgedragen een bedrag van € 40.000,- aan de vrouw te betalen. De man was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij twee grieven naar voren heeft gebracht. De eerste grief betreft de toekenning van de vergoeding aan de vrouw in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk, en de tweede grief betreft de hoogte van deze vergoeding.

Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de echtscheiding en de nevenvoorzieningen. Het hof heeft ook geoordeeld dat het Marokkaanse recht van toepassing is, aangezien de vrouw haar verzoek heeft ingesteld na de inwerkingtreding van het nieuwe Marokkaanse wetboek van familie- en erfrecht (de Mudawwana 2004). Het hof heeft geconcludeerd dat er geen gemeenschappelijk vermogen is ontstaan tussen partijen en dat de vrouw geen recht heeft op een vergoeding, omdat de man bij het aangaan van het huwelijk geen vermogen had en de waarde van zijn huidige vermogen niet toereikend is om een vergoeding aan de vrouw toe te kennen.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de vrouw om een vergoeding of schadeloosstelling afgewezen, waarmee de man in het gelijk is gesteld. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van het Marokkaanse recht in de context van de vermogensvermeerdering tijdens het huwelijk en de voorwaarden waaronder een vergoeding kan worden toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.291.146
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, 497583)
beschikking van 14 september 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] , Gld.,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.F.W. Veraar te Veenendaal,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 december 2020 (hierna: de bestreden beschikking), hersteld op 21 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 maart 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 augustus 2021 plaatsgevonden. In verband met het coronavirus heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden door middel van een Skype-verbinding. Via deze verbinding was aanwezig de man, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1971 in [plaats1] , Marokko met elkaar gehuwd. Ten tijde van de huwelijkssluiting hadden beiden de Marokkaanse nationaliteit. Thans bezitten partijen tevens de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Uit het huwelijk zijn zes thans meerderjarige kinderen geboren.
3.3
De man heeft op 5 september 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk van partijen is [in] 2021 ontbonden door inschrijving in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 9 december 2020.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking, hersteld bij beschikking van 21 januari 2021 is – voor zover hier van belang – onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring bepaald dat de man aan de vrouw uiterlijk op 9 maart 2021 een bedrag dient te betalen van € 40.000,-.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste grief heeft betrekking op het toekennen aan de vrouw van een vergoeding in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk en de tweede grief op de vastgestelde hoogte van die vergoeding. De man verzoekt - na gedeeltelijke intrekking ter gelegenheid van de mondelinge behandeling - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de vrouw om toekenning van een (schade)vergoeding ingevolge artikel 49 Mud zal afwijzen, subsidiair deze vergoeding in redelijkheid zal vaststellen op maximaal 25% van het (netto)vermogen van de man en onder de bepaling dat de man deze vervolgens in maandelijkse termijnen van € 150,- mag aflossen.

5.De motivering van de beslissing

rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Allereerst stelt het hof vast dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de echtscheiding. De Nederlandse rechter heeft tevens rechtsmacht ter zake van de met de echtscheiding verband houdende nevenvoorzieningen. Het hof acht zich bevoegd kennis te nemen van de verzoeken. Daarbij overweegt het hof dat de verzoeken gaan over nevenvoorzieningen in de zin van artikel 827 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
5.2
Omdat door geen van partijen een grief is geformuleerd tegen hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot het toepasselijk recht op de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk, is de appelrechter gebonden aan dit oordeel van de rechter in eerste instantie (HR 11 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:394 en HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1525). Dat betekent dat het hof, net als de rechtbank, Marokkaans recht zal toepassen.
inhoudelijk
5.3
De man stelt dat aan de vrouw ten onrechte een vergoeding is toegekend. Mocht het hof de man in zijn betoog, dat er geen gronden zijn voor het toekennen van een vergoeding aan de vrouw, niet volgen, dan meent de man dat de vergoeding op een (veel) te hoog bedrag is vastgesteld.
5.4
Op 5 februari 2004 is het (nieuwe) Marokkaanse wetboek van familie- en erfrecht (de Mudawwana 2004, hierna ook aangeduid als: Mud) in werking getreden. Deze wet heeft onmiddellijke werking (zie L. Jordens-Cotran, Nieuw Marokkaans Familierecht en Nederlands IPR, SDU: Den Haag 2007, p. 63-64). Omdat de vrouw in eerste aanleg haar verzoek heeft ingesteld na inwerkingtreding van die wet dient het hof het verzoek van de vrouw te beoordelen aan de hand van dit nieuwe familierecht.
