ECLI:NL:GHARL:2021:8328

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
200.280.083/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit onverschuldigde betaling van huur en bijkomende kosten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, heeft de appellant, een autobedrijfseigenaar, vorderingen ingesteld tegen zijn verhuurder, een vennootschap onder firma (VOF), met betrekking tot onverschuldigde betalingen. De appellant stelt dat hij in de afgelopen jaren bedragen heeft betaald die hij niet verschuldigd was, waaronder te hoge huur, huurverhogingen, en kosten voor gas en elektra. De appellant heeft twee huurovereenkomsten met de VOF, waarbij hij een deel van een loods huurt. Hij vordert terugbetaling van in totaal € 73.000,-, inclusief btw en incassokosten, en vraagt om een verklaring voor recht dat hij gerechtigd is om deze bedragen te verrekenen met opeisbare vorderingen van de VOF.

De rechtbank heeft de vorderingen van de appellant afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging. Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de appellant zijn vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof heeft de bezwaren van de appellant tegen het vonnis van de rechtbank besproken en geconcludeerd dat de afwijzing van de vorderingen terecht was. De appellant heeft niet aangetoond dat de huurprijs onterecht was vastgesteld of dat de huurverhogingen niet geldig waren. Ook zijn de vorderingen met betrekking tot de energiekosten en btw niet onderbouwd.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijslast voor de appellant en de noodzaak om vorderingen goed te onderbouwen met bewijsstukken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.280.083/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 7570509 MC EXPL 19-1866)
arrest van 31 augustus 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonend in [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank : eiser
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.D. Poot, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen

1.Firma Crijns & Partners V.O.F.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna:
de VOF,

2. [geïntimeerde2] ,

Wonend inte [woonplaats2] ,
hierna:
[geïntimeerde2],

3. [geïntimeerde3] ,

Wonend in [woonplaats2] ,
hierna:
[geïntimeerde3],
geïntimeerden,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
de VOF c.s.,
advocaat: mr. R. Kuizenga, die kantoor houdt te Almere.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 16 maart 2021 heeft op 6 mei 2021 een mondelinge behandeling op locatie plaatsgevonden (een descente). Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
Het draait in deze procedure om diverse bedragen die [appellant] in de afgelopen jaren aan zijn verhuurder, de VOF, heeft betaald. Volgens hem was hij daar niet toe verplicht. Daarom vordert hij ze als onverschuldigd betaald terug. Dit geschil heeft de volgende achtergrond.
2.2
[appellant] exploiteert een autobedrijf in [woonplaats1] in een deel van een loods die hij met een buitenterrein van de VOF huurt. De medegedaagden [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] zijn de vennoten van de VOF.
2.3
De VOF en [appellant] hebben twee huurovereenkomsten getekend:
- per 1 februari 2006 voor een deel van een loods, met een aanvangshuurprijs van € 2.000,- excl. btw per maand. Het voorschot voor de energielevering bedroeg € 200,- excl. btw per maand (huurovereenkomst 1);
- per 1 november 2006 voor een ander deel van de loods, met een aanvangshuurprijs van € 1.500,- excl. btw per maand. Het voorschot voor de energielevering bedroeg € 150,- excl. btw per maand (huurovereenkomst 2).
2.4
Bij de rechtbank heeft [appellant] terugbetaling gevorderd van de volgende door hem
na1 januari 2013 aan de VOF betaalde bedragen, telkens te vermeerderen met rente.
  • € 8.900,- aan huur (te hoge huur)
  • € 37.081,83 aan huur (huurverhoging)
  • € 16.321,04 ter zake van energielevering
  • € 7.910,92 aan btw
  • € 1.478,04 aan incassokosten
2.5
Ook heeft [appellant] een verklaring ‘voor recht’ gevraagd dat hij gerechtigd is alles wat hij
voor1 januari 2013 teveel heeft betaald met opeisbare vorderingen van de VOF uit de huurovereenkomst te verrekenen.
2.6
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen. Hij vordert ook veroordeling tot betaling van de proceskosten en terugbetaling van wat hij op grond van het bestreden vonnis aan de VOF heeft betaald.

