ECLI:NL:GHARL:2021:8471

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
200.264.801/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake incassovordering en redelijke vergoeding voor incassodiensten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen Hummel Tuin Totaal B.V. en Bos Incasso B.V. over een onbetaalde factuur van Bos aan Hummel voor incassodiensten. Hummel had Bos ingeschakeld om een vordering op een debiteur te incasseren, maar weigerde te betalen, stellende dat zij niet tot betaling gehouden was. Het hof oordeelt dat Hummel wel degelijk gehouden is om een redelijk loon aan Bos te betalen voor de verleende incassodiensten. De procedure begon met een overeenkomst tussen Hummel en Bos in 2009, waarin de voorwaarden voor de incassodiensten werden vastgelegd. Hummel had de factuur van Bos van € 9.063,20 onbetaald gelaten, waarna Bos een rechtszaak aanspande. De rechtbank kende Hummel een bedrag van € 5.000,- toe, maar Hummel ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Het hof heeft de grieven van Hummel verworpen en geoordeeld dat de overeenkomst met Bos niet was beëindigd door de inschakeling van een advocaat. Het hof heeft Hummel veroordeeld tot betaling van € 5.461,03 aan Bos, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijkheid te scheppen in hun contractuele afspraken en de gevolgen van het niet nakomen daarvan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.264.801/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7381257 \ CV EXPL 18-11579)
arrest van 7 september 2021
in de zaak van
Hummel Tuin Totaal B.V.,
gevestigd te Noordhorn,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
Hummel,
advocaat: mr. S.K. Tuithof, die kantoor houdt te Haarlem,
tegen
Bos Incasso B.V.,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
Bos,
advocaat: mr. P.M. Jongeling, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 11 december 2018 en 16 juli 2019 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit het tussenarrest van dit hof van
4 augustus 2020 en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 mei 2021, met daaraan gehecht de spreekaantekeningen van mr. Jongeling.
2.2
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd op het ten behoeve van de zitting
overgelegde dossier, aangevuld met het proces-verbaal van de zitting.
3.
Waar gaat deze procedure over?
3.1
Deze zaak gaat over een door Hummel onbetaald gelaten factuur van Bos in verband met de incasso van een vordering van Hummel op een van haar debiteuren. Hummel is van mening niet tot enige betaling aan Bos gehouden te zijn.
3.2
Het hof oordeelt dat Hummel gehouden is in verband met de incasso-opdracht een redelijk loon aan Bos te betalen en zal haar daartoe veroordelen op de wijze zoals aan het einde van deze uitspraak vermeld.