5.5
Als gevolg van het huwelijk is naar het toepasselijke Marokkaanse recht tussen partijen geen gemeenschappelijk vermogen ontstaan. Artikel 49 Mud, laatste zin, is ook van toepassing op vóór 2004 gesloten huwelijken. Op grond van dit artikel is het echter mogelijk dat de ene echtgenoot jegens de andere echtgenoot aanspraak maakt op een vergoeding of een schadeloosstelling, voor door eerstgenoemde echtgenoot tijdens het huwelijk geleverde inspanningen of gedragen lasten die hebben bijgedragen aan de vermogensvermeerdering van de andere echtgenoot in de vorm van een deel van de vermogensaanwas. Tevens volgt uit dit wetsartikel dat bij het te verrekenen vermogen erfenissen niet vallen onder het vermogen dat wordt meegerekend bij het vaststellen van de vermogensaanwas en de vergoeding aan de echtgenoot die daarop aanspraak maakt. Het gaat immers bij de vermogensaanwas die voor een vergoeding in aanmerking komt om vermogen dat is gevormd door tijdens het huwelijk geleverde inspanningen.
5.6
Uit artikel 49 Mud volgt dat echtgenoten afspraken kunnen maken met betrekking tot de wijze van verdeling van het vermogen dat gedurende het huwelijk is verkregen. Deze afspraken dienen te worden opgenomen in een akte, die los staat van de huwelijksakte. Indien de echtgenoten hierover geen overeenstemming kunnen bereiken, beslist de rechter hierover, rekening houdend met de algemene beginselen van het bewijsrecht en met inachtneming van de werkzaamheden van ieder van beide echtgenoten, alsmede rekening houdend met wat door ieder der echtgenoten is ingebracht aan inspanningen en wat door ieder van hen is gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het vermogen (vermogensaanwas) van het gezin.
5.7
Het hof stelt voorop dat allerlei vormen van inspanning van de vrouw gedurende het huwelijk een rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of, en zo ja in hoeverre, de vrouw jegens de man aanspraak kan maken op vergoeding van tijdens het huwelijk door haar geleverde inspanningen die hebben bijgedragen aan vermeerdering van het vermogen van de man. Daarbij kunnen ook werkzaamheden in de huishouding die hebben bijgedragen aan de vermogensaanwas van de man een grondslag vormen voor een aanspraak op vergoeding van de vrouw jegens de man.
5.8
De peildatum is niet in geschil. Als peildatum voor de vaststelling van de verzochte vergoeding wordt door partijen (door de vrouw in eerste aanleg en door de man eerst in hoger beroep) uitgegaan van 5 september 2019, de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend.
5.9
Vast staat dat de man bij het aangaan van het huwelijk van partijen in 1971 geen vermogen had.
Tevens staat in hoger beroep, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, het volgende vast over de vermogensaanwas van de man sindsdien:
- In 1998 heeft de man uit de nalatenschap van zijn vader een bedrag van € 43.000,- verkregen.
- In juli 2006 heeft de man een woning in [plaats2] (hierna: de eerste woning) gekocht voor een bedrag van circa € 83.000,-. Hij heeft deze woning gefinancierd met de gelden verkregen uit de erfenis en met tijdens het huwelijk gespaarde middelen.
- In 2008 heeft de man de eerste woning met verlies verkocht, voor (ongeveer)
€ 76.000,-.
5.1
De man heeft gesteld dat hij vervolgens geld heeft geleend voor de financiering van de huidige woning in [plaats3] , Marokko. De vrouw heeft in eerste aanleg niet betwist dat de man geld heeft geleend, maar wel dat de geleende bedragen zijn aangewend voor de aankoop en inrichting van de woning te [plaats3] . De vrouw heeft in eerste aanleg wel erkend en gesteld dat het een goed ingerichte woning betreft.
