ECLI:NL:GHARL:2021:6959

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
200.249.348
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake notarisfacturen en de stelplicht en bewijslast van de opdracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de omvang van de opdracht die een notaris heeft gekregen van een opdrachtgever, hier aangeduid als [appellante]. De zaak betreft de werkzaamheden die KienhuisHoving N.V. heeft verricht in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van de overleden echtgenoot van [appellante]. Het hof heeft in eerdere tussenarresten geoordeeld dat de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de omvang van de opdracht op de notaris rusten, terwijl de opdrachtgever de stelplicht en bewijslast heeft voor haar bevrijdend verweer over een eventuele prijsafspraak of kosteninschatting.

In het tussenarrest van 16 juni 2020 heeft het hof geoordeeld dat KienhuisHoving de stelplicht en bewijslast heeft met betrekking tot de door [appellante] betwiste opdracht van andere werkzaamheden. Het hof heeft vastgesteld dat er geen expliciete aanwijzingen zijn dat [appellante] opdracht heeft gegeven voor de andere werkzaamheden die KienhuisHoving heeft verricht. Echter, het hof concludeert dat KienhuisHoving er tot 2 mei 2014 op mocht vertrouwen dat de opdracht zich ook uitstrekte tot deze werkzaamheden, maar niet daarna.

Het hof heeft [appellante] toegelaten tot bewijslevering van haar stelling dat er een prijsafspraak, maximumprijsindicatie of kosteninschatting is gemaakt. De verdere beslissing is aangehouden, en het hof heeft de procedure voor het getuigenverhoor vastgesteld, waarbij de namen en woonplaatsen van de getuigen tijdig moeten worden opgegeven. Het arrest is gewezen op 20 juli 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.249.348
(zaaknummer kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, 6661440)
arrest van 20 juli 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde tevens opposante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. Y.N. Teke-Bozkurt,
tegen:
de naamloze vennootschap
KienhuisHoving N.V.,
gevestigd te Enschede,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres tevens geopposeerde,
hierna: KienhuisHoving,
advocaat: mr. J. van Schendel.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 23 februari 2021 hier over. Het hof stelde [appellante] daarin in de gelegenheid om te reageren op de door KienhuisHoving bij akte uitlatingen na tussenarrest overgelegde producties.
1.2
[appellante] heeft een akte genomen.
1.3
Vervolgens heeft KienhuisHoving de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beslissing in hoger beroep

