Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten en het geschil
(…)
(…)
(…)
“
In algemene zin verwijs ik naar onze eerdere brieven en E-mails maar specifiek naar mijn E-mails van 14 april 2016 en 19 mei 2016. Hierin hebben wij onze onvrede bevestigd over de wijze waarop u als bestuurder van Red Dragon B. V. met de bank omgaat. Hoewel er na deze mails weer meerdere gesprekken hebben plaatsgehad zijn de vragen uit bovengenoemde E-mails nog steeds niet volledig beantwoord. Hierover hebben wij vrijdag 12 augustus jl. nog telefonisch contact gehad, echter kon u op de onderstaande punten 1 en 3 nog geen antwoord geven. Dit zou u nagaan en ons zo spoedig mogelijk informeren.
Onze brief d.d. 18 augustus 2016 en herhaalde pogingen van de bank om met u per e-mail in contact te treden blijven tot op heden onbeantwoord en ook pogingen om met u telefonisch in contact te treden blijven zonder resultaat. Ingesproken voicemailberichten blijven onbeantwoord.
Ik heb van u ontvangen acht sets/stapels (per set ongeveer een ordner in omvang)
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
7. [appellante] veroordeelt om aan de curator te voldoen het bedrag van de onder 6.
5.Beoordeling in hoger beroep
wettelijk kader
onbehoorlijke taakvervulling: schending publicatie- en administratieplicht
Verder zullen we een procedure moeten afspreken t.a.v. het uitboeken uit het bouwdepot. Tot 4,9 mio wordt door de Stichting betaald. Hier zitten we bijna aan. Ik stel voor dat de eerstvolgende factuur nog door de Stichting wordt betaald (eventueel partieel) en dat het restant dan uit depot betaald wordt.” Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat in oktober/november 2014 tussen partijen nader is afgesproken dat de gefailleerde vennootschap aan de gestelde voorwaarde ten aanzien van de inbreng aan eigen middelen ook kon voldoen door aan te tonen dat zij daadwerkelijk € 4.900.000,00 ten behoeve van het te financieren horecaproject had voldaan. Dit heeft indertijd vervolgens geleid tot het insturen van vervalste facturen en bankafschriften door [appellante] aan Rabobank.
Dat is de grote vraag, dat weet ik niet. Vanaf eind november 2014 ben ik actief betrokken geweest bij het restaurant. Toen heb ik [naam5] gevraagd waar de 2.000.000 van Red Dragon was gebleven. Ik heb dat aan hem gevraagd, omdat hij had aangegeven dat hij het had gestort. In januari 2015 heeft hij mij per email aangegeven dat hij het bedrag van € 2.000.000 niet gaat doorstorten naar de mij bekende bankrekening van Red Dragon. Ik heb het bedrag nooit gestort zien worden op de mij bekende bankrekening van Red Dragon bij de Rabobank.”
Voor zover [appellante] betoogtdat indirect, door investeringen ten behoeve van de gefailleerde vennootschap te doen, aan de stortingsplicht is voldaan, kan zij daarin niet worden gevolgd, reeds omdat niet is gebleken dat bedoelde investeringen hebben plaatsgevonden (zie hierna ook ov. 5.27 e.v.), nog daargelaten dat in de oprichtingsakte van de gefailleerde vennootschap is bepaald dat de aandelen in geld moeten worden volgestort. Gelet op het voorgaande is het gestorte kapitaal niet op de wijze zoals voorgeschreven in artikel 2:373 lid 2 BW tot uitdrukking gebracht in de balans. Daarmee staat vast dat de in artikel 2:10 BW vastgelegde plicht om een behoorlijke boekhouding te voeren eveneens is geschonden. Nu met de balansen 2014, 2015 en 2016 kennelijk is getracht te verhullen dat de door Rabobank verlangde kapitaalverstrekkingen – op basis waarvan Rabobank op haar beurt bereid was leningen te verstrekken – nooit hebben plaatsgevonden, is naast het schenden van de boekhoudverplichting in dit opzicht ook sprake van onbehoorlijke taakvervulling.
.Daarmee staat vast dat ook de publicatieplicht van artikel 2:394 BW is geschonden.
Op deze wijze kon zonder eigen inbreng van de oprichters een onderneming worden gedreven waarbij het risico grotendeels voor de bank kwam.