In hoger beroep heeft de man zijn stellingen nader toegelicht en met bewijsstukken (producties 2 tot en met 8 bij hoger beroepschrift) onderbouwd. De vrouw heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren. Het hof zal daarom van de juistheid van de door de man overgelegde stukken uit gaan. Op grond hiervan is in hoger beroep naar het oordeel van het hof nog het volgende vast komen te staan:
- In 2010 heeft de heer [de neef] (zoon van een zus van de man, hierna: ‘de neef’) een cheque uitgeschreven van 510.000 dirham (productie 4), welke cheque bij de levering van de woning (zie hierna) is geïnd. Hiernaast heeft de heer [de neef] nog 40.000 dirham voorgeschoten als aanbetaling aan de aannemer/verkoper.
- In 2011 heeft de man de woning, kadastraal geregistreerd als ‘Fath 156’ in [plaats3] in de provincie [plaats2] voor gekocht voor 1.025.000 dirham (hierna: de woning te [plaats3] ) (akte van levering, productie 3). Deze woning is gefinancierd uit het van zijn neef geleende bedrag van 510.000 dirham en de opbrengst van de verkoop van de eerste woning. De woning te [plaats3] is afgewerkt (keuken, badkamer en inrichting) met het resterende deel van de verkoopopbrengst van de eerste woning.
- In 2014 wilde de heer [de neef] zekerheid over terugbetaling van de lening en hebben hij en de man een schriftelijke leningovereenkomst voor de geleende 550.000 dirham opgesteld (productie 5).
- In 2015 is de man door de rechtbank te [plaats2] bij verstek veroordeeld tot terugbetaling van het geleende bedrag van 550.000 dirham aan zijn neef en is op de woning te [plaats3] beslag gelegd. Het beslag is ook ingeschreven in het kadaster (productie 8 bij hoger beroepschrift).
- In 2018 is ter tenuitvoerlegging van het betalingsbevel, uitgevaardigd door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te [plaats2] op 1 augustus 2015, door (het hoofd van de griffiedienst in) de rechtbank, de openbare verkoop van de woning te [plaats3] bekendgemaakt en is de startprijs voor de openbare verkoop vastgesteld op 800.000 dirham (productie 6).
- Bij beslissing van 25 april 2019 (productie 7) is het verzet dat de man in 2018 heeft ingesteld tegen de verstek-uitspraak door de rechtbank te [plaats2] afgewezen en is ook zijn verzoek tot staking van de tenuitvoerlegging afgewezen.
Naar het oordeel van het hof zijn hiermee de stellingen van de man omtrent de financiering van de woning te [plaats3] genoegzaam komen vast te staan.
5.11
Uit de voorgaande feiten en omstandigheden, zowel afzonderlijk als in samenhang bezien, kan voorts worden afgeleid dat op de peildatum 5 september 2019 de waarde van de woning te [plaats3] 800.000 dirham/ € 74.976,- bedroeg en dat sprake was van een geldschuld van 550.000 dirham/€ 51.546,-. Dat betekent dat de woning op de peildatum een waarde vertegenwoordigde van 250.000 dirham/ € 23.430,-. Vermeerderd met het saldo op de betaal/spaarrekening in Marokko, het saldo op de bankrekening bij de [de bank] en de Opel Meriva resteert, gelet op de door de man ontvangen erfenis ten bedrage van
€ 43.000,-, geen vermogen waarop de vrouw ingevolge artikel 49 Mud aanspraak kan maken.
5.12
Overigens merkt het hof nog het volgende op. Dat volgens de vrouw de lening niet is aangewend voor de aankoop van de woning doet aan het vorenstaande niet af. De schuld maakt immers hoe dan ook deel uit van het vermogen, dat bestaat uit de bezittingen en de schulden van de man. Omdat de rechtbank te [plaats2] heeft beslist dat de woning bij openbare verkoop moet worden verkocht en de rechtbank in 2018 de startprijs op 800.000 dirham heeft vastgesteld (wat ook per de peildatum nog de prijs was) leidt ook het betoog van de vrouw dat taxatie van de woning moet plaatsvinden niet tot een ander oordeel. Tot slot heeft de vrouw haar stelling dat de man over contante gelden beschikt waarmee hij in staat zou zijn de lening bij zijn neef af te lossen, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, niet nader onderbouwd.
5.12
De slotsom is dat de grieven slagen. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
6.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 9 december 2020, hersteld op 21 januari 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen (rov. 4.3), en in zoverre opnieuw beschikkende:
6.2
wijst het verzoek van de vrouw op een vergoeding of schadeloosstelling ingevolge artikel 49 Mud af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, M.H.H.A. Moes en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door G.J. Heuvelink als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Van der Werff en is op 14 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.