ECLI:NL:GHARL:2021:7212

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
200.272.712/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vraag naar de contractspartij in een overeenkomst van aanneming tussen een eenmanszaak en een BV na faillissement

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juli 2021, staat de vraag centraal met wie de geïntimeerde een overeenkomst heeft gesloten: met de eenmanszaak van appellante of met Doemaarduurzaam B.V. Appellante is de enige aandeelhouder en bestuurder van DMD Beheer, dat op zijn beurt een van de bestuurders van Doemaarduurzaam B.V. is. De geïntimeerde heeft de opdracht gekregen van de partner van appellante, die gevolmachtigde is van zowel de eenmanszaak als DMD Beheer. Doemaarduurzaam B.V. is failliet gegaan, wat de situatie verder compliceert.

Het hof komt tot het vermoeden dat de eenmanszaak van appellante de contractspartij van de geïntimeerde is, maar staat appellante toe tegenbewijs te leveren. De procedure is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van de kantonrechter, die de vorderingen van de geïntimeerde op appellante had toegewezen. Appellante heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend tegen dit vonnis.

Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld en is van oordeel dat de rol van de partner van appellante, [naam3], bij de totstandkoming van de overeenkomst voor verwarring heeft gezorgd over wie de contractspartij was. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde, ondanks zijn eerdere facturering aan Doemaarduurzaam, aannemelijk heeft gemaakt dat de eenmanszaak van appellante zijn contractspartij is. Het hof laat appellante toe tot het leveren van tegenbewijs en bepaalt dat dit bewijs door middel van getuigen zal worden geleverd. De beslissing van het hof houdt in dat verdere stappen in de procedure worden aangehouden totdat het tegenbewijs is geleverd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.272.712
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen 7503684)
arrest van 27 juli 2021
in de zaak van
[appellante] h.o.d.n. [naam1],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de kantonrechter: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. R.G.A. Luinstra uit Groningen,
tegen:
[geïntimeerde] h.o.d.n. [naam2],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
bij de kantonrechter: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer uit Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het tussenarrest van 3 maart 2020 heeft op 7 juni 2021 een mondelinge behandeling plaatsgehad waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Aan het slot van de mondelinge behandeling is een datum voor arrest bepaald.
1.2.
[geïntimeerde] heeft op de rolzitting van 18 juni 2021 op- en aanmerkingen op het
proces-verbaal gemaakt. Voor zover noodzakelijk voor de beslissing zal het hof ingaan op de opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.

2.Waar gaat de zaak over en wat vindt het hof?

2.1.
Deze zaak draait in hoofdzaak om de vraag of [geïntimeerde] een overeenkomst van aanneming heeft gesloten met (de eenmanszaak van) [appellante] of met Doemaarduurzaam B.V. [geïntimeerde] heeft de opdracht namelijk gekregen van [naam3] , die gevolmachtigde is van zowel de eenmanszaak als de B.V.
2.2.
Op basis van de feiten en omstandigheden zoals die zich hebben voorgedaan, komt het hof tot het vermoeden dat (de eenmanszaak van) [appellante] contractspartij van [geïntimeerde] is. Het hof zal [appellante] toelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen dit bewijsvermoeden. Het hof zal hierna (onder 5) uitleggen hoe het tot die beslissing is gekomen. Het hof zal eerst (onder 3 en 4) de feiten schetsen en het verloop van de procedure bij de kantonrechter.

