In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep in kort geding met betrekking tot de afgifte van pony's en de compensatie van proceskosten. De appellant, een ondernemer in de paardenbranche, had pony's in stalling en verzorging, maar weigerde deze af te geven na opzegging van de overeenkomst door de geïntimeerden. De voorzieningenrechter had in een eerder vonnis bepaald dat de appellant de pony's moest afgeven, onder voorwaarden van een bankgarantie. In hoger beroep werd vastgesteld dat de appellant de pony's uiteindelijk had afgegeven na het sluiten van een vaststellingsovereenkomst, waardoor het belang bij de afgifte kwam te vervallen. Het hof oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld over de proceskostencompensatie, ondanks dat de appellant meende dat hij op vrijwel alle punten in het gelijk had moeten worden gesteld. Het hof vernietigde het vonnis voor zover het betrekking had op de periode na de afgifte van de pony's, maar bekrachtigde de overige beslissingen van de voorzieningenrechter. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.