Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een vergoeding aan de vrouw op basis van het Marokkaanse recht. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking gekregen waarin hem werd opgedragen een bedrag van € 40.000,- aan de vrouw te betalen. De man was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij twee grieven naar voren heeft gebracht. De eerste grief betreft de toekenning van de vergoeding aan de vrouw in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk, en de tweede grief betreft de hoogte van deze vergoeding.
Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de echtscheiding en de nevenvoorzieningen. Het hof heeft ook geoordeeld dat het Marokkaanse recht van toepassing is, aangezien de vrouw haar verzoek heeft ingesteld na de inwerkingtreding van het nieuwe Marokkaanse wetboek van familie- en erfrecht (de Mudawwana 2004). Het hof heeft geconcludeerd dat er geen gemeenschappelijk vermogen is ontstaan tussen partijen en dat de vrouw geen recht heeft op een vergoeding, omdat de man bij het aangaan van het huwelijk geen vermogen had en de waarde van zijn huidige vermogen niet toereikend is om een vergoeding aan de vrouw toe te kennen.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de vrouw om een vergoeding of schadeloosstelling afgewezen, waarmee de man in het gelijk is gesteld. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van het Marokkaanse recht in de context van de vermogensvermeerdering tijdens het huwelijk en de voorwaarden waaronder een vergoeding kan worden toegekend.