ECLI:NL:GHARL:2021:784

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
19/01291 t/m 19/01301
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2021 uitspraak gedaan op het verzet van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 24 maart 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. De gemachtigde van belanghebbende had in hoger beroep aangegeven het griffierecht niet te zullen voldoen, wat leidde tot een herinnering van de griffier. Ondanks deze herinnering is het griffierecht van € 519 niet voldaan, en is er geen beroep op betalingsonmacht gedaan. Het Hof oordeelt dat het systeem van vooraf heffen van griffierecht niet in strijd is met het Unierecht, en dat de toegang tot de rechter niet wordt belemmerd. Het verzet van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en het Hof bevestigt de eerdere beslissing dat het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummers 19/01291 tot en met 19/01301
uitspraakdatum:
26 januari 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[X] B.V.te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van dit Hof van 24 maart 2020, nummers 19/01291 tot en met 19/01301 in het kader van een vereenvoudigde behandeling

1.Ontstaan en loop van het geding in verzet

1.1
Bij genoemde uitspraak van 24 maart 2020 heeft het Hof het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Daartegen heeft belanghebbende verzet aangetekend.
1.2
Het onderzoek ter (digitale) zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2020. Daarbij is [A] als de gemachtigde van belanghebbende verschenen.
1.3
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Bij uitspraak van 6 september 2019, nummers AWB 19/684, 19/686, 19/687, 19/690, 19/692, en 19/694 tot en met 19/699 heeft de Rechtbank Gelderland de beroepen van belanghebbende in de onderhavige procedures niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het verschuldigde griffierecht.
2.2
In de motivering van het tegen die uitspraak ingediende hogerberoepschrift heeft de gemachtigde van belanghebbende onder meer vermeld dat hij ook in hoger beroep het griffierecht niet zal voldoen.
2.3
De gemachtigde van belanghebbende is door de griffier van het Hof uitgenodigd tot betaling van het voor de onderhavige zaken in hoger beroep verschuldigde griffierecht van
€ 519. Omdat betaling uitbleef, is hij vervolgens bij aangetekend verzonden brief van de griffier van het Hof van 25 december 2019 eraan herinnerd dat het verschuldigde griffierecht van € 519 nog niet was voldaan. Daarbij is hem de gelegenheid geboden het verschuldigde griffierecht alsnog binnen vier weken na dagtekening van deze brief te voldoen. Daarbij is de gemachtigde voorts medegedeeld dat bij niet of niet tijdige betaling van het griffierecht, hij het risico loopt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Deze brief is op 31 december 2019 door de gemachtigde ontvangen.
2.4
Het griffierecht van € 519 is niet door (de gemachtigde van) belanghebbende voldaan. Een beroep op betalingsonmacht is niet door (de gemachtigde van) belanghebbende gedaan.
2.5
In de hiervoor genoemde uitspraak van het Hof van 24 maart 2020 is het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht.
2.6
Tegen die uitspraak heeft belanghebbende verzet aangetekend.

3.Beoordeling van het verzet

3.1
In verzet klaagt belanghebbende in de kern erover dat zij ten onrechte het griffierecht voor het hoger beroep eerst volledig moet betalen om het onderhavige belastinggeschil door het Hof te laten beoordelen. Dit Nederlandse systeem van het vooraf heffen van griffierecht, is volgens belanghebbende in strijd met het Unierecht. Bovendien moet op grond van het Unierecht de hoogte van het verschuldigde griffierecht worden beperkt tot maximaal 4% van de verschuldigde belasting, aldus belanghebbende.
3.2.
Deze klachten treffen naar het oordeel van het Hof, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2019, nr. 18/04973, ECLI:NL:HR:2019:1579, geen doel. In dat arrest heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
‘ 3.1.3 (…) Uit het arrest Kantarev (
Hof: Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 oktober 2018, N. Kantarev, C‑571/16, ECLI:EU:C:2018:807), kan niet als algemene regel worden afgeleid dat de toegang tot de nationale rechter alleen dan wordt gewaarborgd indien niet meer dan 4 procent van de in geding zijnde vordering aan griffierechten wordt geheven. Evenmin volgt uit dat arrest dat altijd een vermindering of ontheffing van griffierecht moet worden verleend wanneer het (financiële) belang van de zaak gering is. Of het griffierecht de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie aan particulieren toegekende rechten praktisch onmogelijk of uiterst moeilijk maakt en daarom in strijd is met het Unierechtelijke beginsel van doeltreffendheid, is afhankelijk van het antwoord op de vraag of de hoogte van het verschuldigde recht al dan niet een onoverkomelijk obstakel voor de toegang tot de rechter vormt en of er ontheffingsmogelijkheden bestaan (vgl. punten 134 en 135 van het arrest Kantarev).
3.1.4.
In het algemeen kan worden aangenomen dat de in Nederland bestaande regeling in het bestuursrecht over heffing van griffierecht van dien aard is dat rechtzoekenden daarmee de toegang tot de rechter niet wordt ontnomen. Verder kan een rechtzoekende bij de rechter een beroep op betalingsonmacht doen indien heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor hem onmogelijk, althans uiterst moeilijk, maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang (vgl. HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:699). Het is niet voor redelijke twijfel vatbaar dat met deze voorziening wordt voldaan aan het in het arrest Kantarev bedoelde Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel.
(…)’.
3.3.
Nu belanghebbende het naar Nederlands recht voor het hoger beroep verschuldigde griffierecht niet heeft voldaan en geen beroep heeft gedaan op betalingsonmacht, is zij met betrekking tot het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Anders dan belanghebbende bepleit, ziet het Hof, gelet op het genoemde arrest van de Hoge Raad, geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het verzet van belanghebbende ongegrond.

4.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

5.Beslissing

Het Hof verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2021.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 januari 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.