4.De vaststaande feiten

4.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
4.2
In 2009 had Hummel een vordering op haar klant [naam1] die niet door [naam1] werd voldaan. Hummel heeft Bos benaderd om haar openstaande vordering op [naam1] voor haar te incasseren. Bos heeft de zaak vervolgens in behandeling genomen.
4.3
Op 21 oktober 2009 zijn Bos als opdrachtnemer en Hummel als opdrachtgever een overeenkomst van opdracht (hierna: de overeenkomst) met elkaar aangegaan. De overeenkomst vermeldt over de tarifering, voor zover van belang, het volgende:
Incasso Tegen Betaling
IncassoService
Light
IncassoService
Griffierecht
kosten doorbelast
kosten doorbelast
Procureur vordering
> €5.000,00
max. E 1.000,00
per vordering
max. E 300,00
per vordering
Juridische hulp bij
verweer < € 5.000,00
€ 135,00 per uur
€ 95,00 per uur max 15 uur
Juridische hulp bij verweer > € 5.000,00
€ 135,00 per uur
€ 95,00 per uur max 30 uur
€ 95,00 per uur max 30 uur
Juridische hulp in
buitengerechtelijke fase
€ 135,00 per uur
E 95,00 per uur
€ 95,00 per uur
4.4
De overeenkomst vermeldt voorts, voor zover van belang:
Werkwijze:
(…)
Bij aanhoudende wanbetaling zullen onze juristen namens u overgaan tot dagvaarding en zal de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders (LAVG) de executie van de te verkrijgen titel voor u verzorgen.
Algemene voorwaarden:
Op dit voorstel, op alle aan ons verstrekte opdrachten en op alle met ons gesloten
overeenkomsten zijn de, in de aangehechte bijlage, algemene voorwaarden van
toepassing, het betreffen zowel de algemene voorwaarden van Bos Incasso als LAVG.
Door de ondertekening van dit voorstel gaat u ermee akkoord dat LAVG de
deurwaardersactiviteiten verricht voor Bos Incasso.
4.5
Bos heeft in een brief van 28 december 2009 aan Hummel geschreven:
Geachte heer [naam2] ,
Zoals ik u onlangs heb medegedeeld is de dagvaarding van [naam1] gereed. Omdat het bedrag van de vordering de bevoegdheid van de kantonrechter te boven gaat, dient de zaak bij de Rechtbank,
sector civiel te worden aangebracht. Voor zaken die worden aangebracht bij de Rechtbank is vertegenwoordiging door middel van een advocaat noodzakelijk. Ons kantoor werkt daartoe samen met Tiebout Advocaten te Groningen. De behandelende advocaat zal binnenkort contact met u opnemen over het vervolgtraject van de zaak. Als u nog vragen heeft, kunt u altijd contact met ons opnemen.
4.6
Per e-mail van 4 januari 2010 heeft mr. Schuring, werkzaam bij Tiebout Advocaten, contact gezocht met Hummel. In deze e-mail staat onder meer het volgende:
Geachte heer [naam2] ,
Mevrouw [naam3] van Bos Incasso verzocht mij om namens u een procedure te starten tegen de heer [naam1] te [plaats1] . Dit impliceert dat ik in opdracht van Bos Incasso ten behoeve van u werkzaamheden ga verrichten. Ik acht het juist om de afspraken die daardoor tussen u en mijn kantoor tot stand komen vast te leggen in bijgaand 'intakeformulier'. (…)
Ik ben u graag van dienst,
met vriendelijke groet,
M. Schuring
4.7
Het bij genoemde e-mail gevoegde intakeformulier is op 12 januari 2010 door [naam2] ondertekend. Schuring heeft het formulier niet ondertekend. Het intakeformulier vermeldt als omschrijving van de zaak onder meer:
Incassovordering. Hummel heeft werkzaamheden in de tuin van [naam1] verricht. De facturen van deze werkzaamheden worden niet betaald (…)
Behandeling van de zaak op basis van een uurtarief
Uurtarief € 215 per uur (excl. B.T.W.)
4.8
Schuring heeft namens Hummel zowel de procedure in eerste aanleg bij de handelskamer van de rechtbank alsmede de procedure in hoger beroep bij dit gerechtshof gevoerd in de zaak tegen [naam1] . In beide procedures is de vordering van Hummel op [naam1] toegewezen.
4.9
Naar aanleiding van het arrest van dit hof van 10 juni 2014 heeft [naam1] het in dat arrest toegewezen bedrag, ter hoogte van € 14.783,73, voldaan op de derdengeldenrekening van Schuring. Schuring heeft dit bedrag vervolgens overgemaakt aan Hummel.
4.1
Bos heeft Hummel bij factuur van 14 juni 2016 de kosten voor geleverde incassodiensten in rekening gebracht, voor een bedrag van € 9.063,20. Hummel heeft deze factuur onbetaald gelaten.
4.11
Hierna heeft Bos op 27 september 2018 een aanmaning gestuurd naar Hummel, waarbij Bos heeft vermeld coulancehalve incassodiensten en dossierkosten van in totaal
€ 998,25 (incl. btw) in mindering te brengen op de totale vordering. Bos heeft na deze vermindering nog betaling van een bedrag ter hoogte van € 8.064,94 gevorderd.
4.12
Hummel heeft de (gewijzigde) factuur ook na deze aanmaning onbetaald gelaten.

5.De beslissing van de rechtbank

5.1
Bos heeft bij de rechtbank, kort samengevat, betaling gevorderd van het openstaand factuurbedrag van € 8.064,94, vermeerderd met incassokosten, wettelijke rente en een proceskostenveroordeling.
5.2
De rechtbank heeft een bedrag van € 5.000,- aan hoofdsom en € 625,- aan buiten- gerechtelijke kosten toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 5.000,- vanaf 12 november 2018. Ook heeft zij Hummel in de proceskosten veroordeeld.

