ECLI:NL:GHARL:2021:7146

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
200.266.662/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vaststellingsovereenkomst en schadevergoeding in een geschil tussen twee besloten vennootschappen

In deze zaak hebben de besloten vennootschappen Phycom B.V. en Nutress B.V. KBA ingeschakeld voor hun administratie, vastgelegd in een overeenkomst van opdracht. Na onvrede over de samenwerking hebben Phycom en Nutress een vaststellingsovereenkomst gesloten op 15 september 2017, waarin zij zich verplichtten om in termijnen een schadevergoeding van € 20.000 aan KBA te betalen. KBA heeft deze overeenkomst ontbonden omdat Phycom en Nutress zich niet aan de betalingsregeling hielden en vorderde een totaalbedrag van € 70.840. Phycom en Nutress hebben daarentegen een tegenvordering ingesteld van € 17.449,75 wegens schade door ondeugdelijk werk van KBA.

De rechtbank oordeelde dat KBA de vaststellingsovereenkomst terecht had ontbonden en veroordeelde Phycom en Nutress tot betaling van € 24.083,34, terwijl de vordering van Phycom en Nutress werd afgewezen. In hoger beroep vorderden beide partijen dat het hof hun vorderingen zou toewijzen. Het hof heeft de zaak beoordeeld en is grotendeels met de rechtbank eens, maar heeft de proceskosten in eerste aanleg gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Het hof heeft verder geoordeeld dat de verhoging van 25% op de schadevergoeding niet onredelijk is en dat KBA recht heeft op de boete van € 5.000 wegens het niet nakomen van de vaststellingsovereenkomst. De vorderingen van Phycom en Nutress zijn afgewezen, omdat zij niet konden aantonen dat KBA tekort is geschoten in haar verplichtingen. Het hof heeft de proceskostenveroordeling van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en KBA veroordeeld tot terugbetaling van de proceskosten aan Phycom en Nutress.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.266.662
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, NL18.9258)
arrest van 27 juli 2021
in de zaak van

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidPhycom B.V.,

gevestigd te Wageningen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Nutress B.V.,
gevestigd te Ochten (gemeente Neder-Betuwe),
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweersters op de vordering, eiseressen van de tegenvordering,
hierna gezamenlijk: Phycom en Nutress,
advocaat: mr. H.C.W. Geffroy,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Köster Bedrijfsadministratie B.V.,
gevestigd te Zeist,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres van de vordering, verweerster op de tegenvordering,
hierna: KBA,
advocaat: mr. J.W. Menkveld.

1.De samenvatting van de zaak

1.1
Nutress en Phycom hebben KBA ingeschakeld om hun administratie te verzorgen. Zij hebben dit schriftelijk vastgelegd in een overeenkomst van opdracht voor de duur van vijf jaar, met ingang van 10 september 2014. Omdat Nutress en Phycom niet tevreden waren over de samenwerking met KBA hebben zij hun samenwerking beëindigd met een vaststellingsovereenkomst van 15 september 2017. Hierin is afgesproken dat Nutress en Phycom in termijnen een bedrag van € 20.000 aan schadevergoeding zullen betalen aan KBA. Nutress en Phycom hebben zich niet aan deze afspraak gehouden en daarom heeft KBA de vaststellingsovereenkomst ontbonden en bij de rechtbank gevorderd dat zij worden veroordeeld om een bedrag van in totaal € 70.840 te betalen.
1.2
Nutress en Phycom hebben op hun beurt bij de rechtbank een vordering tegen KBA ingesteld ter hoogte van € 17.449,75, omdat zij vinden dat zij schade hebben geleden door ondeugdelijk werk van KBA.
1.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 6 juni 2019, gecorrigeerd bij uitspraak van 18 juli 2019, geoordeeld dat KBA de vaststellingsovereenkomst terecht heeft ontbonden en heeft Nutress en Phycom veroordeeld om aan KBA een bedrag te betalen van in totaal € 24.083,34. De rechtbank heeft de vordering van Nutress en Phycom afgewezen.
1.4
Nutress en Phycom zijn het hier niet mee eens en vorderen in hoger beroep dat het hof alsnog hun vordering op KBA toewijst en de vordering van KBA afwijst. KBA vordert op haar beurt in hoger beroep dat het hof alsnog haar vordering op Nutress en Phycom volledig toewijst (voor een bedrag van € 70.840) en de vordering van Nutress en Phycom afwijst. Het hof is het in overwegende mate eens met het vonnis van de rechtbank en zal het hoger beroep van beide partijen grotendeels afwijzen, zij het dat het hof de proceskosten van de procedure in eerste aanleg zal compenseren in die zin, dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot die beslissing is gekomen.

