ECLI:NL:HR:2011:BP6591

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03045
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur ongebouwde onroerende zaak en opzegging van de huurovereenkomst met gevolgen voor dwangsommen

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [eiser], handelend onder de naam [A], en Stichting Berregratte. [Eiser] huurde een ongebouwde onroerende zaak in Maastricht, die alleen bereikbaar was via het terrein van Berregratte. Na onenigheid over de toegang tot het gehuurde, heeft Berregratte de huur opgezegd per 1 september 2007. [Eiser] heeft hiertegen geprotesteerd en een kort geding aangespannen om het rustig huurgenot te waarborgen. De kantonrechter heeft Berregratte veroordeeld om [eiser] toegang te verlenen en dwangsommen opgelegd voor het niet naleven van deze uitspraak.

Berregratte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, en het gerechtshof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van [eiser] afgewezen. [Eiser] heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof onbegrijpelijk heeft gemotiveerd waarom het de dwangsommen heeft laten vervallen, ondanks dat het hof de voorzieningen van de kantonrechter in stand had willen houden tot het moment dat de bodemrechter zou oordelen over de opzegtermijn van de huurovereenkomst.

De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens is Stichting Berregratte veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 469,62 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

20 mei 2011
Eerste kamer
08/03045
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], handelend onder de naam [A],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. M.C. Veltkamp-van Paassen, thans mr. A.H.M. van den Steenhoven,
t e g e n
STICHTING BERREGRATTE,
gevestigd te Maastricht,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Berregratte.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in kort geding in de zaak 254863 CV EXPL 07-1488 van de kantonrechter te Maastricht van 27 september 2007;
b. het arrest in de zaak HD 103.005.849 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 mei 2008.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Berregratte is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 9 maart 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) [Eiser] huurde van Berregratte een ongebouwde onroerende zaak (hierna ook: de onroerende zaak) gelegen aan de [a-straat] te Maastricht, die alleen via het bedrijfsterrein en de toegangshekwerken van Berregratte bereikbaar is. [Eiser] gebruikte het gehuurde ten behoeve van door hem bedrijfsmatig georganiseerde outdooractiviteiten.
(ii) Omstreeks eind april 2007 is tussen partijen onenigheid ontstaan in verband waarmee Berregratte de toegang tot de onroerende zaak voor [eiser] onmogelijk heeft gemaakt en door [eiser] geplaatste hekwerken en verboden-toegangsborden en andere zaken heeft doen afbreken of weghalen.
(iii) In de maand juni 2007 heeft Berregratte de huur opgezegd tegen 1 september 2007. [Eiser] heeft zich tegen een en ander in woord en geschrift verzet en heeft de onderhavige kort gedingprocedure op gang gebracht bij de voorzieningenrechter van de sector kanton van de rechtbank Maastricht.
3.2 Bij vonnis in kort geding van 27 september 2007, uitvoerbaar bij voorraad, heeft de kantonrechter, naar de kern genomen, Berregratte veroordeeld aan [eiser] onmiddellijk het rustig genot van de onroerende zaak te verschaffen door hem, in ieder geval totdat in de bodemprocedure over de opzegging van de huurovereenkomst onherroepelijk zal zijn beslist, toegang tot zijn bedrijfsterrein te verlenen, met afgifte aan [eiser] van de (juiste) sleutels op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- per dag, alsmede om het hekwerk rond het door [eiser] gebruikte terrein en andere voorzieningen rond en op dat terrein terug te (doen) plaatsen, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag.
