ECLI:NL:GHARL:2021:7600

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
TBS P20/0396
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege na complexe psychiatrische problematiek en hoog recidiverisico

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die eerder door de rechtbank Rotterdam was opgelegd. De rechtbank had op 4 november 2020 besloten dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zou worden verpleegd, gezien de complexe psychiatrische problematiek en het hoge recidiverisico. Het hof bevestigt deze beslissing en stelt dat de mogelijkheden voor behandeling in het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet toereikend zijn. De terbeschikkinggestelde heeft een borderline persoonlijkheidsstoornis en er zijn vermoedens van een autismespectrumstoornis, wat de noodzaak voor intensieve zorg en een hoog beveiligingsniveau onderstreept.

Tijdens de zitting op 22 juli 2021 zijn de raadsman van de terbeschikkinggestelde, mr. T. van Riel, en de advocaat-generaal, mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit, gehoord. Ook is er deskundige M.D.J.C. Jansen gehoord. Het hof heeft in een eerdere tussenbeslissing van 12 april 2021 aangegeven dat er een deskundige moest worden benoemd om de meest passende behandelsetting te onderzoeken. De rapportages van psychiater M.M. Sprock en psycholoog F. Jonker bevestigen de noodzaak voor een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.

Het hof concludeert dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gemaximeerd is op vier jaar, aangezien de maatregel niet is opgelegd ter zake van geweldsmisdrijven. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

TBS P20/0396
Beslissing d.d. 5 augustus 2021
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
verblijvende in [de kliniek] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van
4 november 2020, houdende dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2019, waarbij aan de terbeschikkinggestelde onder meer de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden is opgelegd;
- het advies van Reclassering Nederland van 7 oktober 2020;
- het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 17 november 2020;
- de nadere informatie van Reclassering Nederland van 24 december 2021;
- het proces-verbaal ter zitting van het hof van 29 maart 2021;
- de tussenbeslissing van het hof van 12 april 2021 met de daarin opgesomde stukken;
- de Pro Justitia-rapportage, opgemaakt in juli 2021, door M.M. Sprock, psychiater en
F. Jonker, psycholoog;
- het proces-verbaal van rogatoir verhoor van de terbeschikkinggestelde van 20 juli 2021.
Het hof heeft ter zitting van 22 juli 2021 gehoord de raadsman van de terbeschikkinggestelde mr. T. van Riel, advocaat te Breda, en de advocaat generaal
mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit. Daarnaast is als deskundige ter zitting gehoord M.D.J.C. Jansen, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. De terbeschikkinggestelde is op 20 juli 2021 rogatoir gehoord in [de kliniek] .
Procedure
Het hof heeft in zijn tussenbeslissing van 12 april 2021 het volgende overwogen:
Zowel de advocaat-generaal als de verdediging is van oordeel dat een deskundige moet worden benoemd die zal onderzoeken welke behandelsetting het meest passend zou zijn voor de terbeschikkinggestelde. Het hof onderschrijft de noodzaak hiertoe en zal de behandeling heropenen teneinde de zaak te verwijzen naar de raadsheer-commissaris om in overleg met het NIFP door een psychiater of een psycholoog te laten onderzoeken welke behandelsetting het meest passend is voor de terbeschikkinggestelde. Het hof acht het noodzakelijk dat alle mogelijke opties worden onderzocht, waarbij zowel de vastgestelde diagnose van een borderline persoonlijkheidsstoornis als de vermoede diagnose autismespectrumstoornis moet worden betrokken. Ook acht het hof het noodzakelijk dat de mogelijkheden voor plaatsing in een instelling voor Sterk Gedragsgestoord Licht Verstandelijk Gehandicapten (SGLVG) wordt onderzocht.
Naar aanleiding van deze tussenbeslissing hebben M.M. Sprock, psychiater, en F. Jonker, psycholoog respectievelijk op 16 juli 2021 en 12 juli 2021 gerapporteerd. De terbeschikkinggestelde heeft niet willen meewerken aan het onderzoek door psycholoog Jonker. Deze heeft daardoor de gestelde vragen niet kunnen beantwoorden.