6.De beoordeling van de grieven en de vorderingen in hoger beroep

6.1
Hummel vordert in hoger beroep dat het hof het vonnis van de rechtbank van
16 juli 2019 (hierna: het vonnis) zal vernietigen en alsnog de door Bos in eerste aanleg ingestelde vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van Bos in de kosten van de beide instanties.
6.2
Bos heeft de grieven bestreden en bij incidentele memorie van grieven gevorderd dat haar primaire vordering dan wel haar subsidiaire vordering alsnog wordt toegewezen, met veroordeling van Hummel in de kosten van beide instanties.
6.3
Het hof zal de grieven van beide partijen hierna thematisch bespreken.
Wie contracteerde met wie?
6.4
Hummel heeft tegen het vonnis 12 grieven in stelling gebracht. De eerste vier daarvan stellen in de kern de vraag aan de orde of Hummel met Schuring een nieuwe, zelfstandige overeenkomst is aangegaan (waarbij de overeenkomst met Bos tot een einde kwam) dan wel of Schuring (als hulppersoon) door Bos is ingeschakeld ter uitvoering van de reeds door Hummel aan Bos gegeven incasso-opdracht.
6.5
Hummel meent dat het eerste het geval is: het haar door Schuring toegezonden en door haar getekende intakeformulier laat – zeker voor een juridische leek als Hummel – geen andere conclusie toe dan dat Hummel er van uit mocht gaan dat de overeenkomst met Bos eindigde en dat zij met Schuring een nieuwe overeenkomst aanging, die hooguit jegens Schuring – maar dus niet jegens Bos - een betalingsverplichting voor verleende rechtsbijstand in het leven riep.
6.6
De beantwoording van de vraag of er een rechtsrelatie(s) tussen Hummel en Bos respectievelijk Hummel en Schuring tot stand is gekomen en wat de inhoud van de afspraken van partijen is, vindt - in een zaak als de onderhavige – plaats aan de hand van de Haviltex-maatstaf (vgl. HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 en HR 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:20430). Het komt er derhalve op aan welke betekenis de betrokken partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien.
6.7
Met inachtneming van deze maatstaf oordeelt het hof dat Hummel uit het intakeformulier in combinatie met de begeleidende brief van Schuring niet in redelijkheid de conclusie kon trekken dat de opdracht met Bos tot een einde kwam. Zij moest daaruit daarentegen afleiden dat Schuring door Bos als hulppersoon was ingeschakeld bij de uitvoering van de reeds tussen Hummel en Bos bestaande opdrachtovereenkomst. Dit temeer omdat aan de brief en het intakeformulier van Schuring een in duidelijke taal opgestelde brief van Bos voorafging, waarin werd aangekondigd dat Bos in deze kwestie samenwerkte met Tiebout Advocaten en dat Hummel bij vragen contact met Bos kon opnemen. Ook de naar zeggen van Hummel door Schuring aan haar gedane mededeling “dat hij geen facturen aan Hummel zou versturen, maar dat hij aan Bos zou factureren” wijst erop dat Schuring zijn werkzaamheden voor Hummel in opdracht van Bos zou gaan uitvoeren en dat dit voor Hummel kenbaar was. Hetzelfde geldt voor het feit dat Bos Hummel schriftelijk bleef informeren over het verloop van de procedure. Ook indien Hummel, zoals zij zelf stelt, geen bijzondere rechtskennis had, had zij uit dit een en ander moeten begrijpen dat Bos haar opdrachtnemer bleef voor de door haar gegeven incasso-opdracht en dat de door Schuring te verrichten werkzaamheden onder die incasso-opdracht vielen.
6.8
Dat Schuring, zoals Hummel bij herhaling heeft gesteld, feitelijk aan de LAVG en niet aan Bos factureerde maakt het voorgaande niet anders, mede nu Hummel niet (voldoende) gemotiveerd heeft weersproken dat LAVG de bij haar door Schuring en anderen in rekening gebrachte advocaat- en andere kosten rechtstreeks doorbelastte aan Bos. Dat door ondertekening van het intakeformulier van Schuring (ook) een rechtsrelatie tussen Schuring en Hummel is ontstaan – Schuring trad in de procedure tegen [naam1] op als advocaat voor Hummel - leidt niet tot een ander oordeel nu het tot stand komen van deze rechtsrelatie onverlet laat (en heel wel verenigbaar is met het feit) dat Schuring was ingeschakeld door Bos ter (verdere) uitvoering door laatstgenoemde van de reeds van Hummel ontvangen incasso-opdracht. De
grieven 1-4falen.
Vordering Bos verjaard?
6.9
Uit het voorgaande volgt dat ook het door Hummel gedane beroep op verjaring geen hout snijdt. De stelling van Hummel dat de vordering van Bos is verjaard hangt namelijk, zo werd ook namens Hummel nog ter zitting bevestigd, volledig samen met de stelling dat zij door ondertekening van het intakeformulier op 12 januari 2010 een nieuwe overeenkomst heeft gesloten met Schuring, waardoor (naar het hof begrijpt) tezelfdertijd de overeenkomst met Bos is geëindigd en haar vordering tot betaling van de voor Hummel verrichte werkzaamheden opeisbaar is geworden. Nu uit het voorgaande volgt dat de inschakeling van Schuring niet het einde markeerde van de opdracht tussen Bos en Hummel en Hummel geen
andere feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit zou volgen dat de vordering van Bos in januari 2010 al opeisbaar was (en de verjaring begon te lopen), faalt het beroep op verjaring (en daarmee
grief 5) bij gebrek aan deugdelijke feitelijke onderbouwing.
Rechtsverwerking?
6.1
Met haar zesde grief stelt Hummel de vraag aan de orde of Bos haar recht op betaling van haar vordering heeft verwerkt. Om rechtsverwerking te kunnen aannemen is nodig dat de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is enkel tijdsverloop daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt.
6.11
