ECLI:NL:GHARL:2021:8102

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
19/00406 (W200.297.552)
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheer mr. T. Tanghe in belastingzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 augustus 2021 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het wrakingsverzoek was gericht tegen raadsheer mr. T. Tanghe, omdat verzoeker zich in zijn verdediging geschaad voelde door de eerdere beslissing van het Hof om zijn eerdere gemachtigde, de heer [naam1], te weigeren. Deze weigering was gedaan in een tussenuitspraak van 16 maart 2021, waarin werd gesteld dat de heer [naam1] nodeloos grievend, krenkend en/of beschadigend taalgebruik had gebruikt. Verzoeker had de mogelijkheid om binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen, wat resulteerde in de heer [naam2] die op 23 juli 2021 als gemachtigde optrad.

Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 17 augustus 2021 was verzoeker niet verschenen, en ook mr. Tanghe was niet aanwezig. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing om de heer [naam1] als gemachtigde te weigeren niet door mr. Tanghe was genomen, en dat er geen sprake was van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking ongegrond was en dat verzoeker misbruik maakte van de mogelijkheid tot wraking, wat leidde tot de beslissing dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
wrakingsnummer W.200.297.552/01
uitspraakdatum: 24 augustus 2021
Beslissing van de wrakingskamer
op het verzoek tot wraking, gedaan door
[verzoeker]te
[woonplaats](hierna: verzoeker)

1.Procedure

1.1.
Namens verzoeker heeft zijn gemachtigde de heer [naam1] hoger beroep ingesteld in de zaak die bij de belastingkamer van het Hof is ingeschreven onder nummer 19/00406.
1.2.
Het Hof heeft bij tussenuitspraak van 16 maart 2021 de heer [naam1] als gemachtigde geweigerd in deze procedure vanwege nodeloos grievend, krenkend en/of beschadigend taalgebruik. Daarbij is verzoeker in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen.
1.3.
Ter zitting van voormelde zaak op 23 juli 2021 is de heer [naam2] als gemachtigde opgetreden.
1.4.
Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat verzoeker in zijn verdediging is geschaad nu de heer [naam1] door de tussenuitspraak van het Hof van 16 maart 2021 niet als gemachtigde kan optreden, hetgeen aanleiding is voor wraking van de behandelend raadsheer mr. T. Tanghe.
1.5.
De raadsheer waartegen het wrakingsverzoek is gericht, heeft te kennen gegeven niet in de wraking te berusten en geen gebruik te willen maken van de gelegenheid te worden gehoord.
1.6.
De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2021. De griffier van de wrakingskamer heeft verzoeker bij aangetekend verzonden brief van 2 augustus 2021 uitgenodigd om te worden gehoord op 17 augustus 2021 om 14:30 uur te Arnhem. Uit informatie van Track & Trace van PostNL blijkt dat deze uitnodiging op 3 augustus 2021 is afgeleverd op het bij de wrakingskamer bekende adres van de gemachtigde, zijnde [adres] te [plaats] . Verzoeker is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De raadsheer is, zoals aangekondigd, evenmin bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek verschenen.

2.Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
“Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.”
2.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. HR 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141 en HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3625).
2.3.
Aan het wrakingsverzoek van de behandelend raadsheer mr. Tanghe ligt ten grondslag dat verzoeker zich in zijn verdediging geschaad voelt nu de heer [naam1] door de tussenuitspraak van het Hof van 16 maart 2021 niet als gemachtigde kan optreden. Die tussenuitspraak is gewezen door de raadsheren mr. J.W. baron van Knobelsdorff, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer.
2.4.
Voornoemde beslissing om de heer [naam1] als gemachtigde te weigeren is niet (mede) genomen door mr. Tanghe. Reeds daarom geeft deze beslissing op generlei wijze blijk van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid van de behandelend raadsheer mr. Tanghe. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek daarom afwijzen.
2.5.
Vastgesteld wordt dat het wrakingsverzoek van iedere grond is ontbloot waardoor de behandeling van het ingediende hoger beroep onnodig wordt vertraagd. De wrakingskamer kan hieruit niet anders concluderen dan dat verzoeker misbruik maakt van de mogelijkheid tot wraking. Daarom acht de wrakingskamer redenen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:18 lid 4 Awb. De wrakingskamer bepaalt dan ook dat een volgend verzoek om wraking met betrekking tot de zaak met nummer 19/00406 niet in behandeling zal worden genomen.

3.De beslissing

De wrakingskamer
  • wijst het verzoek tot wraking van de raadsheer mr. Tanghe af, en
  • bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking met betrekking tot de zaak met nummer 19/00406 niet in behandeling zal worden genomen.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. J.B. de Groot en mr. M.E. van Wees, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2021.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 augustus 2021.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 8:18 lid 5 Awb).