3.Het oordeel van het hof

De opzet en uitkomst van deze uitspraak
3.1
Het hof zal de bezwaren (grieven) van [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank hierna per onderwerp en met tussenkopjes bespreken. De conclusie zal zijn dat het vonnis zal worden bekrachtigd. De afwijzingen blijven dus in stand.
Rechterswissel
3.2
[appellant] verwijt de kantonrechter dat deze na de zitting van 26 september 2018 in strijd met artikel 6 EVRM – zonder overleg met partijen en zonder een nieuwe zitting te
bepalen – een rechterswissel heeft doorgevoerd. Daarom is het bestreden eindvonnis volgens hem vernietigbaar [1] .
3.3
Het hof stelt vast dat in hoger beroep met instemming van partijen onder leiding van mr. Makkinga, die deel uitmaakt van deze combinatie, een descente heeft plaatsgehad waarvan verslag is opgemaakt, en dat [appellant] in de gelegenheid is geweest zijn vorderingen nader inhoudelijk te onderbouwen en inhoudelijke bezwaren aan te voeren tegen de beoordeling door de kantonrechter die dit eindvonnis heeft gewezen. Om die reden valt niet in te zien welk belang hij bij zijn bezwaar heeft.
Processtukken, vaststaande feiten
3.4
[appellant] suggereert dat de kantonrechter niet alle stukken heeft doorgenomen en voert ook aan dat de feiten onvolledig zijn vastgesteld. Het eerste denkt hij te kunnen afleiden uit de in het eindvonnis gegeven opsomming van de processtukken. Die zou niet compleet zijn. Met het tweede doelt hij op de inhoud van de afspraken over de servicekosten. Het hof ziet echter niet in hoe een en ander tot vernietiging van het eindvonnis zou kunnen leiden en gaat daarom aan dit verwijt voorbij.
De huurprijs
3.5
Volgens [appellant] was de huur gebaseerd op een prijs per m2 van € 5,-. Hij huurt naar zijn zeggen echter in totaal niet 700 m2 (wat in overeenstemming is met de jarenlang door hem betaalde huur), maar slechts 669 m2. Hij vordert terug wat hij om die reden vanaf 2013 teveel zegt te hebben betaald. Die vordering heeft de kantonrechter om de volgende reden terecht afgewezen.
3.6
Het gehuurde gedeelte van de loods is in beide overeenkomsten op een daarvan deel uitmakende tekening gearceerd aangegeven. De aanvangshuurprijs ervan is bepaald op respectievelijk € 24.000,- en € 18.000,- op jaarbasis [2] . De teksten van de overeenkomsten en de tekeningen bieden geen aanknopingspunt voor de stelling dat desalniettemin moet worden uitgegaan van een lagere huurprijs, die is gebaseerd op een prijs per m2 van € 5,-. Dat standpunt - waarvan [appellant] de bewijslast draagt - is ook niet deugdelijk onderbouwd. Er is evenmin bewijs van aangeboden.
Huurverhogingen
3.7
In beide overeenkomsten is bepaald dat de huurprijs jaarlijks overeenkomstig ‘de algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte ex artikel 7A:1624 BW’ wordt aangepast. Ook is in de overeenkomsten vermeld dat deze bepalingen bij de griffie van de rechtbank Den Haag zijn gedeponeerd en ingeschreven onder nummer 34/1996 [3] . In overeenstemming hiermee zijn huurverhogingen aan [appellant] in rekening
gebracht. Hij heeft die verhogingen telkens betaald, maar vordert ze vanaf 2013 terug omdat de algemene voorwaarden in 2006 niet door hem zouden zijn geaccepteerd en indertijd ook
niet aan hem ter hand zouden zijn gesteld; hij heeft de vernietiging van die voorwaarden ingeroepen en zich op het standpunt gesteld dat daardoor voor de verhogingen geen ‘contractuele of wettelijke basis’ c.q. ‘juridische grondslag’ bestond.
3.8
Deze stellingen gaan niet op: de vraag of huurverhogingen zijn overeengekomen en hoe die dan moeten worden berekend, is een kwestie van uitleg van de overeenkomsten. Bij die uitleg kunnen ook omstandigheden worden betrokken die zich na het sluiten van de overeenkomsten hebben voorgedaan. De kantonrechter heeft in dat verband overwogen dat
  • de huurverhogingen zijn gebaseerd op de huurovereenkomsten;