Het hof begrijpt uit de stellingen van Hummel dat zij zich beroept op tijdsverloop en op het bij haar gewekte gerechtvaardigd vertrouwen dat Bos haar aanspraken niet meer geldend zou maken. Zowel Bos als Schuring hebben Hummel naar haar zeggen te kennen gegeven dat Hummel niets meer verschuldigd was. Deze stelling is door Bos in beide instanties gemotiveerd betwist, waarbij zij ook heeft verwezen naar een in eerste aanleg overgelegde verklaring van Schuring, waarin deze aangeeft niet met Hummel gesproken te hebben over wat deze nog aan Bos diende te betalen en ook geen bevoegdheid daartoe te hebben gehad. In het licht van die gemotiveerde betwisting schiet de feitelijke onderbouwing van het beroep op rechtsverwerking tekort en faalt de grief. Aan bewijslevering op dit punt wordt daarom niet toegekomen.
Welk bedrag aan hoofdsom is Hummel aan Bos verschuldigd?
6.12
Dan komt het hof toe aan de vraag welk bedrag Hummel nog aan Bos verschuldigd is. Volgens de grieven 7 tot en met 12 van Hummel heeft Bos conform de gemaakte afspraken maximaal € 1.000,- bij Hummel in rekening mogen brengen. Ter zitting is namens Hummel toegelicht dat in de tabel opgenomen in de offerte [1] die is overgelegd als productie 1 bij de dagvaarding in eerste aanleg bij “procureur vordering > € 5.000,00” een maximumbedrag van € 1.000,- is genoemd. Op basis daarvan is Hummel ervan uitgegaan dat hij niet meer dan € 1.000,- verschuldigd zou zijn; het daaronder in de kolom genoemde uurtarief van € 135,- is volgens Hummel niet van toepassing omdat Schuring niet door Bos is ingeschakeld maar door Hummel zelf. Dat een dergelijke prijsafspraak zou zijn gemaakt respectievelijk de door Hummel gegeven lezing van de in de overeenkomst opgenomen tarieftabel is door Bos gemotiveerd betwist en het hof heeft hiervoor in rov. 6.7 reeds geoordeeld dat Schuring is ingeschakeld door Bos en niet door Hummel. Hoewel bij incidentele memorie van grieven door Bos aanvankelijk het standpunt is betrokken dat uit haar algemene voorwaarden volgt dat zij alle bij haar in rekening gebracht externe advocaat- en andere kosten één-op-één mocht doorbelasten bij Hummel, heeft zij bij monde van haar advocaat ter zitting dit standpunt voor wat betreft de advocaatkosten verlaten en, naar het hof heeft begrepen, mondeling akte verzocht van een vermindering van eis, eruit bestaande dat zij enkel nog
haar subsidiaire standpunt handhaaft. Dit houdt in dat zij een bedrag in hoofdsom vordert van
€ 5.461,03, uitgaande van een uurtarief van € 135,-. Het hof gaat bij de verdere beoordeling uit van deze vermindering van het door Bos gevorderde bedrag aan hoofdsom.
6.13
Het hof is het niet met Hummel eens dat zij uit de offerte, de algemene voorwaarden of anderszins uit de communicatie met Bos en Schuring heeft mogen opmaken dat zij niet meer dan € 1.000,- voor het gehele incassotraject verschuldigd zou zijn; wel dat de offerte en de algemene voorwaarden niet bijster helder zijn over welk loon in een geval als dit – een procedure op tegenspraak - door een klant van Bos verschuldigd is. Gelet daarop gaat het hof er, evenals de rechtbank, vanuit dat partijen de hoogte van het loon van Bos niet concreet hebben bepaald, waardoor het loon aan de hand van het bepaalde in art. 7:405 lid 2 BW moet worden vastgesteld. In dit kader is namens Hummel ter zitting enerzijds betoogd dat er advocaten zijn die voor een lager uurtarief werken dan € 135,-, maar anderzijds aangegeven dat Hummel akkoord was met het uurtarief van Schuring (dat destijds € 215,- bedroeg), zij het dat de kosten beperkt dienden te blijven. Zijdens Bos is ter zitting gesteld dat € 135,- afgesproken zou zijn. Het hof ziet hierin aanleiding evenals de rechtbank uit te gaan van een redelijk loon/tarief van € 135,- per uur voor de bij Hummel in rekening te brengen werkzaamheden van Schuring. Dat dit geen redelijk loon is door Hummel niet met feiten en omstandigheden ondersteund onderbouwd.
6.14
Naar het oordeel van het hof heeft Hummel redelijkerwijs uit de algemene voorwaarden van Bos moeten opmaken, dat, zoals Bos stelt, de door derden bij haar in rekening gebrachte kosten in verband met de uitvoering van de opdracht (anders dan advocatenhonoraria) door Bos aan haar klanten mogen worden doorbelast. In dit kader merkt het hof op dat Hummel niet (gemotiveerd) heeft bestreden dat deze bevoegdheid in de algemene voorwaarden is vervat en dat deze voorwaarden de rechtsverhouding van partijen beheersen. Anders dan Hummel kennelijk meent is het in het geding brengen van deze voorwaarden bij incidentele memorie van grieven niet te laat. Welk processueel nadeel zij daarvan zou hebben ondervonden is niet toegelicht.
6.15
Nu niet (gemotiveerd) door Hummel is betwist dat 26,9 uren door Schuring aan de zaak van Hummel tegen [naam1] zijn besteed en evenmin gemotiveerd is bestreden dat LAVG de bij haar door Schuring en anderen in rekening gebrachte advocaat- en andere kosten rechtstreeks heeft doorbelast aan Bos, gaat het hof uit van (tenminste) de volgende aan Bos toekomende bedragen in verband met de voor Hummel gevoerde incassoprocedures:
- € 4.394,12 aan advocaatkosten inclusief BTW (op basis van 26,9 x € 135,- p/u);
- € 601,- aan griffierechten;
- € 407,56 en € 66,96 aan executiekosten en
- € 73,89 en € 73,31 aan dagvaardings- en betekeningskosten.
Nu de optelsom van deze bedragen meer beloopt dan het door Bos in hoger beroep na eisvermindering gevorderde bedrag in hoofdsom van € 5.461,03, komt dit laatste bedrag aan hoofdsom voor toewijzing in aanmerking. In zoverre slaagt de incidentele grief van Bos.

