Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
bij de rechtbank: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
Cadans,
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
[geïntimeerde2],
[geïntimeerden] c.s.,
1.De verdere procedure in hoger beroep
2.Waar gaat deze zaak over?
3.De relevante feiten
4.4. De motivering van de beslissingDe omvang van het geschil in hoger beroep4.1 [geïntimeerden] c.s. hebben geen hoger beroep (‘incidenteel appel’) ingesteld. Dat betekent dat de beslissing van de rechtbank om de vorderingen tot verwijdering van een deel van het dakterras, tot het afsluiten van de toegang tot het platte dak en tot vergoeding van immateriële schade af te wijzen, in hoger beroep niet ter discussie staan.Juridische uitgangspunten4.2 De vordering van [geïntimeerden] c.s. om Cadans te verbieden een dakterras te realiseren op het platte dak is gebaseerd op artikel 5:50 BW. Op grond van artikel 5:50 lid 1 BW is het de eigenaar van het ene erf niet toegestaan om binnen twee meter van de grenslijn van het naburige erf (onder meer) balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover die op dat naburige erf uitzicht geven, tenzij de eigenaar van het naburig erf daar toestemming voor heeft gegeven. De afstand van twee meter wordt, volgens artikel 5:50 lid 3 BW, gemeten rechthoekig uit de buitenkant van het vooruitspringende werk tot aan de grenslijn van de erven.
Uit het slot van art. 5:50 lid 1 blijkt dat deze bepaling ertoe strekt de mogelijkheid van uitzicht op naburige erven te beperken. Gelet op deze strekking kan ook een plat dak op een uitbouw een soortgelijk werk in de zin van die bepaling zijn. Daartoe is vereist dat het gaat om een dak dat blijkens zijn constructie - bekleding, toegangsmogelijkheden, balustrade - kennelijk bestemd is om als dakterras te worden gebruikt.” De Hoge Raad volgde met dit oordeel de conclusie van
“
Om te beginnen is niet essentieel dat het balkon een vrijhangende constructie is. Een vast aan de grond verbonden uitbouw, waarop zich een balkonachtig dakterras bevindt, kan worden aangemerkt als een ‘soortgelijk werk’ in de zin van artikel 5:50 BW. Aan de andere kant is duidelijk, dat de enkele omstandigheid dat vanaf het dak van een gebouw uitzicht wordt verkregen op het buurerf niet toereikend is om te spreken van een 'balkon of soortgelijk werk'. Die opvatting zou immers tot gevolg hebben dat praktisch ieder bouwwerk binnen twee meter van de erfgrens wordt verboden. Het ligt dan ook in de rede, de wettelijke bepaling uit te leggen aan de hand van de strekking ervan. Een dak, zelfs een plat dak, is in het algemeen niet een geschikte verblijfplaats om van daaruit regelmatig zijn buren te begluren. Een dakterras, dan wel een plat dak dat door zijn constructie eenvoudig als dakterras kan worden ingericht, is wel daarvoor geschikt. Het Hof van Cassatie noemt: de bekleding van het plat dak, de toegangsmogelijkheden, een eventuele balustrade. Dit lijken mij belangrijke aanwijzingen voor de rechter om te beoordelen of hij te maken heeft met een 'balkon of soortgelijk werk'. Ik zou de grootte van het dakterras niet als een beslissend of zwaarwegend criterium willen voorstellen. Op zich is juist, dat een groot dakterras minder mogelijkheden biedt om onopgemerkt de buren te begluren: de observant staat immers zelf te kijk. Daartegenover staat, dat de hoogte van het dakterras of de inrichting, zoals de hoogte van de borstwering, aan een dakterras het karakter van een observatiepost kunnen geven. Het verdient aanbeveling, de beoordeling hieromtrent over te laten aan de rechter die over de feiten oordeelt.”
De eigenaar van het andere erf (het erf met het balkon of het soortgelijke werk) kan bovendien door verjaring (verkrijgende verjaring) een erfdienstbaarheid verkrijgen die inhoudt dat het naburige erf de ongeoorloofde werken moet dulden. Daarvoor is op grond van artikel 3:99 BW een onafgebroken bezit te goeder trouw van 10 jaar vereist. Die goede trouw kan slechts worden aangenomen wanneer de bezitter meent rechthebbende te zijn op grond van een inschrijving in de openbare registers (vgl. artikel 3:23 BW).
