ECLI:NL:GHARL:2021:7026

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
200.293.312
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen griffierecht in faillissementszaken en financiële onvermogen

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [opposante] B.V. verzet aangetekend tegen de beslissing van de griffier van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om griffierecht te heffen in een hoger beroep dat volgde op een faillissementsverklaring. De rechtbank Midden-Nederland had op 19 maart 2021 [opposante] in staat van faillissement verklaard op verzoek van de Europese Unie. Na het vonnis heeft [opposante] hoger beroep ingesteld, waarbij het griffierecht was vastgesteld op € 772,-, dat door haar advocaat was voldaan. Bij het indienen van het verzetschrift op 22 april 2021, stelde [opposante] dat haar was medegedeeld dat er geen griffierecht geheven zou worden in faillissementszaken en dat zij financieel niet in staat was om het griffierecht te betalen.

De griffier heeft verweer gevoerd en het hof verzocht het verzet ongegrond te verklaren. Het hof heeft de zaak zonder mondelinge behandeling behandeld en is tot de conclusie gekomen dat het griffierecht terecht was geheven. Het hof overwoog dat de wet bepaalt dat griffierecht verschuldigd is, tenzij er specifieke uitzonderingen zijn die in dit geval niet van toepassing zijn. Het hof heeft vastgesteld dat [opposante] niet had aangetoond dat zij onvermogend was in de zin van de wet, en dat er geen bewijs was dat zij op het moment van heffing van het griffierecht een aanvraag voor een toevoeging had ingediend.

Uiteindelijk heeft het hof het verzet ongegrond verklaard, waarbij het belang van de wet en de noodzaak om griffierechten te heffen in faillissementszaken werd benadrukt. De beslissing werd op 13 juli 2021 openbaar uitgesproken door de rechters R. Prakke-Nieuwenhuizen, D.M.I. de Waele en K. Mans.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.293.312
beschikking van 13 juli 2021 op het verzet ex art. 29 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[opposante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
opposante,
hierna: [opposante] ,
advocaat: mr. [naam1] ,
tegen:
de griffier van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden,
te Arnhem,
geopposeerde,
hierna: de griffier.

1.De procedure: samenvatting en beslissing

1.1
Op 19 maart 2021 heeft de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht (verkort zaaknummer: F.16/21/34) vonnis gewezen in de zaak tussen [opposante] enerzijds en De Europese Unie anderzijds. De rechtbank heeft [opposante] , op verzoek van de Europese Unie, in staat van faillissement verklaard. Bij beroepschrift van 26 maart 2021 is [opposante] in hoger beroep gekomen van dat vonnis. Zij heeft het hof verzocht het faillissementsverzoek alsnog af te wijzen. De zaak is bij dit hof bekend onder nummer 200.292.070. De griffier heeft het griffierecht in die zaak vastgesteld op € 772,-. Dit bedrag is voldaan door het kantoor van mr. [naam1] . Het hof heeft bij eindarrest van 19 april 2021 het vonnis bekrachtigd [1] .
1.2
Bij verzoekschrift (hierna: het verzetschrift), per e-mail ingekomen op 22 april 2021 en per post op 10 mei 2021, is mr. [naam1] namens [opposante] tijdig in verzet gekomen tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht in hoger beroep. [opposante] heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat aan de advocaat op voorhand telefonisch was medegedeeld dat geen griffierecht wordt geheven in faillissementszaken. Daarnaast heeft zij gesteld dat zij failliet is en (dus) niet beschikt over voldoende liquide middelen om het griffierecht (aan het kantoor van mr. [naam1] ) te voldoen. Zij heeft daarom verzocht het griffierecht in de zaak met nummer 200.292.070 op nihil vast te stellen.
1.3
De griffier heeft schriftelijk verweer gevoerd. Hij heeft het hof verzocht om het verzet van [opposante] ongegrond te verklaren.
1.4
De griffier heeft (per brief van 4 juni 2021) afgezien van een mondelinge behandeling.
[opposante] heeft (per e-mail van 10 juni 2021 van haar advocaat mr. [naam1] ) eveneens afgezien van een mondelinge behandeling.
1.5
Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald. Het hof zal het verzet van [opposante] ongegrond verklaren. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot die beslissing is gekomen.

2.2. De motivering van de beslissing

2.1
Aan de orde is de vraag of griffierecht wordt geheven in het geval hoger beroep wordt ingesteld van een faillietverklaring. Ook is aan de orde de vraag of, en zo ja welke, consequenties volgen uit de verklaring van, zo begrijpt het hof de stelling van [opposante] , de griffiemedewerker dat geen griffierecht wordt geheven in faillissementszaken.
2.2
Artikel 3 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) bepaalt dat in zaken waarbij een vordering wordt ingesteld, van elke eiser en verschenen gedaagde griffierecht wordt geheven. Alleen in gevallen die bij of krachtens de wet zijn bepaald, kan anders worden geoordeeld (zie artikel 4 Wgbz). De situatie die zich hier voordoet, het instellen van hoger beroep tegen een vonnis waarin een door een derde ingestelde faillissementsaanvraag is toegewezen, is geen bij wet (niet in de Wgbz zelf en ook niet in een andere wet) uitgezonderde situatie. Het hof ziet hierin dan ook geen aanleiding om het door de griffier vastgestelde griffierecht te herzien.
2.3
[opposante] heeft zich verder op het standpunt gesteld dat zij financieel niet in staat is griffierecht te betalen. Om dit standpunt te onderbouwen, heeft zij verwezen naar rechtsoverweging 3.13 uit het arrest van dit hof van 19 april 2021 (in zaak 200.292.070) waarin het hof heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden “
dat [opposante] op een redelijke termijn over voldoende liquide middelen beschikt (…) waarmee zij nu, of op zeer korte termijn, alle bestaande schulden en de faillissementskosten (…) zou kunnen voldoen.” Hoewel [opposante] dit niet zo benoemt, begrijpt het hof dat zij zich beroept op de uitzondering die geldt voor onvermogenden. Op basis van die uitzondering wordt een gereduceerd griffierecht geheven in het geval iemand onvermogend is.
2.4
Als hoofdregel geldt dat het griffierecht voor onvermogenden slechts wordt geheven indien op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven de in artikel 16 lid 1 Wgbz vereiste gegevens zijn verstrekt, namelijk een afschrift van een verleende toevoeging of een inkomensverklaring van de raad van rechtsbijstand. Als uitzondering op deze regel bepaalt artikel 16 lid 2 Wgbz dat als een partij op het tijdstip waarop griffierecht wordt geheven nog geen afschrift van het besluit tot toevoeging kan overleggen ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan haar zijn toe te rekenen, maar zij daartoe wel een aanvraag heeft ingediend en een afschrift van die aanvraag overlegt, de griffier het griffierecht voor onvermogenden heft. Gesteld noch gebleken is dat [opposante] op basis van toevoeging heeft geprocedeerd, dan wel dat zij daartoe een aanvraag had ingediend op het moment dat het griffierecht werd geheven. Er bestond voor de griffier dan ook geen aanleiding om van [opposante] griffierecht voor onvermogenden te heffen.
2.5
Tenslotte heeft [opposante] ook nog aangevoerd dat zij telefonisch door (zo begrijpt het hof) een griffiemedewerker is geïnformeerd dat “er bij faillissementen geen griffierecht was verschuldigd”. Overigens heeft [opposante] niet gesteld met wie zij contact heeft gehad en wanneer dit is geweest, zodat de juistheid van haar stelling niet kan worden onderzocht en daarmee evenmin komt vast te staan. Bovendien mag van [opposante] (althans van mr. [naam1] ) evenwel worden verlangd dat zij bekend is met de toepasselijke wettelijke regels, waaruit volgt dat griffierecht verschuldigd is.
2.6
Daarom komt het hof tot het oordeel dat het verzet ongegrond is.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende:
verklaart het verzet ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, D.M.I. de Waele en K. Mans en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2021.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19 april 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4081.