  • de berekeningswijze ervan kenbaar was uit de brieven die de VOF daarover jaarlijks heeft verstuurd en
  • deze verhogingen jarenlang zonder protest zijn betaald.
Deze uitgangspunten zijn in hoger beroep onbetwist gebleven. [4] . Dit alles duidt erop dat de in rekening gebrachte huurverhogingen zijn overeengekomen. [appellant] , die zijn stellingen ook op dit punt moet onderbouwen en bewijzen, heeft niets aangevoerd dat tot een andere uitleg kan leiden. Die constatering staat in de weg aan toewijzing van zijn vordering.
Energielevering
3.9
De constatering dat op [appellant] de stelplicht en de bewijslast van zijn vorderingen uit onverschuldigde betaling rust, geldt niet alleen voor de huurbetalingen, maar ook voor wat hij teveel voor gas en elektra zegt te hebben betaald. [appellant] gaat dus uit van een onjuiste bewijsregel waar hij stelt
- dat hij bij gebrek aan deugdelijke onderbouwing betwist dat de afrekening juist is; [5]
- dat de in rekening gebrachte bedragen bij betwisting zonder grondslag zijn voldaan [6] en
- dat de VOF bij betwisting moet bewijzen dat de afrekening deugdelijk is [7] .
Het ligt wel op de weg van de VOF als verhuurder om deze vordering deugdelijk te betwisten. Die stelplicht
bij het verweerdrukt extra zwaar op haar voor zover de afrekeningen niet hebben plaatsgehad op basis van tussenmeters, zoals artikel 6.1 van de overeenkomsten voorschrijft. Dat was in ieder geval tot en met 2014 het geval.
3.1
Om aan haar verzwaarde stelplicht te voldoen, heeft de VOF in eerste aanleg de volgende stukken in het geding gebracht:
- jaarlijkse energieoverzichten van alle huurders op het terrein over de periode van oktober 2012 tot september 2015;
- tussenmeterstanden gas en elektra van andere huurders op het terrein;
- facturen voortvloeiende uit de afrekeningen;
- verbruikscijfers [appellant] 2015/2016, 2016/2017 en 2017/2018;
- foto’s gasmeter en elektriciteitsmeters van 5 september 2018;
- de aan de VOF c.s. toegezonden NUON-jaarafrekeningen van 2013-2018;
- een “Inspectierapport Energiemeters Verlengd Buitenveer 13-15 1381 NB Weesp” van de heer [naam1] van Installatietechniek [naam1] d.d. 18 juli 2019.
3.11
De kantonrechter heeft terecht geconcludeerd dat daarmee is voldaan aan de verplichting van de VOF om de energieafrekening in het kader van haar verweer deugdelijk te onderbouwen en voor [appellant] controleerbaar te maken. Uit deze stukken kan immers blijken
- welke bedragen de VOF c.s. ten behoeve van de energie voor het gehele terrein aan NUON hebben moeten betalen;
- welke bedragen (aan de hand van tussenmeters) in de jaren 2013-2015 aan de andere huurders op het terrein in rekening zijn gebracht en welk bedrag er aldus in die jaren voor [appellant] resteerde;
- welke bedragen vanaf 2015 aan de hand van tussenmeters aan [appellant] in rekening zijn gebracht.
3.12
Uit een door de VOF c.s. in het geding gebrachte rapport van deskundige [naam1] blijkt voorts dat - anders dan door [appellant] is gesuggereerd - op enig moment ook bij de door hem gehuurde gedeelten van de loods tussenmeters zijn geplaatst en dat alle tussenmeters deugdelijk zijn geïnstalleerd en deugdelijk functioneren.
3.13
Eveneens terecht heeft de kantonrechter overwogen dat het gelet hierop op de weg van [appellant] ligt om gemotiveerd en onderbouwd aan te geven op welke punten de eindafrekeningen desondanks niet juist zijn. Ook in hoger beroep heeft hij dat echter nagelaten. Hij heeft bijvoorbeeld niet aangevoerd dat de energierekening sinds de plaatsing van tussenmeters in 2015 of 2016 significant van de daaraan voorgaande rekeningen afwijkt.
Btw over de servicekosten
3.14
Partijen zijn overeengekomen dat over de voorschotten voor energielevering btw in rekening wordt gebracht. De VOF heeft in overeenstemming daarmee gefactureerd, en [appellant] heeft deze btw telkens betaald. Hij stelt echter dat hij daartoe niet verplicht was, en vordert deze betalingen vanaf 2013 terug.