3.De feiten

3.1.
[geïntimeerde] heeft een eenmanszaak die zich onder meer bezighoudt met het plaatsen en leveren van materialen voor zonnepanelen en warmtepompen.
3.2.
Sinds 1 februari 2017 heeft [appellante] een eenmanszaak die aanvankelijk handelde onder de naam [naam1] (en later onder de naam handels onderneming [appellante] ). [naam3] (hierna: [naam3] ), de partner van [appellante] , is gevolmachtigde van de eenmanszaak van [appellante] . [naam3] voert feitelijk deze onderneming.
3.3.
Op 18 juli 2017 is Doemaarduurzaam (B.V.) opgericht. Een van de drie bestuurders van deze onderneming is DMD Beheer B.V. DMD Beheer houdt 33,3% van de aandelen in Doemaarduurzaam. [appellante] is enig aandeelhouder en bestuurder van DMD Beheer. [naam3] is gevolmachtigde van DMD Beheer.
3.4.
In augustus 2017 heeft (de eenmanszaak van) [appellante] een overeenkomst gesloten met HMI Motoren op grond waarvan [appellante] zich tegen betaling heeft verplicht tot het leveren en monteren van een zonnestroomsysteem.
3.5.
Op enig moment heeft [geïntimeerde] , na daartoe opdracht te hebben gekregen van [naam3] , dat zonnestroomsysteem geleverd en gemonteerd voor HMI Motoren.
3.6. (
De eenmanszaak van) [appellante] heeft HMI Motoren facturen gestuurd. HMI Motoren heeft [appellante] op 6 december 2017 € 19.437,44 betaald en op 23 april 2018 € 11.662,46.
3.7.
Voor het leveren en monteren van een zonnestroomsysteem voor HMI Motoren heeft [geïntimeerde] zowel Doemaarduurzaam als [appellante] € 21.194,44 gefactureerd. De factuur voor Doemaarduurzaam heeft factuurnummer 10011 en de factuur voor [appellante] heeft factuurnummer 10028.
3.8.
Doemaarduurzaam heeft [geïntimeerde] eerst € 5.800,- en later € 1.000,- betaald.
3.9.
Op 1 mei 2018 heeft Doemaarduurzaam aan [geïntimeerde] laten weten dat zij niet meer betalingen zal doen en dat [geïntimeerde] zich daarvoor moet wenden tot [appellante] .
3.10.
Eind 2018 is een overeenkomst opgesteld waarbij DMD Beheer haar aandelen in het kapitaal van Doemaarduurzaam verkoopt aan een andere aandeelhouder van Doemaarduurzaam. In die overeenkomst is onder andere het volgende opgenomen:
"
artikel 12
1. De resterende kosten van [naam2][hof: [geïntimeerde] ]
te Nietop ter zake van het project HMI, de Vennootschap en Partijen genoegzaam bekend (ongeveer € 21.000,00), komen voor rekening van de Vennootschap.
Deze overeenkomst is alleen ondertekend door [naam3] namens DMD Beheer.
3.11.
In november 2018 is een ontwerp akte levering aandelen opgesteld, waarbij [appellante] namens DMD Beheer haar aandelen in het kapitaal van Doemaarduurzaam verkoopt aan die andere aandeelhouder van Doemaarduurzaam. De aandelenoverdracht heeft niet plaatsgehad.
3.12.
Op 1 december 2018 heeft Doemaarduurzaam weer aan [geïntimeerde] laten weten dat hij geen vordering heeft op Doemaarduurzaam, maar op [appellante] . Die e-mail luidt verder:
“In de afwikkeling van het gedwongen vertrek van deze heer [naam3] uit de BV wordt wel de overname van de vordering door de BV besproken als zijnde deel van de "betaling", maar zolang wij het over een aantal punten oneens zijn met de heer [naam3] , gaan wij niet akkoord, dus blijft de vordering op de eenmanszaak bestaan.
Het klopt inderdaad dat wij uit coulance de heer [geïntimeerde] alvast een betaling hebben gedaan van € 5800.00 én een betaling van € 1000.00 (...)
Het klopt inderdaad ook dat wij hebben gezegd graag de betaling van de vordering in z'n totaliteit over te willen nemen omdat wij dan de garantie hebben te kunnen blijven bestaan én van de heer [naam3] af zijn. Het klopt niet dat wij hebben erkend dat wij de schuld aan [geïntimeerde][hof: [geïntimeerde] ]
hebben."
3.13.
Tijdens de procedure bij de kantonrechter is Doemaarduurzaam op 16 april 2019 in staat van faillissement verklaard. [geïntimeerde] heeft zijn vordering als concurrent schuldeiser ingediend in het faillissement van Doemaarduurzaam.