2.De procedure bij het hof

2.1
Nutress en Phycom hebben een memorie van grieven genomen, waarin zij hun bezwaren (grieven) tegen het vonnis van de rechtbank uitleggen. Nutress en Phycom willen dat het hof de vordering van KBA alsnog afwijst en hun vordering toewijst. Vervolgens heeft KBA een memorie van antwoord genomen, waarin zij op de bezwaren van Nutress en Phycom reageert. Daarnaast is KBA afzonderlijk in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de rechtbank en vordert zij dat het hof haar vordering alsnog toewijst. Nutress en Phycom hebben hierop schriftelijk gereageerd met een memorie van antwoord in incidenteel appel.
2.2
In een (tussen)arrest van 20 november 2020 heeft het hof een enkelvoudige comparitie van partijen gelast. Partijen hebben nadien afgezien van deze mondelinge behandeling en allebei het hof gevraagd op basis van de ingediende processtukken uitspraak doet in deze zaak.

3.De achtergrond van het geschil

3.1
Partijen hebben met elkaar afspraken gemaakt ter beëindiging van de overeenkomst van opdracht die zij met elkaar hadden gesloten. Deze afspraken hebben zij opgenomen in een vaststellingsovereenkomst. Voor deze procedure zijn de volgende bepalingen uit deze vaststellingsovereenkomst van belang:
(…)
Artikel 3 schadevergoeding
1.
1. Partijen komen overeen, dat Schuldenaar ter zake van het voortijdig eindigen aan
KBA een schadevergoeding betaalt ter grootte van € 20.000,00 (zegge: twintig duizend euro en nul eurocent), te vermeerderen met BTW.
2. Voornoemde schadevergoeding wordt als volgt betaald:
a.
KBA factureert van voornoemde schadevergoeding een deel (3/4), groot
€ 15.000,00, te vermeerderen met BTW aan Phycom B.V., een deel (1/4), groot € 5.000,00, te vermeerderen met BTW aan Nutress B.V.;
b.
Vervolgens betaalt Schuldenaar van de facturen, naar rato van voornoemde verdeling (3/4 - 1/4), uiterlijk 30 september 2017, een deel groot € 8.000,00, te vermeerderen met BTW;
c.
Aansluitend betaalt Schuldenaar maandelijks een gelijk bedrag van in totaal
€ 2.000,00, voor een periode van 6 (zes) maanden, zodat uiterlijk 31 maart 2018 de schadevergoeding van € 20.000,00, te vermeerderen met BTW, volledig is betaald.
3. Indien Schuldenaar voornoemde betalingsregeling niet stipt of niet volledig nakomt, is KBA gerechtigd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van de Vaststellingsovereenkomst, de Vaststellingsovereenkomst te ontbinden, en maakt KBA alsnog aanspraak op de oorspronkelijk afgesproken schadevergoeding, zoals vastgelegd in de Overeenkomst.
(…)
Artikel 8 boetes
Bij enig overtreding van de verplichtingen uit de Vaststellingsovereenkomst door een der Partijen, verbeurt de ander Partij, zonder dat daarvoor enige mededeling, aankondiging of ingebrekestelling is vereist, een boete van € 5.000,00 (zegge: vijf duizend euro en nul eurocent) voor elke overtreding, te vermeerderen met een boete van € 500 (zegge: vijfhonderd euro en nul eurocent) voor elke dag dat de overtreding heeft geduurd c.q. voortduurt. Het betalen van de boete laat onverlet de overige rechten die Partijen hebben, waaronder het recht op vergoeding van de daadwerkelijk geleden schade.
Artikel 9 ontbinding
Partijen doen, behoudens het bepaalde in artikel 3 lid 3 van de Vaststellingsovereenkomst, afstand van het recht deze Vaststellingsovereenkomst te ontbinden of te vernietigen, met name van het inroepen van artikel 6:265 e.v. resp. artikel 6:228 e.v. BW.
(…)
3.2
Phycom en Nutress hebben ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst in totaal een bedrag van € 14.520 aan KBA betaald. KBA concludeert dat Phycom en Nutress daarmee tekort schieten in het nakomen van deze vaststellingsovereenkomst en heeft deze daarom ontbonden en maakt nu aanspraak op de oorspronkelijk afgesproken schadevergoeding, zoals vastgelegd in de overeenkomst van opdracht. Voor deze procedure zijn de volgende bepalingen uit deze overeenkomst van opdracht van belang:
Bijlage 2: Ter beschikking te stellen soft- en hardware t.b.v. de dienstverlening
(…)
Dienstverlening KBO onder gebruikmaking soft- en hardware
KBA voert op haar software voor Nutress maximaal 5 administraties.
Per gebruiker die KBA voor Nutress (via internet) op het Systeem aansluit, betaalt Nutress € 75 per maand, met een minimum van 3 gebruikers en een maximum van 5 gebruikers.
Ten behoeve van Nutress investeert KBA derhalve in totaal € 50.000 (licenties, onderhoud, hardware). Op voornoemde investering is de looptijd van vijf jaar en de daarbij behorende vergoedingen gebaseerd.
Voor het geval Nutress de overeenkomst voortijdig eindigt, ongeacht de reden, wordt 125% van het nog te factureren bedrag over de resterende looptijd ineens in rekening gebracht.
3.3
KBA heeft aan de hand van deze overeenkomst berekend dat zij nog recht heeft op een bedrag van in totaal € 70.480. KBA betoogt dat Phycom en Nutress de overeenkomst, die was gesloten voor de duur van 5 jaren, al na 28 maanden hebben beëindigd terwijl de overeenkomst nog 32 maanden had moeten doorlopen. Omdat met Phycom en Nutress een maandelijks te factureren voorschot van € 2.000 was afgesproken bedraagt de schadevergoeding € 80.000 (32 x € 2.000 x 125%). Daarnaast vordert KBA de boete ter hoogte van € 5.000 wegens het niet nakomen van de vaststellingsovereenkomst. Op deze bedragen strekt in de mindering het reeds door Phycom en Nutress betaalde bedrag van
€ 14.520.
3.4
Phycon en Nutress voeren verweer tegen deze vordering van KBA. Zij vinden dat KBA haar werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd. MKBTR, de accountant van Phycom en Nutress die de administratie heeft overgenomen van KBA, heeft vastgesteld dat sprake is van een groot aantal tekortkomingen van KBA in de uitvoering van de aan haar opgedragen administratieve werkzaamheden. De schade die Phycon en Nutress hierdoor hebben geleden bedraagt in totaal € 17.499,75. Phycon en Nutress willen deze schade verrekenen met het bedrag dat zij nog aan KBA moesten betalen op basis van de vaststellingsovereenkomst en vinden om die reden dat zij niet tekort zijn geschoten in de nakoming daarvan. In deze procedure vorderen zij een bedrag van € 9.449,75, het resterende bedrag van hun schade dat overblijft na verrekening.