Ontbreekt de goede trouw, dan kan ook een erfdienstbaarheid worden verkregen door verjaring, wanneer het recht om verwijdering te vorderen extinctief is verjaard (vgl. artikel 3:105 lid 1 BW). Daarvoor is ononderbroken bezit van 20 jaar vereist.
Het uitgangspunt is dat onrechtmatige hinder een zaak is tussen degene die de hinder veroorzaakt en degene die hinder ondervindt. Als de hinder wordt veroorzaakt door huurders, kunnen die daarop rechtstreeks worden aangesproken. Dat doet er niet aan af dat ook de verhuurder onder omstandigheden met succes op de hinder kan worden aangesproken, indien hij het in zijn macht heeft adequate maatregelen te treffen om de hinder te voorkomen, maar nalaat die maatregelen te treffen [4] .
constructief niet geschikt is voor een dakterras”. Bovendien bevindt slechts een deel van het terras zich binnen 2 meter van de erfgrens en is er vanaf een nog geringer deel van het terras (binnen 50 cm vanaf de rand van het dak) uitzicht op het erf van [geïntimeerden] c.s.
5:50 BW valt, betekent niet dat de vordering om Cadans te verbieden een dakterras te realiseren niet toewijsbaar is. Indien voldoende aannemelijk is dat Cadans een dakterras wil realiseren en de nieuwe situatie, met een dakterras, wel in strijd is met het verbod van artikel 5:50 lid 1 BW hebben [geïntimeerden] c.s. wel voldoende belang bij een verbod om dit plan te realiseren.
“
Mevrouw [naam3] merkt op dat zij het dakterras heeft aangevraagd vanwege het bezwaar van de heer en mevrouw [geïntimeerden] dat er mensen op het plat dak liepen. De tuindeuren zorgen voor licht in de woning maar mevrouw [naam3] kan de mensen niet telkens verbieden om naar buiten te gaan. Het staat weliswaar in het huurcontract en het is verboden om op het dak te komen. Maar nu de vergunning er ligt is het voor mevrouw [naam3] klaar. (…)Mevrouw [naam3] geeft desgevraagd aan dat ze de aanvraag niet wil veranderen. Het is gekocht zoals het was. Dus logisch dat de mensen die er nu wonen gebruik willen maken van het plat dak. De vorige bewoners hadden die behoefte niet omdat zij gebruik konden maken van de tuin. (…)De heer [naam4] vraagt of naar aanleiding van de vergunning het huurcontract wordt aangepast. Mevrouw [naam3] erkent dit maar pas als er aanpassingen zijn gedaan aan het dak zoals de balustrade aan de voorkant en het dak wordt voorzien van vlonders om de bitumen te beschermen.”
Deze opmerkingen van mevrouw [naam3] wijzen erop dat Cadans het platte dak geschikt wil maken voor het gebruik als dakterras, onder meer door er vlonders aan te brengen, waardoor het bitumen niet kan beschadigen bij intensiever gebruik. Als die aanpassingen zijn aangebracht, is een situatie ontstaan waarin het dak “blijkens zijn constructie - bekleding, toegangsmogelijkheden, balustrade - kennelijk bestemd is om als dakterras te worden gebruikt”
.
4.26 Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de vordering van Cadans niet toewijsbaar. Het hof merkt op dat het niet met ongelijke maten meet door de vordering van [geïntimeerden] c.s. betreffende het verbod om een dakterras te realiseren, wel toe te wijzen. Cadans heeft een vergunning aangevraagd om een dakterras te kunnen realiseren en mevrouw [naam3] heeft klip en klaar uitgesproken dat dat dakterras na het verlenen van de vergunning er ook gaat komen. Gelet daarop hebben [geïntimeerden] c.s. een redelijk belang bij toewijzing van hun vordering Cadans te verbieden om het dakterras te realiseren. Zij hebben er ook belang bij dat dit verbod wordt verstrekt met een dwangsom, als prikkel voor Cadans om zich aan dit verbod te houden en het dakterras niet (verder) te realiseren.
5.5. De beslissing
en doet in zoverre recht als volgt: