ECLI:NL:GHARL:2021:7353

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
20/00778
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 21 juli 2020 de WOZ-waarde van de onroerende zaak heeft vastgesteld op € 345.000. De heffingsambtenaar had eerder de waarde vastgesteld op € 370.000. Belanghebbende is van mening dat de waarde te hoog is vastgesteld en heeft hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2018 niet te hoog is vastgesteld. Het Hof hecht waarde aan de gerealiseerde koopprijs van een vergelijkingsobject in dezelfde straat en concludeert dat de waarde in het economische verkeer correct is vastgesteld. Daarnaast wordt de proceskostenvergoeding in geschil besproken, waarbij het Hof oordeelt dat de zaken samenhangen en dat de rechtbank terecht een lagere vergoeding heeft toegekend. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00778
uitspraakdatum: 3 augustus 2021
Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 juli 2020, nummer UTR 19/3578, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2019 de waarde van de onroerende zaak [adres1] 22 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2019, naar waardepeildatum 1 januari 2018, vastgesteld op € 370.000.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 augustus 2019 de vastgestelde waarde gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 21 juli 2020 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de WOZ-waarde verminderd tot € 345.000. Verder heeft de Rechtbank een proceskostenvergoeding toegekend van € 524.
1.4.
Belanghebbende heeft op 1 september 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Daarvoor is een griffierecht betaald van € 131.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op 6 april 2021 een verweerschrift bij het Hof ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft op 6 juli 2021 een nadere stuk ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2021. De zaken met de nummers 20/00777 tot en met 20/00779 zijn gezamenlijk behandeld. Namens belanghebbende is verschenen mr. [naam1] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam2] en taxateur [naam3] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een in 1990 gebouwde drive-in tussenwoning met een garage (21 m²) en twee dakterrassen (van 8 en 18 m2). De woning heeft een woonoppervlakte van 159 m2. De perceeloppervlakte bedraagt 93 m².
2.2.
De woningen aan de [adres2] 2 tot en met 32 zijn gelegen in de vorm van een halve ronding. Op enige tientallen meters daarvan bevindt zich de [naam4] die een paar honderd meter noordelijker aansluit op de autoweg N421, een weg die naar de autosnelweg A12 leidt.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.2.
Verder is de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding in geschil. Belanghebbende betoogt dat geen sprake is van samenhangende zaken zodat per zaak een hogere proceskostenvergoeding moet worden toegekend.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de heffingsambtenaar, tot vermindering van de vastgestelde waarde tot € 339.000 en tot toekenning van een hogere proceskostenvergoeding zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met samenhang met andere zaken. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 17, lid 2, Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed (vgl. TK, vergaderjaar 1992-1993, 22885, nr. 3, blz. 44, en HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.2.
Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de vastgestelde waarde te hoog is. Dit brengt mee dat op de heffingsambtenaar de last rust om feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op een taxatiematrix van taxateur [naam5] van 31 maart 2021, waarin de waarde op basis van de vergelijkingsmethode als volgt is bepaald:
Object
Bj
Woning
Perceel
Bijgebouwen
Waarde
Opp.
Per m2
Totaal
Opp.
Per m2
Totaal
[adres1] 8
(drive-in tussenwoning)
1990
159 m2
€ 1.612
€ 256.368
93 m2
€ 714
€ 66.432
Garage € 21.000
Dakterras € 1.600
Dakterras € 3.600
€ 349.000
(01-01-18)
[adres1] 22
(drive-in tussenwoning)
1990
159 m2
€ 1.612
€ 256.368
93 m2
€ 714
€ 66.432
Garage € 21.000
Dakterras € 1.600
Dakterras € 3.600
€ 349.000
(01-01-18)
[adres1] 2
(drive-in hoekwoning)
1990
186 m2
€ 1.603
€ 298.152
117 m2
€ 620
€ 72.648
Dakterras € 1.600
Dakterras € 3.600
€ 376.000
(01-01-18)
Koopsom
[adres1] 12
(drive-in tussenwoning)
1990
159 m2
€ 1.575
€ 250.368
93 m2
€ 714
€ 66.432
Garage € 21.000
Dakterras € 1.600
Dakterras € 3.600
€ 320.000
(13-12-2016)
Gecorr. Koopsom:
€ 343.000
[adres1] 20
(drive-in tussenwoning)
1990
159 m2
€ 1.612
€ 256.368
93 m2
€ 714
€ 66.432
Garage € 21.000
Dakterras € 1.600
Dakterras € 3.600
€ 365.000
(13-09-2018)
Gecorr. Koopsom:
€ 349.000
[adres1] 36
(drive-in tussenwoning)
1990
148 m2
€ 1.959
€ 289.943
168 m2
€ 511
€ 85.857
Garage € 18.000
Dakterras € 1.600
Dakterras € 3.600
€ 380.000
(01-03-17)
Gecorr. Koopsom:
€ 399.000
[adres1] 29
(hoekwoning)
1991
135 m2
€ 2.126
€ 287.035
180 m2
€ 494
€ 88.965
Berging € 3.000
€ 379.000
(12-11-2017)
4.4.
