In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over verzuimboetes die aan belanghebbende zijn opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2015 tot en met 2017. De Inspecteur had ambtshalve berekende aanslagen opgelegd, waarbij verzuimboetes van € 369 voor 2015 en € 5.278 voor de jaren 2016 en 2017 waren opgelegd. De rechtbank Gelderland had de beroepen van belanghebbende tegen deze boetebeschikkingen ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 21 juli 2021, die via beeldbellen plaatsvond, is de gemachtigde van belanghebbende gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de Inspecteur. Belanghebbende stelde dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld (avas), omdat zij niet in staat was om tijdig aangifte te doen. Het Hof oordeelde dat, hoewel het geschetste beeld van belanghebbende geloofwaardig was, niet was aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om aan haar aangifteplicht te voldoen. Er was geen medische verklaring overgelegd die haar belemmeringen onderbouwde.
Het Hof concludeerde dat de opgelegde boete voor 2015 passend en geboden was, maar dat de boetes voor 2016 en 2017 moesten worden verminderd tot € 2.639 per jaar. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor deze jaren en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de griffierechten en proceskosten van belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 augustus 2021.