Uitspraak
wonende te [A] ,
advocaat: mr. A.E.M.C. Koudijs.
1.De procedure bij de rechtbank
[B] benoemd, opgevolgd door mr. M.C.C. Ording.
20 oktober 2020 wordt [appellant] in staat geacht volledige dagen licht werk te doen.
2.De procedure in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
26 november 2018 tijdens die zitting gewezen op (het belang van nakoming van) de sollicitatieverplichting in de schuldsaneringsregeling. Toen na zijn toelating tot die regeling bleek dat hij hierin in gebreke bleef, is hij hierop vaak door de bewindvoerder aangesproken. Bij brief van 4 juni 2019 heeft ook de rechter-commissaris gewaarschuwd voor de eventuele gevolgen indien hij deze verplichting niet beter zou gaan nakomen.
Ook na het verhoor bij de rechter-commissaris op 9 maart 2020, waarin [appellant] een laatste kans is gegeven om aan zijn sollicitatieverplichting te voldoen, is niet de van hem te verwachten verbetering opgetreden.
Hoewel [appellant] over de gehele periode waarin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is verklaard (inmiddels ruim twee jaar) wel tot op zekere hoogte pogingen heeft ondernomen om een baan in loondienst te verkrijgen, ontkent hij niet dat het kwantitatief (steeds onvoldoende sollicitaties) en kwalitatief (het niet overleggen van tot de sollicitaties behorende bewijsstukken, zoals de sollicitatiebrieven of -mails, de vacatures en de (eventuele) reacties van benaderde werkgevers) onder de maat is geweest. Vanaf de datum van haar laatste vervolgverslag (no. 4, 11 juli 2020) heeft de bewindvoerder zelfs helemaal geen stukken van sollicitatieactiviteiten van [appellant] ontvangen. Weliswaar heeft het hof (en daarmee ook de bewindvoerder) in aanloop naar de mondelinge behandeling van [appellant] stukken van door hem gedane sollicitaties ontvangen (productie 8, brief advocaat van
8 januari 2021), maar deze zien - naar de bewindvoerder onweersproken heeft gesteld - voornamelijk op eerdere, haar reeds bekende, van [appellant] ontvangen sollicitatiebewijzen.
Daar komt bij dat [appellant] zich tot nu toe, behoudens een recente sollicitatie naar de functie van magazijnmedewerker, heeft beperkt tot het solliciteren naar functies als chauffeur.
Het hof begrijpt dat hij dit heeft gedaan omdat hij chauffeur van beroep is (geweest). Van hem had echter mogen worden verwacht dat hij zich ook op andere functies had gericht.
Van gegronde medische redenen die betaald werk in de weg zouden staan (of: hebben gestaan) - [appellant] stelt dat hij gespannen is en hoge bloeddruk heeft - is het hof niet gebleken. Hierbij neemt het tot uitgangspunt het rapport van De Medisch Adviseur van
20 oktober 2020, waarin [appellant] met de in dat rapport beschreven beperkingen in staat wordt geacht fulltime lichte werkzaamheden in loondienst te verrichten, zoals naast chauffeurs-werkzaamheden ook licht schoonmaak- en productiewerk. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] tegen de uitkomsten van het genoemde rapport bezwaar heeft aangetekend en/of een second-opinion heeft aangevraagd.
Dat het vinden van betaald werk met name door zijn leeftijd en de Corona-pandemie voor [appellant] (waardoor de tot dan toe door de Stichting [D] geboden wekelijkse hulp bij het solliciteren voor hem wegviel) niet eenvoudig is, onderkent het hof, maar hiervoor geldt dat [appellant] in het wettelijk schuldsaneringstraject niet verplicht is betaald werk te vinden, maar wel dat hij zich binnen de daarvoor geldende regels maximaal moet inspannen om aan dat werk te komen. Aan dit laatste heeft het bij [appellant] gedurende vrijwel de gehele duur van zijn schuldsaneringsregeling ontbroken. Het had op de weg van [appellant] gelegen om, toen door Corona de hulp van de Stichting [D] was weggevallen, andere hulp bij het solliciteren te zoeken. Niet gebleken is dat daarvoor in de afgelopen tijd geen reële mogelijkheden hebben bestaan.
Hoewel het hof inziet dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling voor [appellant] en zijn gezin de nodige gevolgen zal hebben, is gezien de ernst en omvang van de gebleken tekortkomingen in de sollicitatieverplichting van een disproportionele maatregel geen sprake.
De beslissing
10 november 2020.
25 januari 2021 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.