4.Het geschil en de beslissing in de procedure bij de kantonrechter

4.1.
[geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter, zakelijk weergegeven, gevorderd Doemaarduurzaam en [appellante] hoofdelijk te veroordelen om hem € 14.394,44 te betalen en € 918,94 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met rente en kosten. Doemaarduurzaam heeft een reconventionele vordering ingesteld.
4.2.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 26 november 2019 de vorderingen in conventie van [geïntimeerde] op [appellante] toegewezen, waarbij de kantonrechter als vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten € 40,- heeft toegekend. De kantonrechter heeft [appellante] in conventie veroordeeld in de proceskosten. In dat vonnis heeft de kantonrechter verder iedere beslissing in de geschorste procedure in conventie (voor zover de vordering is ingesteld tegen Doemaarduurzaam) en in reconventie aangehouden.

5.De beoordeling

5.1.
[appellante] vordert dat het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties. [appellante] heeft in hoger beroep vijf grieven gericht tegen het vonnis van de kantonrechter van 26 november 2019.
Het bezwaar tegen een van de door de kantonrechter vastgestelde feiten
5.2.
Het hof heeft hiervoor de feiten opnieuw vastgesteld, met inachtneming van het bezwaar dat [appellante] daartegen heeft aangevoerd. Dit bezwaar (grief I) hoeft daarom geen verdere behandeling.
Heeft [geïntimeerde] een overeenkomst gesloten met [appellante] of met Doemaarduurzaam?
5.3.
[geïntimeerde] stelt dat hij met (de eenmanszaak van) [appellante] een overeenkomst van aanneming heeft gesloten. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] daarin gelijk gegeven. Daartegen maakt [appellante] bezwaar (de grieven II, III en IV deels). Voor het geval [geïntimeerde] geen aanspraak heeft op een vergoeding op basis van een overeenkomst, maakt [geïntimeerde] subsidiair aanspraak op schadevergoeding op basis van ongerechtvaardigde verrijking.
5.4.
De kantonrechter heeft voor het antwoord op de vraag tussen wie een overeenkomst is gesloten, beoordeeld wat partijen tegen elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Het hof stelt voorop dat de kantonrechter daarmee van de juiste maatstaf is uitgegaan. [1] Bij de toepassing van deze maatstaf komt niet alleen betekenis toe aan de inhoud van de wederzijdse verklaringen maar ook aan de verdere omstandigheden van het geval. Ook kunnen daarbij van belang zijn gedragingen en verklaringen en andere omstandigheden die plaatsvinden nadat de handeling is verricht. [2]
5.5.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter dat voorstelbaar is dat door de rol en het optreden van [naam3] bij dit project, bij [geïntimeerde] enige verwarring is ontstaan over wie zijn contractspartij is. De overeenkomst op grond waarvan [geïntimeerde] voor HMI Motoren een zonnestroomsysteem heeft geleverd en gemonteerd is via [naam3] tot stand gekomen. [naam3] was bevoegd om zowel de eenmanszaak van [appellante] als Doemaarduurzaam te vertegenwoordigen. Gelet daarop lag het op de weg van [naam3] om duidelijk te zijn voor welke onderneming hij optrad. [naam3] heeft [geïntimeerde] die duidelijkheid niet verstrekt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat tussen [naam3] en [geïntimeerde] niet uitdrukkelijk is besproken namens wie [naam3] optrad bij het verstrekken van deze opdracht. Daartegen is geen grief gericht, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
5.6.
