In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een tussenvonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 december 2020. [appellante] had een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met [geïntimeerde] voor de renovatie van haar woning. In eerste aanleg vorderde [appellante] vervangende schadevergoeding vanwege tekortkomingen in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 9 december 2020 een deskundigenadvies gevraagd over de dakconstructie en de draagconstructie van de dakkapel, maar heeft nog geen eindbeslissing genomen over de vorderingen van [appellante].
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis, maar [geïntimeerde] heeft in een incidentele memorie van eis de niet-ontvankelijkheid van [appellante] in het hoger beroep gevorderd, omdat het vonnis van 9 december 2020 een tussenvonnis betreft. Het hof heeft geoordeeld dat het vonnis inderdaad een tussenvonnis is en dat er geen mogelijkheid was voor tussentijds hoger beroep, tenzij de rechter dat had toegestaan. Het hof heeft daarom [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.
Als de in het ongelijk gestelde partij is [appellante] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 338,- aan griffierecht en € 1.114,- voor salaris advocaat. Het arrest is gewezen op 24 augustus 2021 door de rechters J.H. Lieber, Th.C.M. Willemse en S.C.P. Giesen.