ECLI:NL:GHARL:2021:690

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
200.286.119
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling en sollicitatieverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellant, geboren in 1958. De rechtbank Midden-Nederland had op 10 november 2020 de schuldsaneringsregeling van de appellant beëindigd, omdat hij onvoldoende had gesolliciteerd. De appellant had tijdens de looptijd van de regeling, met uitzondering van enkele periodes, niet voldaan aan zijn sollicitatieverplichting. De rechtbank had vastgesteld dat de appellant niet de vereiste inspanningen had geleverd om werk te vinden, ondanks waarschuwingen van de bewindvoerder en de rechter-commissaris. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de appellant bijgestaan werd door zijn advocaat, mr. A.E.M.C. Koudijs, en de bewindvoerder vertegenwoordigd werd door mr. N.L. van Schijndel. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 januari 2021 is de appellant verschenen en zijn omstandigheden zijn besproken. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de appellant niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat er geen aanleiding is om de schuldsaneringsregeling voort te zetten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de appellant af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.286.119
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: C/16/18/515 R)
arrest van 25 januari 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. A.E.M.C. Koudijs.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank), van 27 november 2018 is, op verzoek van [appellant] , de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot bewindvoerder
[B] benoemd, opgevolgd door mr. M.C.C. Ording.
1.2
Omdat de schuldsaneringsregeling van [appellant] niet goed liep, heeft op 9 maart 2020 een verhoor plaatsgevonden bij de rechter-commissaris, waarbij [appellant] is verschenen.
1.3
Naar aanleiding van een door de rechter-commissaris ondersteund verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] heeft op 7 september 2020 een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank, waarbij [appellant] is verschenen. In verband met een plaats te vinden keuring van [appellant] heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek aangehouden. In het rapport van De Medisch Adviseur van
20 oktober 2020 wordt [appellant] in staat geacht volledige dagen licht werk te doen.
1.4
Vervolgens heeft de rechtbank bij vonnis van 10 november 2020 de toepassing van schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd met ingang van het in kracht van gewijsde gaan van dat vonnis. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 18 november 2020 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 10 november 2020. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en de toepassing van zijn schuldsaneringsregeling voort te zetten.
2.2
Het hof heeft naast het verzoekschrift met één bijlage kennisgenomen van de brief met bijlagen van 8 januari 2021 van mr. Koudijs en de brief met bijlagen van 11 januari 2021 van de bewindvoerder.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 januari 2021 plaatsgevonden, tegelijkertijd met het hoger beroep dat de echtgenote van [appellant] , [C] (hierna: [C] ), heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank waarbij haar schuldsaneringsregeling tussentijds is beëindigd (200.286.122). [appellant] is verschenen, bijgestaan door mr. Koudijs. Namens de bewindvoerder is mr. N.L. van Schijndel verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] is geboren [in] 1958. Samen met [C] en hun vier kinderen vormt hij een gezin. [appellant] bestuurt twee dagdelen per week als vrijwilliger bij de Stichting [D] een taxibusje waarin ouderen naar hun dagbesteding worden gebracht.
3.2
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd, omdat [appellant] tijdens de gehele looptijd van zijn regeling onvoldoende heeft gesolliciteerd, uitgezonderd de maand oktober 2019 en de periode van 15 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 waarin hij als gevolg van de coronamaatregelen van deze verplichting was ontheven. Gelet op de op 4 juni 2019 aan [appellant] verzonden waarschuwingsbrief en het verhoor bij de rechter-commissaris op 9 maart 2020, moet deze tekortkoming naar het oordeel van de rechtbank ook aan [appellant] worden verweten. Tot slot heeft de rechtbank vastgesteld dat de door de Stichting [D] aan [appellant] geboden hulp bij het solliciteren onvoldoende heeft geholpen.
3.3
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] terecht en op goede gronden tussentijds heeft beëindigd. [appellant] heeft in zijn beroepschrift en ter zitting in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof licht zijn oordeel als volgt toe.
3.4
[appellant] is blijkens het proces-verbaal van de toelatingszitting bij de rechtbank op
26 november 2018 tijdens die zitting gewezen op (het belang van nakoming van) de sollicitatieverplichting in de schuldsaneringsregeling. Toen na zijn toelating tot die regeling bleek dat hij hierin in gebreke bleef, is hij hierop vaak door de bewindvoerder aangesproken. Bij brief van 4 juni 2019 heeft ook de rechter-commissaris gewaarschuwd voor de eventuele gevolgen indien hij deze verplichting niet beter zou gaan nakomen.