Gelet hierop is de omstandigheid dat [geïntimeerde] bij het aangaan van de opdracht meende dat Doemaarduurzaam zijn opdrachtgever was, niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag met wie [geïntimeerde] de overeenkomst heeft gesloten. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat [geïntimeerde] aan de beide factuurnummers te zien, eerst Doemaarduurzaam en daarna [appellante] heeft gefactureerd. (Dat laatste was nog voor het faillissement van Doemaarduurzaam, evenals de aanmaning van de advocaat aan [appellante] om de factuur te voldoen, zodat het hof [appellante] niet volgt in de suggestie dat alleen het faillissement van Doemaarduurzaam de reden voor dat factureren was). [geïntimeerde] dacht dat omdat hij eerder via [naam3] opdrachten van Doemaarduurzaam had uitgevoerd. Het is begrijpelijk dat dit anders werd toen Doemaarduurzaam hem berichtte dat Doemaarduurzaam niet zijn opdrachtgever was, maar (de eenmanszaak van) [appellante] . [geïntimeerde] heeft toen (de eenmanszaak van) [appellante] gefactureerd. Omdat [appellante] vervolgens had betwist opdrachtgever van [geïntimeerde] te zijn, acht het hof het niet onbegrijpelijk dat [geïntimeerde] zijn vordering vervolgens (ook) in het faillissement van Doemaarduurzaam heeft ingediend. Door toedoen van [naam3] verkeerde [geïntimeerde] in verwarring. Dat [geïntimeerde] Doemaarduurzaam een factuur heeft verzonden betekent onder deze omstandigheden nog niet dat Doemaarduurzaam als de contractspartij van [geïntimeerde] moet worden aangemerkt.
5.7.
Dat wordt niet anders omdat [geïntimeerde] enige deelbetalingen van Doemaarduurzaam heeft ontvangen. Over de deelbetalingen heeft Doemaarduurzaam in de correspondentie toegelicht dit uit coulance te hebben gedaan omdat in de afwikkeling van het gedwongen vertrek van [naam3] uit de B.V. de overname van de vordering die [geïntimeerde] op [appellante] heeft, door de BV is besproken als zijnde deel van de "betaling". [naam3] wist dit. De overeenkomst is immers (alleen) ondertekend door [naam3] namens DMD Beheer. Het is niet tot (een overeenkomst tot) een aandelenoverdracht gekomen. [appellante] verliest uit het oog dat een derde een schuld van een ander kan voldoen (artikel 6:30 BW).
5.8.
Deze - alleen door [naam3] ondertekende - overeenkomst waarbij DMD Beheer haar aandelen in het kapitaal van Doemaarduurzaam verkoopt aan een andere aandeelhouder, wijst naar het oordeel van het hof in de richting dat (de eenmanszaak van) [appellante] opdrachtgever van [geïntimeerde] is. In die overeenkomst is namelijk opgenomen dat de kosten van [geïntimeerde] voor rekening van Doemaarduurzaam komen. Zonder verklaring, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom dit in de overeenkomst is opgenomen wanneer de kosten van [geïntimeerde] al voor rekening van Doemaarduurzaam waren zoals [appellante] stelt.
5.9.
Ook de omstandigheid dat [geïntimeerde] de werkzaamheden waarvan hij betaling vordert heeft verricht in het kader van een werk waarvoor [appellante] opdracht van HMI Motoren had gekregen, wijst erop dat (de eenmanszaak van) [appellante] opdrachtgever van [geïntimeerde] is. HMI Motoren heeft [appellante] ook betaald voor de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden. [appellante] heeft geen toelichting gegeven – anders dan een nadien niet gehandhaafd verweer dat zij op grond van een door Doemaarduurzaam aan haar gecedeerde vordering op HMI betaald kreeg – waarom zij een overeenkomst met HMI heeft gesloten en vervolgens Doemaarduurzaam een opdracht aan [geïntimeerde] zou hebben gegeven die werkzaamheden uit te voeren.
Dit correspondeert met een door [geïntimeerde] in het geding gebracht tekstbericht dat volgens [geïntimeerde] een appbericht van [naam3] is dat [naam3] hem heeft gestuurd. Het betreffende tekstbericht luidt: "
Wellicht is het een idee om de factuur van tolboom 2k hoger te maken en die van Snijders ook. Dan kan ik de betaling via de bv laten lopen. Hmi was nl een klant van mij persoonlijk. Groet [naam3]". [appellante] en [naam3] betwisten wel dat [naam3] [geïntimeerde] dat appbericht heeft verstuurd, maar vaststaat dat HMI Motoren een klant van (de eenmanszaak van) [appellante] was en ook dat [naam3] feitelijk de eenmanszaak van [appellante] voerde. Naar het oordeel van het hof wijst de lay-out van het tekstbericht erop dat het gaat om van de telefoon van [geïntimeerde] doorgestuurde appberichten, afkomstig van [naam3] .
5.10.
