In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 augustus 2021 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het wrakingsverzoek was gericht tegen raadsheer mr. T. Tanghe, omdat verzoeker zich in zijn verdediging geschaad voelde door de eerdere beslissing van het Hof om zijn eerdere gemachtigde, de heer [naam1], te weigeren. Deze weigering was gedaan in een tussenuitspraak van 16 maart 2021, waarin werd gesteld dat de heer [naam1] nodeloos grievend, krenkend en/of beschadigend taalgebruik had gebruikt. Verzoeker had de mogelijkheid om binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen, wat resulteerde in de heer [naam2] die op 23 juli 2021 als gemachtigde optrad.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 17 augustus 2021 was verzoeker niet verschenen, en ook mr. Tanghe was niet aanwezig. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing om de heer [naam1] als gemachtigde te weigeren niet door mr. Tanghe was genomen, en dat er geen sprake was van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking ongegrond was en dat verzoeker misbruik maakte van de mogelijkheid tot wraking, wat leidde tot de beslissing dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling zou worden genomen.