ECLI:NL:HR:2010:BK1639
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep tegen tussenarrest in civiele procedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2010 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een tussenarrest. De zaak betreft een civielrechtelijke procedure waarin de man, eiser tot cassatie, en de vrouw, verweerster in cassatie, betrokken zijn. De man had beroep in cassatie ingesteld tegen eerdere arresten van het gerechtshof, die betrekking hadden op een deskundigenonderzoek. De vrouw voerde aan dat de man niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in zijn beroep, omdat de arresten waartegen hij in beroep was gekomen, tussenarresten waren en er geen verlof was verleend voor tussentijds cassatieberoep.
De Hoge Raad overwoog dat de uitzondering in artikel 337 lid 1 en 401a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, die geldt voor uitspraken betreffende voorlopige voorzieningen, niet van toepassing is op beslissingen die de voortgang en instructie van de zaak betreffen. Dit houdt in dat beslissingen over de deponering van een voorschot in het kader van een deskundigenonderzoek niet als provisionele uitspraken kunnen worden gekwalificeerd. De Hoge Raad verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn principale beroep en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsontwikkeling en de doelmatigheid van de procedure, waarbij tussentijds beroep tegen tussenarresten is uitgesloten, behoudens rechterlijk verlof. Dit is in lijn met de wetgeving die beoogt om fragmentatie van de procedure en vertraging te voorkomen. De beslissing van de Hoge Raad is in overeenstemming met de opvattingen in de literatuur en de conclusie van de Advocaat-Generaal, die ook tot niet-ontvankelijkheid van de man strekte.