Met deze in 5.8. en 5.9 vermelde feiten en omstandigheden heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof voorshands - behoudens tegenbewijs - bewezen dat (de eenmanszaak van) [appellante] zijn contractspartij is. Het hof zal [appellante] toelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen dit bewijsvermoeden. Voor het slagen van het tegenbewijs tegen een door de rechter uit de vaststaande feiten en omstandigheden afgeleid vermoeden, is voldoende dat dit vermoeden door het tegenbewijs wordt ontzenuwd (het tegendeel hoeft dus niet bewezen te worden). Op grond van de hoofdregel van 150 Rv blijft op [geïntimeerde] de bewijslast rusten.
5.11.
Het hof wijst partijen erop dat wanneer het hof na bewijslevering tot het oordeel komt dat [appellante] is geslaagd in het leveren van tegenbewijs, [geïntimeerde] alsnog moet bewijzen dat [appellante] zijn contractspartij is.
Er is geen sprake van schuldoverneming en/of van afstand van recht
5.12.
Het hof verwerpt het verweer dat [appellante] doet op schuldoverneming. [appellante] heeft geen feiten gesteld waaruit blijkt dat een dergelijke schuldoverneming op rechtsgeldige wijze heeft plaatsgevonden. [geïntimeerde] heeft in eerste instantie gemeend dat hij een overeenkomst had gesloten met Doemaarduurzaam. [geïntimeerde] heeft facturen ook naar Doemaarduurzaam gestuurd. [geïntimeerde] heeft deelbetalingen van Doemaarduurzaam geaccepteerd. Deze handelingen van [geïntimeerde] zijn niet te kwalificeren als een toestemming van [geïntimeerde] met een schuldoverneming. Zij worden verklaard door de verwarring die bij [geïntimeerde] was ontstaan over wie zijn contractspartij is door de rol en het optreden van [naam3] bij dit project. Het daartegen gerichte bezwaar van [appellante] (grief IV deels) gaat niet op. Om dezelfde reden heeft [geïntimeerde] met deze gedragingen ook geen afstand gedaan van zijn vordering op [appellante] .
Is sprake van ongerechtvaardigde verrijking?
5.13.
Als de grieven van [appellante] slagen, komt het hof vanwege de devolutieve werking toe aan de beoordeling van deze subsidiair door [geïntimeerde] aangevoerd grondslag. Volgens [geïntimeerde] is [appellante] verrijkt omdat zij door HMI Motoren is betaald voor de door hem verrichte werkzaamheden. [geïntimeerde] stelt dat dit ten koste van hem is gegaan (lees: hij is verarmd) omdat zijn vordering (de door hem verrichte inspanningen en gedane inkopen) onbetaald is gebleven. De met die verarming corresponderende verrijking van [appellante] is daarom volgens [geïntimeerde] ook ongerechtvaardigd.
5.14.
[appellante] betwist dat zij door de werkzaamheden van [geïntimeerde] is verrijkt, dat voor zover dit al heeft plaatsgevonden dit niet ongerechtvaardigd heeft plaatsgevonden en dat [geïntimeerde] niet is verarmd omdat [geïntimeerde] zijn vordering ook heeft ingediend als concurrent schuldeiser in het faillissement van Doemaarduurzaam.
5.15.
Om proceseconomische redenen wenst het hof na de bewijslevering eerst door [appellante] nader te worden ingelicht over haar stelling dat zij door de betaling van
HMI Motoren voor de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden niet is verrijkt. [appellante] kan dat bij akte doen, zoveel mogelijk feitelijk en met stukken onderbouwd, waarop [geïntimeerde] bij antwoordakte zal kunnen reageren.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [appellante] toe tot het tegenbewijs tegen de voorshands bewezen stelling dat
(de eenmanszaak van) [appellante] contractspartij is van [geïntimeerde] ;
bepaalt dat, indien [appellante] dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. J.H. Kuiper, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat [appellante] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum
17 augustus 2021, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellante] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. K.M. Makkinga, J.H. Kuiper en J. Smit en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2021.

Voetnoten

1.de maatstaf van het Kribbenbijterarrest (HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877, NJ 1977, 521)
2.zie 2.6 conclusie vóór HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2217