In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 25 mei 2020 de aanslag voor begraafplaatsrechten en onderhoudskosten voor het jaar 2019 heeft gehandhaafd. De heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn had aan belanghebbende een aanslag opgelegd van € 126 voor onderhoudskosten van een particulier urnengraf. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die de uitspraak van de heffingsambtenaar heeft bevestigd.
Tijdens de zitting op 21 juli 2021 heeft belanghebbende, vergezeld door zijn gemachtigde, mr. [naam1], via beeldbellen deelgenomen. De heffingsambtenaar was vertegenwoordigd door mr. [naam2]. Belanghebbende betwistte de rechtmatigheid van de aanslag en voerde aan dat er geen onderhoud was gepleegd, en dat de aanslag ten onrechte was opgelegd. Het Hof heeft vastgesteld dat de aanslag in beginsel terecht was opgelegd, maar dat de hoogte van de aanslag niet correct was, aangezien de tarieven in de verordening waren gewijzigd. Het Hof heeft de aanslag verlaagd tot € 121 en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
De uitspraak van het Hof is gedaan op 3 augustus 2021 en is openbaar uitgesproken. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 374. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar vernietigd, en de aanslag verminderd tot het juiste bedrag.