4.De motivering van de beslissing van het hof

Ten aanzien van de grief van KBA
4.1
Het hof zal als eerste het incidentele hoger beroep van KBA bespreken. KBA is het niet eens met de schadeberekening van de rechtbank, die naar haar mening te laag is. De rechtbank heeft bij vonnis van 6 juni 2019 overwogen dat partijen het er weliswaar over eens zijn dat met “de oorspronkelijk afgesproken schadevergoeding” wordt verwezen naar de vergoeding zoals opgenomen in bijlage 2 bij de overeenkomst van opdracht (“125% van het nog te factureren bedrag”), maar dat zij het niet eens zijn over wat wordt bedoeld met “het nog te factureren bedrag”. Met toepassing van de zogenoemde Haviltex-maatstaf heeft de rechtbank overwogen dat, om te bepalen hoe deze bepaling moet worden uitgelegd, niet alleen naar de taalkundige betekenis van de bepaling moet worden gekeken, maar ook naar de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden aan de bepaling mochten toekennen en wat zij van elkaar mochten verwachten.
4.2
De rechtbank is daarbij tot het oordeel gekomen dat Phycom en Nutress “het nog te factureren bedrag” aldus hebben mogen begrijpen, dat daarmee niet het maandelijkse voorschot van € 2.000 werd bedoeld, maar het daadwerkelijk te factureren bedrag dat ziet op de vergoeding die Phycom en Nutress aan KBA moesten betalen voor de investeringen in de software en de hardware, zoals volgt uit bijlage 2 van de overeenkomst van opdracht.
4.3
Volgens de rechtbank volgt dit onder meer uit de verklaring van KBA ter terechtzitting, dat de overeenkomst voor de duur van vijf jaar is aangegaan vanwege de investeringen die zij had gedaan in de software en hardware. Dit wijst er volgens de rechtbank op dat partijen de bepaling over de vergoeding hebben opgenomen om er voor te zorgen dat KBA haar investering terug zou krijgen. Daarnaast vindt de rechtbank het niet logisch dat bij de berekening van het nog te factureren bedrag gerekend wordt met het voorschot uit artikel 3 lid 2 van de overeenkomst van opdracht. Dat voorschot is niet het bedrag dat daadwerkelijk in rekening wordt gebracht. Uit bijlage 1 bij de overeenkomst van opdracht volgt namelijk dat KBA voor haar diensten een uurtarief rekent en geen vaste vergoeding. De rechtbank heeft vervolgens de vergoeding ten aanzien van het gebruik van de software en hardware uitgerekend en daarbij rekening gehouden met de factor van 125%.
4.4
Het hof is het eens met dit oordeel van de rechtbank. Het enige “nog te factureren” bedrag dat objectief kan worden vastgesteld ziet op het gebruik van de software en de hardware en volgt uit bijlage 2 bij de overeenkomst. De overige door KBA te verrichten werkzaamheden zijn opgenomen in bijlage 1 (“diensten”) en zien op de boekhouding en het inrichten van de productieadministratie op basis van een uurtarief. Daaruit volgt dat indien geen diensten worden afgenomen, ook geen uurtarief is verschuldigd. Uit het betoog van KBA lijkt te volgen dat zij meent dat het maandelijks te betalen voorschotbedrag van € 2.000 een minimumbedrag is dat Phycom en Nutress altijd zijn verschuldigd, ongeacht de hoeveelheid afgenomen diensten, maar daar heeft het hof in de overeenkomsten zelf geen aanwijzingen voor gevonden en Phycom en Nutress hebben dit bovendien betwist. Het hof volgt ook de berekening van de rechtbank van het door Phycom en Nutress te betalen bedrag aan schadevergoeding. De rechtbank heeft in 3.18 van het vonnis van 6 juni 2019 deze berekening uitgelegd en daartegen heeft KBA geen (afzonderlijk) bezwaar aangevoerd.
Ten aanzien van de grieven van Phycom en Nutress
4.5
Phycom en Nutress menen dat wat zij nog moesten betalen aan KBA, mochten verrekenen met schade die KBA heeft veroorzaakt. Het hof zal eerst ingaan op de vraag of KBA schade heeft veroorzaakt en zo ja, of KBA gehouden is om deze schade te vergoeden.
4.6