Ook na het verhoor bij de rechter-commissaris op 9 maart 2020, waarin [appellant] een laatste kans is gegeven om aan zijn sollicitatieverplichting te voldoen, is niet de van hem te verwachten verbetering opgetreden.
Hoewel [appellant] over de gehele periode waarin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is verklaard (inmiddels ruim twee jaar) wel tot op zekere hoogte pogingen heeft ondernomen om een baan in loondienst te verkrijgen, ontkent hij niet dat het kwantitatief (steeds onvoldoende sollicitaties) en kwalitatief (het niet overleggen van tot de sollicitaties behorende bewijsstukken, zoals de sollicitatiebrieven of -mails, de vacatures en de (eventuele) reacties van benaderde werkgevers) onder de maat is geweest. Vanaf de datum van haar laatste vervolgverslag (no. 4, 11 juli 2020) heeft de bewindvoerder zelfs helemaal geen stukken van sollicitatieactiviteiten van [appellant] ontvangen. Weliswaar heeft het hof (en daarmee ook de bewindvoerder) in aanloop naar de mondelinge behandeling van [appellant] stukken van door hem gedane sollicitaties ontvangen (productie 8, brief advocaat van
8 januari 2021), maar deze zien - naar de bewindvoerder onweersproken heeft gesteld - voornamelijk op eerdere, haar reeds bekende, van [appellant] ontvangen sollicitatiebewijzen.
Daar komt bij dat [appellant] zich tot nu toe, behoudens een recente sollicitatie naar de functie van magazijnmedewerker, heeft beperkt tot het solliciteren naar functies als chauffeur.
Het hof begrijpt dat hij dit heeft gedaan omdat hij chauffeur van beroep is (geweest). Van hem had echter mogen worden verwacht dat hij zich ook op andere functies had gericht.
Van gegronde medische redenen die betaald werk in de weg zouden staan (of: hebben gestaan) - [appellant] stelt dat hij gespannen is en hoge bloeddruk heeft - is het hof niet gebleken. Hierbij neemt het tot uitgangspunt het rapport van De Medisch Adviseur van
20 oktober 2020, waarin [appellant] met de in dat rapport beschreven beperkingen in staat wordt geacht fulltime lichte werkzaamheden in loondienst te verrichten, zoals naast chauffeurs-werkzaamheden ook licht schoonmaak- en productiewerk. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] tegen de uitkomsten van het genoemde rapport bezwaar heeft aangetekend en/of een second-opinion heeft aangevraagd.
Dat het vinden van betaald werk met name door zijn leeftijd en de Corona-pandemie voor [appellant] (waardoor de tot dan toe door de Stichting [D] geboden wekelijkse hulp bij het solliciteren voor hem wegviel) niet eenvoudig is, onderkent het hof, maar hiervoor geldt dat [appellant] in het wettelijk schuldsaneringstraject niet verplicht is betaald werk te vinden, maar wel dat hij zich binnen de daarvoor geldende regels maximaal moet inspannen om aan dat werk te komen. Aan dit laatste heeft het bij [appellant] gedurende vrijwel de gehele duur van zijn schuldsaneringsregeling ontbroken. Het had op de weg van [appellant] gelegen om, toen door Corona de hulp van de Stichting [D] was weggevallen, andere hulp bij het solliciteren te zoeken. Niet gebleken is dat daarvoor in de afgelopen tijd geen reële mogelijkheden hebben bestaan.
3.5
Gelet op de wijze waarop [appellant] tijdens de schuldsaneringsregeling met zijn sollicitatieverplichting is omgegaan, ziet het hof geen aanleiding die regeling voort te zetten of te verlengen tot de maximale duur van vijf jaar, zoals door [appellant] subsidiair ter zitting is verzocht. Daarbij weegt het hof mee dat [appellant] tijdens de zitting desgevraagd niet heeft kunnen uitleggen hoe hij de sollicitatieverplichting in het vervolg wel zou nakomen.
Hoewel het hof inziet dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling voor [appellant] en zijn gezin de nodige gevolgen zal hebben, is gezien de ernst en omvang van de gebleken tekortkomingen in de sollicitatieverplichting van een disproportionele maatregel geen sprake.
3.6
Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 10 november 2020 zal worden bekrachtigd.
4.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
10 november 2020.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M. Evers, H.L. Wattel en D.M.I. de Waele, en is op
25 januari 2021 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.