Opdracht voor andere werkzaamheden
2.1
KienhuisHoving stelt dat de opdracht nooit beperkt is geweest tot alleen het opstellen van een verklaring van erfrecht, zoals [appellante] heeft betoogd. In het tussenarrest van 16 juni 2020 heeft het hof geoordeeld dat op KienhuisHoving de stelplicht en bewijslast rust met betrekking tot de door [appellante] betwiste opdracht van andere werkzaamheden (r.o. 4.4). Volgens KienhuisHoving heeft [appellante] opdracht verstrekt voor alle werkzaamheden die KienhuisHoving heeft verricht, dan wel mocht KienhuisHoving in ieder geval gerechtvaardigd uit de gedragingen van [appellante] afleiden dat zij die opdracht heeft verstrekt. KienhuisHoving verwijst daarvoor allereerst naar de aantekeningen van de eerste bespreking op 30 oktober 2013 tussen [appellante] , de notaris en een juridisch medewerker van KienhuisHoving. Uit die aantekeningen maakt het hof op dat partijen hebben afgesproken dat KienhuisHoving zou starten met het uitzoeken of de relevante verzekeringen tot uitkering zouden leiden. De verklaring van erfrecht zou daarna aan de orde komen. Door [appellante] wordt deze afspraak niet betwist. Zij heeft ook de brieven aan de verzekeraars, die door KienhuisHoving zijn opgesteld, mede ondertekend. Daarmee is vast komen te staan dat de opdracht zich niet heeft beperkt tot het opstellen van een verklaring van erfrecht, maar in ieder geval ook tot het verrichten van de werkzaamheden ten aanzien van deze verzekeringen.
2.2
Volgens [appellante] heeft zij geen opdracht verstrekt voor de andere door KienhuisHoving verrichte werkzaamheden die betrekking hadden op de afwikkeling van de nalatenschap van haar overleden echtgenoot, zoals de verdeling van de ontbonden gemeenschap tussen de heer [naam1] en zijn voormalig echtgenote, de boedelbeschrijving van de nalatenschap en de aangiftes bij de Belastingdienst. Uit de stukken die KienhuisHoving heeft overgelegd (o.m. producties 2, 4 en 5 bij akte van 28 juli 2020) volgt dat partijen na de genoemde eerste bespreking nog een flink aantal besprekingen hebben gehad. Zowel op het kantoor van KienhuisHoving als telefonisch. Tijdens die besprekingen is duidelijk meer aan de orde gekomen dan de verklaring van erfrecht of de genoemde verzekeringsuitkeringen. Daarnaast volgt uit deze stukken dat [appellante] ook zelf initiatief nam voor sommige besprekingen. Deze omstandigheden worden door [appellante] niet betwist. Zij voert echter aan geen opdracht voor die andere werkzaamheden te hebben verstrekt.
2.3
De stukken bevatten geen aanwijzingen dat [appellante] expliciet opdracht heeft gegeven voor de door KienhuisHoving verrichte andere werkzaamheden. Vanwege de betwisting van [appellante] , zal het hof beoordelen of KienhuisHoving redelijkerwijs uit haar verklaringen en gedragingen mocht afleiden dat zij deze opdracht wel gaf. Uit de aantekeningen van de juridisch medewerker van KienhuisHoving van de tussen partijen gehouden bespreking van 18 februari 2014 maakt het hof op dat toen de genoemde andere werkzaamheden uitvoerig ter sprake zijn gekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de andere besproken werkzaamheden verricht moesten worden voor de afwikkeling van de nalatenschap van de overleden echtgenoot van [appellante] . Bij die bespreking is onder meer afgesproken dat KienhuisHoving contact op zou nemen met het RDW (Rijksdienst voor het wegverkeer) over een aan [appellante] opgelegde boete. Ook is de afspraak gemaakt om een bespreking te houden met de voormalig echtgenote van de heer [naam1] en [appellante] bij en samen met de notaris en de juridisch medewerker van KienhuisHoving. De verklaring van erfrecht is op 19 februari 2014 aan [appellante] toegestuurd. Niet is gebleken dat [appellante] aan KienhuisHoving heeft laten weten dat met het toesturen van deze verklaring de werkzaamheden van KienhuisHoving waren voltooid en/of dat zij op een andere wijze zou zorgdragen voor de eerder besproken nog te verrichten andere werkzaamheden voor de afwikkeling van de nalatenschap van haar overleden man. Uit de omschrijvingen in de specificatie bij de facturen volgt dat er na 19 februari 2014 wel regelmatig contact is geweest tussen KienhuisHoving en [appellante] over de andere kwesties. Op 27 maart 2014 heeft de afgesproken bespreking plaatsgevonden, waarbij [appellante] ook een belastingadviseur en een kennis heeft meegenomen. Ook na de bespreking van 27 maart 2014 zijn er nog diverse overleggen tussen partijen geweest. [appellante] heeft ook de aan haar gevraagde stukken voor de boedelverdeling aan KienhuisHoving verstrekt. Gelet op deze omstandigheden en de overgelegde stukken is het hof van oordeel dat KienhuisHoving er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat de opdracht van [appellante] zich eveneens uitstrekte tot deze andere werkzaamheden.
2.4
Dat is echter anders vanaf 2 mei 2014. KienhuisHoving erkent dat [appellante] op 2 mei 2014 heeft verklaard dat zij alleen om een ‘erfverklaring’ had gevraagd. Deze verklaring van [appellante] had voor KienhuisHoving aanleiding moeten zijn om aan [appellante] nadere vragen te stellen over de precieze omvang van haar opdracht aan KienhuisHoving. Door dat na te laten kon KienhuisHoving er niet meer redelijkerwijze vanuit gaan dat de gedragingen van [appellante] na die datum, zoals haar medewerking aan de uitvoering van die werkzaamheden, eveneens een opdracht inhielden voor die verdere werkzaamheden. Daar komt bij dat uit de factuurspecificaties volgt dat het merendeel van de na 2 mei 2014 verrichte werkzaamheden betrekking had op het opstellen van de concept akte van verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen tussen de heer [naam1] en zijn voormalige echtgenote, waaronder het voeren van een aantal besprekingen met die voormalige echtgenote. Omdat [appellante] op dat moment reeds kenbaar had gemaakt dat haar opdracht niet verder strekte dan de verklaring van erfrecht mocht KienhuisHoving er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat ook deze verdere werkzaamheden daaronder vielen. Dit brengt het hof tot de conclusie dat KienhuisHoving de opdracht van [appellante] mocht opvatten als een opdracht voor alle werkzaamheden die KienhuisHoving heeft verricht tot en met 2 mei 2014, maar niet als een opdracht voor de werkzaamheden die KienhuisHoving na die datum nog heeft verricht.
Afspraak over kosten
2.5
KienhuisHoving heeft gesteld dat partijen hebben afgesproken dat haar werkzaamheden op uurbasis in rekening zouden worden gebracht, zoals in de opdrachtbevestiging aan [appellante] is vermeld. [appellante] heeft als verweer gesteld dat sprake was van een prijsafspraak, dan wel een maximum prijsindicatie of kosteninschatting. In de aantekeningen van de eerste bespreking van 30 oktober 2013 staat over de kosten:
“Kosten:
MW( [appellante] , hof)
wil graag kosten weten als KH(KienhuisHoving, hof)
gaat onderzoeken.
H(de notaris, hof):
uitzoekkosten komen voor rek nlp(rekening nalatenschap, hof)
. Voorschotnota voor afw. nlp.(afwikkeling nalatenschap, hof)
. Uitzoeken verzekeringen zit daar bij in. Als we duidelijkheid hebben omtrent verzekeringen kunnen we over verdere kosten hebben.
Eind deze week voorschot nota euro 1.000,- excl btw en kantoortoeslag.
2.6
In de aantekeningen van de besprekingen die daarna hebben plaatsgevonden en in de correspondentie met [appellante] die is overgelegd staat niets meer vermeld over de kosten die zijn verbonden aan de werkzaamheden van KienhuisHoving. Zoals in het tussenarrest van 16 juni 2020 in r.o. 4.5-4.7 reeds geoordeeld, zal het hof [appellante] toelaten tot bewijslevering van de door haar gestelde prijsafspraak, maximum prijsindicatie, dan wel prijsplafond en/of kosteninschatting.