3.15
De vordering van [appellant] is gebaseerd op het standpunt dat in een bedrijfsverzamelgebouw, waar de huurders niet de mogelijkheid hebben om zelf een energiecontract af te sluiten, heffing van btw over het voorschot servicekosten (in dit geval: kosten energielevering) niet is toegestaan [8] . Dat standpunt kan om de volgende reden niet worden gevolgd.
3.16
Bij de verhuur van onroerende zaken brengt de verhuurder in bepaalde gevallen ook servicekosten aan de huurder in rekening. Bij servicekosten gaat het om bedragen die de verhuurder aan de huurder doorberekent voor door of namens/in opdracht van de verhuurder te verzorgen bijkomende leveringen en diensten. Servicekosten kunnen in de huur zijn verdisconteerd of los van de huur in rekening worden gebracht. Voor de btw-heffing komt de vraag aan de orde welk btw-regime voor deze kosten geldt. Daarvoor moet worden bepaald of de prestaties waarvoor de servicekosten in rekening worden gebracht afzonderlijke prestaties vormen, waarover afzonderlijk btw wordt geheven, of bijkomende prestaties die het btw-regime van de verhuurdienst volgen [9] .
3.17
Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie blijkt dat de inhoud van een huurovereenkomst een belangrijke aanwijzing kan vormen of sprake is van één enkele dienst. Bij de beoordeling of bij servicekosten sprake is van een afzonderlijke prestatie (los van de verhuurdienst) kan ook van belang zijn of de huurder, individueel dan wel gezamenlijk met andere huurders, de mogelijkheid heeft om met een ander dan de verhuurder een serviceovereenkomst te sluiten. Ontbreekt een dergelijke mogelijkheid, dan kan dat een aanwijzing zijn dat sprake is van een bijkomende prestatie die opgaat in de verhuurdienst.
Servicekosten in de zakelijke vastgoedbranche hebben veelal betrekking op van de huur apart in aanmerking te nemen prestaties. Dat is ook het standpunt van [appellant] in deze zaak. Deze servicekosten moeten voor de btw-heffing op hun eigen merites worden beoordeeld en zullen daarom, anders dan [appellant] veronderstelt, veelal belast zijn met btw [10] . Dat dat hier anders is, volgt niet uit zijn onderbouwing.
Verklaring voor recht
3.18
De gevraagde verklaring voor recht bouwt voort op het standpunt dat onterecht bedragen aan de VOF zijn betaald (voor zover dat al voor 2013 is gebeurd). Nu dat niet is komen vast te staan, kan dit onderdeel van de vordering ook niet worden toegewezen.
De conclusie
3.19
Het hof zal hierna het bestreden vonnis bekrachtigen. [appellant] zal ook in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij inde proceskosten worden veroordeeld (tariefgroep IV, 2 punten).

4.De beslissing

Het hof:
1. bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter Midden-Nederland in Almere van
18 december 2019;
2. veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep. Tot nu toe worden die vastgesteld op
  • € 2.071,- aan procedurele kosten (verschotten) en
  • € 4.062,- aan salaris.
3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, K.M. Makkinga en R.E. Weening, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 31 augustus 2021.

Voetnoten

1.HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076.
2.De artikelen 1.1 en 4.2 van de huurovereenkomsten.
3.De artikelen 2.1 en 4.2. van de huurovereenkomsten.
4.MvG 34/35.
5.Dagvaarding onder 35.
6.Akte uitlating producties 23.
7.Memorie van Grieven 48.
8.HvJ EU 11 juni 2009, C-572/07 (Tellmer Property; HvJ EU 16 april 2015, C-42/14 (Wojskowa Agencja Mieszkaniowa)).
9.HvJ EU 27 september 2012, C-392/11 (Field Fischer Waterhouse).
10.Besluit ‘Omzetbelasting. Levering en verhuur van onroerende zaken’ van de Minister van Financiën d.d. 19 september 2013, Nr. BLKB2013/1686M; Stcrt. 2013, 26851