ECLI:NL:GHARL:2021:6903

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
20/00550
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidskorting en kwalificatie van loon uit dienstbetrekking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018, waarbij de Inspecteur de belastingrente had berekend en de aanslag had gehandhaafd. Belanghebbende ontving voor dat jaar twee jaaropgaven van zijn werkgever, waarvan één betrekking had op een ontslag-/transitievergoeding. De kern van het geschil is of het loon van € 25.182 moet worden gekwalificeerd als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking of als loon uit vroegere dienstbetrekking. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het loon verband houdt met tegenwoordige arbeid, aangezien hij in 2018 wegens ziekte geen arbeid heeft verricht. Het Hof bevestigt dat de Inspecteur terecht geen arbeidskorting heeft verleend over het loon van € 25.182, omdat dit loon niet als loon uit tegenwoordige arbeid kan worden aangemerkt. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00550
uitspraakdatum: 20 juli 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 maart 2020, nummer AWB 19/6977, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2021. Namens belanghebbende zijn daarbij verschenen en gehoord zijn partner [naam1] en zijn gemachtigde [naam2] . Namens de Inspecteur zijn verschenen en gehoord mr. drs. [naam3] en [naam4] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2018 twee jaaropgaven ontvangen van [naam5] B.V. (hierna: de werkgever). Eén jaaropgave ziet op het eerste kwartaal van 2018 en vermeldt als verrekende arbeidskorting € 682. De andere jaaropgave heeft betrekking op september 2018 en vermeldt als loon een bedrag van € 25.182 en als verrekende arbeidskorting € 0. Verder heeft belanghebbende voor het jaar 2018 een jaaropgave ontvangen van het UWV betreffende een WIA-uitkering.
2.2.
Voortkomende uit de door de werkgever ingezonden loongegevens, is bij de Inspecteur geregistreerd dat ter zake van het loon van € 25.182 de groene tabel is toegepast en dat het een ontslag-/transitievergoeding betreft.
2.3.
In de aangifte IB/PVV 2018 zijn beide jaaropgaven van de werkgever verwerkt in de rubriek over inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking. Als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking is de van het UWV ontvangen uitkering verantwoord.
2.4.
Met dagtekening 15 januari 2018 is een voorlopige aanslag IB/PVV 2018 vastgesteld. Daarbij is een arbeidskorting van € 3.249 toegepast.
2.5.
Met dagtekening 19 september 2019 heeft de Inspecteur de (definitieve) aanslag voor het onderhavige jaar opgelegd. Daarbij is een arbeidskorting toegepast van € 682. Voor het loon van € 25.182 is geen arbeidskorting verleend omdat dit loon volgens de Inspecteur niet met tegenwoordige arbeid is genoten.
2.6.
In het tegen die aanslag ingediende bezwaarschrift heeft belanghebbende gesteld dat ten onrechte is afgeweken van de aangifte. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar ongegrond verklaard, waartegen belanghebbende beroep heeft ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3.Geschil

In geschil is de arbeidskorting. Meer specifiek is in geschil of het loon van € 25.182 kwalificeert als loon genoten met tegenwoordige arbeid (standpunt belanghebbende) of als loon genoten met vroegere arbeid (standpunt Inspecteur).

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Arbeidskorting geldt voor de belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet (artikel 8.11 eerste lid, Wet IB 2001). In artikel 8.1 Wet IB 2001 is, voor zover relevant, bepaald dat onder arbeidsinkomen wordt verstaan het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de belastingplichtige met tegenwoordige arbeid is genoten als loon.
4.2.
Voor het onderscheid tussen loon genoten met tegenwoordige arbeid en loon genoten met vroegere arbeid is het verband tussen het loon en de tegenpresentatie bepalend. Van loon genoten met tegenwoordige arbeid is sprake indien loon ten nauwste verband houdt met bepaalde of in een bepaald tijdvak verrichte arbeid waarvoor dat loon een rechtstreekse beloning vormt. Van loon genoten met vroegere arbeid is sprake indien het loon niet een onmiddellijke tegenprestatie voor die arbeid vormt maar slechts meer algemeen zijn oorzaak vindt in het voorheen verricht zijn van arbeid in loondienst. Vgl. o.a. HR 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:165.
4.3.
Aangezien belanghebbende arbeidskorting claimt, rust op hem de last aannemelijk te maken dat het loon van € 25.182 ten nauwste verband houdt met bepaalde of in een bepaald tijdvak verrichte arbeid waarvoor dat bedrag een rechtstreekse beloning vormt.
4.4.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat, nu de dienstbetrekking ten tijde van het uitbetalen van het loon van € 25.182 nog bestond en is blijven voortbestaan, het loon van € 25.182 is genoten met tegenwoordige arbeid. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. De omstandigheid dat de dienstbetrekking in september 2018 nog steeds bestond, is niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of sprake is van loon genoten met tegenwoordige arbeid. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij in 2018 in verband met ziekte geen arbeid heeft verricht, maar wel verplichtingen in het kader van de Wet verbetering poortwachter heeft vervuld, zoals het voeren van gesprekken met zijn leidinggevende en de bedrijfsarts. Naar het oordeel van het Hof is daarmee geen arbeid verricht. Het Hof ziet daarom geen rechtstreeks verband tussen de door de werkgever betaalde beloning van € 25.182 en bepaalde of in een bepaald tijdvak verrichte arbeid. Dit wordt bevestigd door de omschrijving die de werkgever heeft vermeld bij de aan de Inspecteur verstrekte loongegevens, namelijk ontslag-/transitievergoeding, en toepassing door de werkgever van de groene tabel. Deze wijze van verwerking duidt er veeleer op dat sprake is geweest van een vergoeding die is betaald in het kader van ontslag (na ziekte) welke verband houdt met het voorheen verricht zijn van arbeid. In dat geval is sprake van loon genoten met vroegere arbeid. Uit de in hoger beroep overgelegde bescheiden is evenmin af te leiden dat de werkgever het bedrag ten onrechte heeft verloond via de groene tabel. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de beloning als loon genoten met tegenwoordige arbeid moet worden aangemerkt en dus ook niet dat de arbeidskortinggrondslag op een te laag bedrag is vastgesteld. De Inspecteur heeft daarom terecht over het loon van € 25.182 geen arbeidskorting berekend.
Verzamelinkomen en belastingrente
4.5.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep betreffende het verzamelinkomen en de belastingrente is daarom ook ongegrond.
Slotsom4.6. Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. I. Linssen, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2021.
De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(W.A.P. van Roij)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 juli 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.