3.De slotsom

3.1
Het hof zal [appellante] toelaten te bewijzen dat partijen voor de werkzaamheden van KienhuisHoving een prijsafspraak, maximum prijsindicatie, dan wel prijsplafond hebben afgesproken, dan wel dat KienhuisHoving een bepaalde kosteninschatting voor haar werkzaamheden heeft afgegeven.
3.2
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1
laat [appellante] toe te bewijzen:
  • dat partijen voor de werkzaamheden van KienhuisHoving een prijsafspraak hebben gemaakt voor een bepaald bedrag; dan wel
  • dat partijen een maximum prijsindicatie dan wel prijsplafond hebben afgesproken voor een bepaald bedrag; dan wel
  • dat KienhuisHoving een kosteninschatting heeft gegeven van een bepaald bedrag;
4.2
bepaalt dat, indien [appellante] dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. M.P.M. Hennekens, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
4.3
bepaalt dat [appellante] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum van
10 augustus 2021, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
4.4
bepaalt dat [appellante] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
4.5
bepaalt dat, in het geval er getuigen worden voorgebracht, partijen in persoon, dan wel vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking, samen met hun advocaten bij het verhoor van de getuigen aanwezig zullen zijn om partijen zelf zo nodig nadere inlichtingen te laten geven over de punten waarover de getuigen zullen worden gehoord en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
4.6
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
4.7
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, D.M.I. de Waele en M.P.M. Hennekens en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2021.