Een deel van de schade is volgens Phycom en Nutress veroorzaakt doordat KBA ten onrechte een door Phycom gefactureerd bedrag niet als inkoopfactuur in de administratie van Phycom heeft verwerkt en deze zonder nader overleg heeft afgeboekt op een lening, waardoor de op die factuur vermelde en ook verschuldigde btw niet aan de belastingdienst is afgedragen. Dit heeft geleid tot een door de belastingdienst opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2015 met een boete van € 2.100 waarover rente is verschuldigd tot een bedrag van € 4.800, in totaal dus € 6.900. Daarnaast heeft MKBTR meerdere correcties in de administratie moeten doorvoeren en een suppletieaangifte omzetbelasting over het jaar 2016 moeten indienen. Ook dit heeft geleid tot een door de belastingdienst opgelegde naheffingsaanslag die is verhoogd met een boete en rente, hetgeen neerkomt op een bedrag van in totaal € 2.883.
4.7
Het hof stelt vast dat MKBTR vanaf 1 januari 2017 werkzaamheden is gaan verrichten ten behoeve van Phycom en Nutress. Dat betekent dat MKBTR in beginsel vanaf dat moment actie had kunnen ondernemen ten aanzien van eventuele onvolkomenheden in de werkzaamheden van KBA. Het hof heeft niet kunnen vaststellen op welke datum alsnog een juiste btw-aangifte is gedaan ten aanzien van de inkoopfactuur en wanneer de suppletieaangifte omzetbelasting is gedaan. Uit de stukken die Phycom en Nutress in het geding hebben gebracht, blijkt dat de betreffende belastingaanslagen zijn gedagtekend op
26 april 2018 en 28 juni 2018, hetgeen erop lijkt te duiden dat MKBTR deze aangiftes meer dan een jaar na aanvang van haar werkzaamheden heeft gedaan. Het is dus, met andere woorden, niet uitgesloten dat bij een eerdere aangifte de boete en de rente hadden kunnen worden voorkomen, of althans in ieder geval dat deze lager hadden kunnen uitvallen, zoals KBA heeft aangevoerd. Het hof kan onder deze omstandigheden niet vaststellen of deze schade onvermijdelijk was of nog tijdig hersteld kon worden zonder financiële gevolgen voor Phycom en Nutress. KBA heeft er in dit verband bovendien terecht op gewezen dat uit de e-mail van 11 november 2016 (productie 2 bij het verweerschrift) blijkt dat Phycom en Nutress haar hebben opgedragen zo snel mogelijk de SBA bij de belastingdienst op te zeggen. Na opzegging daarvan kon KBA geen wijzigingen meer doorvoeren in de administratie van Phycom en Nutress bij de belastingdienst. KBA betwist daarom dat zij nog in staat was om de benodigde correcties in de btw aangifte te doen. Phycom en Nutress hebben dit niet voldoende weersproken en zij hebben ook niet uitgelegd op welke wijze zij KBA in de gelegenheid hebben gesteld de correcties te doen. Dit heeft tot gevolg dat dit deel van de vordering van Phycom en Nutress niet kan worden toegewezen.
4.8
Een andere onderdeel van de schadevergoeding die Phycom en Nutress vorderen ziet op meerwerk dat MKBTR heeft moeten verrichten (ter hoogte van € 7.666,75) om correcties in hun administratie aan te brengen die voortkwamen uit verkeerde boekingen van KBA. Laatstgenoemde heeft er op gewezen Phycom en Nutress haar de mogelijkheid hebben ontnomen om eventueel door haar gemaakte fouten te herstellen, hetgeen voor rekening dient te komen van Phycom en Nutress. KBA had de werkzaamheden, die nu door MKBTR zijn verricht, zelf ook kunnen verrichten wanneer zij daartoe in staat zou zijn gesteld. Het hof is het eens met KBA dat – voor zover al sprake is van ondeugdelijk werk van de zijde van KBA dat gecorrigeerd moest worden – Phycom en Nutress haar in de gelegenheid hadden moeten stellen om alsnog deugdelijk werk te leveren. Dit vloeit voort uit het bepaalde in artikel 6:82 lid 1 BW. Phycom en Nutress hebben dat nagelaten en om die reden kunnen zij de kosten van de werkzaamheden van MKBTR niet op KBA verhalen.
4.9
Het hof concludeert dat Phycom en Nutress, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen vorderingen hebben op KBA. Zij konden om die reden geen beroep doen op verrekening van datgene wat zij nog moesten betalen aan KBA en daarmee zijn zij tekortgeschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. KBA heeft deze vaststellingsovereenkomst dan ook op goede gronden ontbonden.
4.1
Phycom en Nutress hebben ook een grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat KBA aanspraak kan maken op de oorspronkelijk afgesproken vergoeding, zoals vastgelegd in de overeenkomst. Blijkens de toelichting op deze grief bedoelen Phycom en Nutress daarmee dat zij het niet redelijk vinden dat zij 25% extra moeten betalen (125% van het nog te factureren bedrag). Phycom en Nutress vinden dat deze bepaling moet worden aangemerkt als een algemene voorwaarde in de zin van artikel 6:231 sub a BW die onredelijk is en onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 BW. Phycom en Nutress beroepen zich daarnaast op artikel 6:237 BW.