Het Hof is van oordeel dat in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, de heffingsambtenaar erin is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2018 niet te hoog heeft vastgesteld. In dat verband hecht het Hof waarde aan de in de markt per 13 september 2018 gerealiseerde koopprijs van € 365.000 voor het vergelijkingsobject [adres1] 20 dat in dezelfde straat is gelegen, een zelfde woningtype betreft (drive-in tussenwoning) en een zelfde bouwjaar (1990) heeft. Bovendien zijn de woonoppervlakte (159 m2) en perceeloppervlakte (93 m2) identiek. Verder zijn de onderhoudstoestand (voldoende), de bouwtechnische kwaliteit (voldoende), het voorzieningenniveau (voldoende) en de uitstraling (normaal) goed vergelijkbaar. Het voorgaande leidt het Hof tot het oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.
4.5.
Verder acht het Hof aannemelijk dat mogelijke waardedrukkende effecten door de parkeerdruk in de straat en door de nabijheid van de autoweg N421, in gelijke mate gelden voor de vergelijkingsobjecten die in dezelfde straat zijn gelegen, zodat deze factoren zijn verdisconteerd in de verkoopprijs van de vergelijkingsobjecten.
4.6.
Ook in hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, ziet het Hof geen aanleiding te oordelen dat de waarde van de onroerende zaak hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per 1 januari 2018.
4.7.
Verder merkt het Hof nog op dat, anders dan belanghebbende meent, niet kan worden gezegd dat de uitbraak van COVID-19 in maart 2020 een waardebepalende factor was ten tijde van de waardepeildatum (1 januari 2018).
Proceskostenvergoeding
4.8.
Ingevolge artikel 3, lid 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) worden voor de hoogte van de toe te kennen proceskostenvergoeding, samenhangende zaken als één zaak beschouwd.
4.9.
Het begrip ‘samenhangende zaken’ ziet op situaties waarin diverse zaken gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig worden behandeld, en dezelfde rechtsbijstandsverlener nagenoeg identieke werkzaamheden kon verrichten in iedere zaak. Dit criterium heeft tot doel te bewerkstelligen dat in die situaties de rechtsbijstandverlener niet langer voor iedere zaak afzonderlijk een kostenvergoeding ontvangt. Hiermee heeft de besluitgever willen voorkomen dat een onredelijk hoge vergoeding wordt ontvangen voor de werkzaamheden van die rechtsbijstandverlener (vgl. HR 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:420).
4.10.
De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de zaken inzake de WOZ-waarden voor de objecten [adres1] 2, 8 en 22 met elkaar samenhangen in de zin van artikel 3, lid 2 Bpb. Redengevend daarvoor is dat deze zaken betrekking hebben op nagenoeg identieke woningen en zowel in bezwaar - ook het horen op bezwaar heeft op dezelfde hoorzitting (28 mei 2019) plaatsgevonden - als beroep gelijktijdig zijn behandeld. Bovendien heeft dezelfde dienstverlener (de gemachtigde) nagenoeg identieke bezwaar- en beroepschriften ingediend en ook voor het overige nagenoeg identieke werkzaamheden verricht.
Immateriële schadevergoeding
4.11.
Voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat ten slotte geen aanleiding, omdat die termijn niet is overschreden.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier. De beslissing is op 3 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 4 augustus 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.