7.De slotsom

De grieven in het principaal appel falen. De incidentele grief slaagt ten dele, zodat het hof het vonnis waarvan beroep in zoverre zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van Bos zal toewijzen, zoals in het dictum vermeld. Hummel zal als de in het principaal appel in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten daarvan (wat betreft het salaris voor de advocaat conform het liquidatietarief, tariefgroep I, 2 punten). Het hof zal, gelet op de eisvermindering zijdens Bos, de proceskosten van partijen in het incidenteel appel compenseren.

8.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 16 juli 2019 behoudens 6.1 van het dictum daarvan,
vernietigt in zoverre het vonnis van de rechtbank van 16 juli 2019,
en, opnieuw rechtdoende,
veroordeelt Hummel om aan Bos te betalen een bedrag van € 5.461,03 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en een bedrag van € 625,- aan buitengerechtelijke kosten,
veroordeelt Hummel in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Bos vastgesteld op € 741,- voor verschotten en op € 1.574,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening,
compenseert de kosten van partijen in het incidenteel hoger beroep, in die zin dat elk der partijen daarvan de eigen kosten draagt,
veroordeelt Hummel in de nakosten, begroot op € 163,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in het geval zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening,
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.S. Bakker, J. Smit en W.D. de Boer en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
7 september 2021.

Voetnoten

1.Deels weergegeven in rov. 4.3.