4.11
Het hof volgt deze redenering van Phycom en Nutress niet. Naar het oordeel van het hof is deze bepaling niet onredelijk en ook niet onredelijk bezwarend. Partijen zijn beide commerciële bedrijven die zich bewegen in het zakelijk verkeer. Clausules zoals hier aan de orde zijn niet ongebruikelijk in zakelijke overeenkomsten en een verhoging met 25% moet worden gezien als een niet onredelijke prikkel voor Phycom en Nutress om de overeenkomst niet voortijdig te beëindigen. Zo al sprake is van een algemene voorwaarde, is die voorwaarde naar het oordeel van het hof daarom niet onredelijk bezwarend. Voor zover deze grief van Phycom en Nutress impliciet een verzoek tot matiging van deze verhoging inhoudt, zal het hof dit om dezelfde reden afwijzen. Tot slot overweegt het hof dat artikel 6:237 BW ziet op overeenkomsten tussen een gebruiker (van algemene voorwaarden) en een wederpartij, zijnde een natuurlijke persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep op bedrijf. Phycom en Nutress zijn besloten vennootschappen en kunnen zich om die reden niet op deze bepaling beroepen.
4.12
Het hof is het eens met het oordeel van de rechtbank dat KBA de boete van € 5.000 kan opeisen. Phycom en Nutress hebben dit oordeel inhoudelijk niet bestreden, maar in plaats daarvan betoogd dat KBA ook aan hen een boete is verschuldigd vanwege de vertragingen in de overdracht van de administratie aan MKBTR. Zij willen deze beide boetes met elkaar verrekenen. Naar het oordeel van het hof heeft KBA voldaan aan al haar verplichtingen om de administratie over te dragen aan MKBTR en heeft zij voldoende adequaat gereageerd op nadere verzoeken van MKBTR. Dat dit tergend langzaam zou hebben plaatsgevonden kan het hof niet vaststellen, omdat Phycom en Nutress deze stelling verder niet inhoudelijk hebben onderbouwd.
4.13
Net als de rechtbank vindt het hof dat matiging van de boete alleen aan de orde kan zijn wanneer toepassing ervan in deze omstandigheden tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat leidt. Het hof vindt niet dat er sprake is van dergelijke omstandigheden, zodat Phycom en Nutress deze boete zullen moeten betalen.
4.14
Tot slot betogen Phycom en Nutress dat er geen grond was om hen in de proceskosten van de procedure bij de rechtbank te veroordelen. De rechtbank heeft minder dan de helft toegewezen van wat KBA had gevorderd en om die reden had de rechtbank de proceskosten moeten compenseren. Het hof is het op dit punt gedeeltelijk eens met Phycom en Nutress, zodat deze grief deels slaagt. Op grond van artikel 237 lid 1 Rv. mogen de kosten geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd, indien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Dat is hier het geval. Het hof zal beslissen dat de proceskosten van de procedure in eerste aanleg in conventie worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Hoewel de grief van Phycom en Nutress ook ziet op haar veroordeling tot betaling van de beslagkosten, heeft zij niet toegelicht waarom een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van KBA zou meebrengen dat Phycom en Nutress niet de door KBA gemaakte beslagkosten zouden moeten voldoen. Dat deel van de proceskostenveroordeling laat het hof daarom in stand. Dat geldt ook voor de proceskostenveroordeling in reconventie, omdat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat Phycom en Nutress geen vordering op KBA hebben. Het hof zal KBA veroordelen om de proceskosten in eerste aanleg, door de rechtbank begroot op een bedrag van € 2.148 in conventie, terug te betalen aan Phycom en Nutress. Het hof zal de gevorderde wettelijke rente over deze bedragen toewijzen, omdat KBA daar verder geen verweer tegen heeft gevoerd.
Geen bewijslevering
4.15
Omdat zowel Phycom en Nutress als KBA geen voldoende concrete feiten hebben gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, komt het hof niet toe aan hun beider bewijsaanbod.