Overwegingen:

Het advies van de externe deskundigen
De psychiater heeft naar aanleiding van de door het hof in de tussenbeslissing voorgelegde vragen geadviseerd tot omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De complexe psychiatrische problematiek van de terbeschikkinggestelde overstijgt de mogelijkheden van begeleiding en behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Daarbij kan de terbeschikkinggestelde niet in staat worden geacht zich te houden aan de voorwaarden aangezien haar stoornis daarvoor te ernstig is en zij niet binnen afzienbare tijd te stabiliseren is. Een hoogbeveiligde setting met intensieve zorg is alleen mogelijk in het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De combinatie van ernstige complexe gedragsproblematiek met laagbegaafdheid en een hoog recidiverisico kan het best begeleid en behandeld worden in een forensische SGLVG-instelling zoals Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) Trajectum.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en haar raadsman
De raadsman verzoekt de beslissing van de rechtbank te vernietigen en de vordering van de officier van justitie om te bevelen dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd, alsnog af te wijzen, eventueel met aanvulling van de bijzondere voorwaarden, die zijn verbonden aan de terbeschikkingstelling met voorwaarden. De terbeschikkinggestelde vindt dat een omzetting niet aan de orde is. Zij heeft niet op een goede plek gezeten en het overtreden van de voorwaarden kan haar dan ook niet worden verweten. Trajectum zou wel een goede plek voor haar zijn.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal voert aan dat het niet goed is gegaan met de terbeschikkinggestelde en het gaat nog steeds niet goed. Zij heeft de aan de terbeschikkingstelling verbonden voorwaarden in ernstige mate overtreden. De zeer complexe problematiek en het hoge recidivegevaar vereisen intensieve zorg en een hoog beveiligingsniveau. De rechtbank heeft de juiste beslissing genomen, aldus de advocaat-generaal.
Het oordeel van het hof
Mede gelet op de rapportage van psychiater Sprock komt het hof tot het oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidsweg zal worden verpleegd. Daarom zal het hof de beslissing waarvan beroep met die aanvulling bevestigen, met dien verstande dat het hof aanleiding ziet om in te gaan op de indexdelicten en de duur van de terbeschikkingstelling.
Indexdelicten en duur van de maatregel
De rechtbank Rotterdam heeft in haar vonnis van 3 oktober 2019 de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd, zo begrijpt het hof, ter zake van (nummering hof):
Bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen ontstaat en/of bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling (parketnummer 10-201097-18, feit 1);
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen ontstaat (parketnummer 10-201097-18, feit 2);
Gegevens doorgeven met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat op een publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig is, waardoor een ontploffing kan worden te weeg gebracht, meermalen gepleegd (parketnummer
10-092296-19);
4. Bedreiging met zware mishandeling (parketnummer 02-044743-19, feit 1);
5. Mishandeling (parketnummer 10-150436-19).
De rechtbank voegt daaraan toe dat deze feiten niet waren gericht tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Het hof merkt op dat ter zake van mishandeling (feit 5) geen terbeschikkingstelling kan worden opgelegd zodat het hof het ervoor houdt dat de maatregel is opgelegd ter zake van de feiten 1 tot en met 4.
Voorts constateert het hof dat de rechtbank de maatregel niet heeft opgelegd ter zake van:
6. Mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Dit feit is overigens naar zijn aard een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
a. De maximale duur van de terbeschikkingstelling
Het hof stelt voorop dat in het geval dat de rechter die de maatregel heeft opgelegd overeenkomstig artikel 359, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering onder opgave van redenen heeft overwogen dat de maatregel wel of niet is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaak voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, de verlengingsrechter (en analoog de rechter die -zoals in dit geval- oordeelt over de vordering tot omzetting) niet meer de bevoegdheid heeft zich opnieuw over deze vraag uit te laten. [1]
In de vaste jurisprudentie over deze bepaling wordt het belang van de rechtszekerheid benadrukt. De voorwaarden waaraan een rechtmatige vrijheidsberoving dient te voldoen moeten duidelijk zijn omschreven en de wijze waarop zij worden toegepast moet in redelijkheid voorzienbaar zijn.
Nu de rechtbank Rotterdam in haar vonnis van 31 oktober 2019 heeft bepaald dat de maatregel niet is opgelegd ter zake van misdrijven die waren gericht tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, is de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gemaximeerd op vier jaren en is het niet aan het hof om daarover (anders) te oordelen.
Vanwege het belang van de rechtszekerheid komt het hof derhalve – met de rechtbank – tot de conclusie dat de maatregel in dit geval in duur is gemaximeerd in de zin van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht.
b. Aanvang van de termijn als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht
Ingevolge artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht gaat de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven, tenzij de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. In dit geval vangt die maximale termijn aan op de dag na de uitspraak van deze beslissing.

Beslissing

Het hof:
Bevestigt met verbetering van grondenzoals hiervoor is overwogen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 4 november 2020 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[naam terbeschikkinggestelde].
Aldus gedaan door
mr. M. Keppels als voorzitter,
mr. M.J. Vos en mr. E.A.K.G. Ruys als raadsheren,
drs. E.M.M. Mol en dr. K. de Wijs-Heijlaerts als raden,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Versloot als griffier,
en op 5 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken.
Mr. Ruys en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 mei 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4678, Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 juli 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5395 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10807