3.3 Berregratte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, waarop het hof in zijn arrest van 13 mei 2008 het vonnis, behalve wat betreft de tegen Berregratte uitgesproken proceskostenveroordeling, heeft vernietigd, en de vorderingen van [eiser] alsnog heeft afgewezen. Het hof ging ervan uit dat de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd was aangegaan en dus ingevolge art. 7:228 lid 2 BW te allen tijde kon worden opgezegd, zij het met inachtneming van een redelijke termijn. Evenals de kantonrechter oordeelde het hof dat de door Berregratte in acht genomen opzegtermijn van twee maanden, gelet op de omstandigheden, niet aanvaardbaar was (rov. 4.3.4). Het hof achtte echter in hoge mate waarschijnlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat, met conversie van de opzegtermijn van twee maanden, de redelijke opzegtermijn die Berregratte in acht had moeten nemen, inmiddels is verstreken (rov. 4.3.5). Dit betekent, aldus het hof, dat ervan moet worden uitgegaan dat [eiser] thans zonder recht of titel het onderhavige terrein exploiteert, hetgeen tevens betekent dat thans geen plaats meer is voor toewijzing van de door hem gevorderde voorzieningen, die er immers op gericht zijn om de huidige exploitatie te continueren (rov. 4.3.6). De grieven waarin Berregratte betoogt dat de dwangsommen dienen te worden gelimiteerd of gematigd falen, omdat limitering of matiging wat betreft het verleden gelet op het bepaalde in art. 611d lid 2 Rv. niet mogelijk is en gelet op de vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter voor de toekomst niet aan de orde is (rov. 4.3.8 en 4.3.9).
3.4 Het cassatiemiddel is gericht tegen de door het hof in rov. 4.3.7 van zijn arrest gemaakte gevolgtrekking:
"De conclusie is dat de eerste grief in zoverre gegrond is. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd en de vorderingen van [eiser] zullen alsnog worden afgewezen."
3.5 Het middel klaagt allereerst (alinea 20) dat het hof buiten de rechtsstrijd is getreden door het vonnis van de kantonrechter ook wat betreft de opgelegde dwangsommen te vernietigen, ofschoon Berregratte in appel slechts betoogd heeft dat de dwangsommen gelimiteerd of gematigd dienden te worden en geen grief heeft aangevoerd tegen de oplegging van de dwangsommen zelf. Deze klacht mist feitelijke grondslag. Klaarblijkelijk heeft het hof de eerste appelgrief van Berregratte in die zin opgevat dat Berregratte daarmee opkwam tegen toewijzing van de vorderingen van [eiser], en dus mede tegen de oplegging van dwangsommen. De klacht kan dus niet tot cassatie leiden.
3.6 De overige klachten zijn motiveringsklachten die erop neerkomen dat het hof een onbegrijpelijke beslissing heeft gegeven nu enerzijds uit de rov. 4.3.4, 4.3.5 en 4.3.9 valt af te leiden dat het hof de in het vonnis van de kantonrechter gegeven voorziening met dreiging van dwangsommen op haar plaats achtte voor de periode tot (kort voor) de dag van het arrest van het hof en anderzijds het vonnis van de kantonrechter vernietigde en de vordering van [eiser] afwees zodat de door Berregratte reeds verbeurde dwangsommen alsnog zijn vervallen.
3.7 Deze klachten slagen. De door het hof aan zijn beslissing ten grondslag gelegde overwegingen kunnen niet anders worden begrepen dan dat het hof het door de kantonrechter uitgesproken vonnis in kort geding slechts heeft willen vernietigen voor zover de daarbij gegeven voorzieningen haar werking nog doen gelden na het tijdstip waarop naar het waarschijnlijke oordeel van de bodemrechter een redelijke door Berregratte in acht te nemen opzegtermijn zou zijn verstreken. In dit licht is de algehele vernietiging door het hof van dat vonnis (behalve wat betreft de proceskostenveroordeling), met gevolg dat de aanspraak van [eiser] op betaling van door Berregratte vóór bedoeld tijdstip eventueel verbeurde dwangsommen vervalt, onbegrijpelijk gemotiveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 mei 2008;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te Arnhem;
veroordeelt Stichting Berregratte in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 469,62 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadshren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 mei 2011.