5.De conclusie van het hof

De grief van KBA slaagt niet en van de grieven van Phycom en Nutress (zeven in totaal) slaagt er één gedeeltelijk. Daarom zal het hof het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht grotendeels bekrachtigen en alleen vernietigen ten aanzien van de proceskostenveroordeling in conventie. Omdat Phycom en Nutress in het principaal hoger beroep grotendeels ongelijk krijgen, moeten zij de kosten van de procedure in hoger beroep betalen. Deze kosten worden aan de kant van KBA vastgesteld op € 2.020 aan griffierechten op € 1.114 aan salaris advocaat (berekend volgens het liquidatietarief, 1 punt maal tarief II). KBA krijgt ongelijk in het incidenteel hoger beroep en moet daarom de kosten van de procedure in het incidentele hoger beroep betalen. De kosten in het incidenteel hoger beroep stelt het hof aan de kant van Phycom en Nutress vast op € 1.015,50 aan salaris advocaat (berekend volgens het liquidatietarief, 0,5 punt maal tarief IV).

6.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 juni 2019, verbeterd bij uitspraak van 18 juli 2019, behoudens voor zover Phycom en Nutress in conventie zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
compenseert de kosten van de procedure in conventie in eerste aanleg in die zin, dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
veroordeelt KBA om aan Phycom en Nutress deze proceskotenveroordeling terug te betalen voor een bedrag van € 2.148, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
bekrachtigt de vonnissen van 6 juni 2019 en 18 juli 2019 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, voor het overige;
veroordeelt Phycom en Nutress in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van KBA vastgesteld op € 2.020 voor verschotten en op € 1.114 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt KBA in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Phycom en Nutress vastgesteld op € 1.015,50 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.C. Haasnoot, R.J.A. Dil en A.J. Louter en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2021.