ECLI:NL:GHARL:2021:689

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
200.286.122
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling en sollicitatieverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellante, die in 2018 was uitgesproken door de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, die sinds 2002 in Nederland woont, had tijdens de looptijd van haar schuldsaneringsregeling onvoldoende gesolliciteerd, met uitzondering van een periode tijdens de coronamaatregelen. De rechtbank had op 10 november 2020 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, omdat de appellante niet voldeed aan haar sollicitatieverplichting. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de appellante bijgestaan werd door haar advocaat, mr. A.E.M.C. Koudijs, en de bewindvoerder vertegenwoordigd was door mr. N.L. van Schijndel. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 januari 2021 heeft het hof vastgesteld dat de appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de sollicitatieverplichting en de tekortkomingen van de appellante zwaar hebben meegewogen. Het hof concludeert dat er geen aanleiding is om de schuldsaneringsregeling voort te zetten, gezien de ernst van de tekortkomingen van de appellante.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.286.122
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: C/16/18/516 R)
arrest van 25 januari 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante, hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. A.E.M.C. Koudijs.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank), van 27 november 2018 is, op verzoek van [appellante] , de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot bewindvoerder
[B] benoemd, opgevolgd door mr. M.C.C. Ording.
1.2
Omdat de schuldsaneringsregeling van [appellante] niet goed liep, heeft op
9 maart 2020 een verhoor plaatsgevonden bij de rechter-commissaris. Hierbij is [appellante] niet verschenen; wel verschenen is haar eveneens op 27 november 2018 tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toegelaten echtgenoot, [C] (hierna: [C] ).
1.3
Naar aanleiding van een door de rechter-commissaris ondersteund verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] heeft op 7 september 2020 een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank. Ook bij deze zitting is [appellante] niet verschenen en [C] wel. In verband met een plaats te vinden keuring van [appellante] heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek aangehouden. In het rapport van De Medisch Adviseur wordt [appellante] in staat geacht wekelijks 20 uur te werken in fysiek licht werk als productie- of schoonmaakwerk.
1.4
Vervolgens heeft de rechtbank bij vonnis van 10 november 2020 de toepassing van schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds beëindigd met ingang van het in kracht van gewijsde gaan van dat vonnis. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 18 november 2020 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 10 november 2020. [appellante] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en de toepassing van haar schuldsaneringsregeling voort te zetten.
2.2 Het hof heeft naast het verzoekschrift met één bijlage kennisgenomen van de brief met bijlagen van 8 januari 2021 van mr. Koudijs en de brief met bijlagen van 11 januari 2021 van de bewindvoerder.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 januari 2021 plaatsgevonden, tegelijkertijd met het hoger beroep dat [C] heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank waarbij zijn schuldsaneringsregeling tussentijds is beëindigd (200.286.119). [appellante] is verschenen, bijgestaan door mr. Koudijs. Namens de bewindvoerder is mr. N.L. van Schijndel verschenen. Als tolk in de Franse taal is mevrouw [D] opgetreden.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellante] , geboren [in] 1974, woont sinds 2002 in Nederland. Samen met [C] en hun vier kinderen vormt zij een gezin.
3.2
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds beëindigd, omdat [appellante] tijdens de gehele looptijd van haar regeling onvoldoende heeft gesolliciteerd, behoudens de periode van 15 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 waarin zij als gevolg van de coronamaatregelen van deze verplichting was ontheven. Gelet op de op 4 juni 2019 aan [appellante] verzonden waarschuwingsbrief en het verhoor bij de rechter-commissaris op 9 maart 2020, moet deze tekortkoming naar het oordeel van de rechtbank ook aan [appellante] worden verweten. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat ook de hulp van de Stichting [E] bij het solliciteren onvoldoende heeft geholpen.
3.3
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de wettelijke schuldsaneringsregeling van
[appellante] terecht en op goede gronden tussentijds heeft beëindigd. [appellante] heeft in haar beroepschrift en ter zitting in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof licht zijn oordeel als volgt toe.
3.4
[appellante] is blijkens het proces-verbaal van de toelatingszitting bij de rechtbank op 26 november 2018 tijdens die zitting gewezen op (het belang van nakoming van) de sollicitatieverplichting in de schuldsaneringsregeling. Toen na haar toelating tot die regeling bleek dat zij daar geen enkele invulling aan gaf en niet één keer had gesolliciteerd, is zij daarop vaak door de bewindvoerder aangesproken. Bij brief van 4 juni 2019 is zij ook door de rechter-commissaris gewaarschuwd voor de eventuele gevolgen indien zij deze verplichting niet zou gaan naleven.
Ook na het verhoor bij de rechter-commissaris op 9 maart 2020, waarbij zij niet is verschenen en [appellante] te verstaan is gegeven dat (ook) zij een laatste kans krijgt om aan haar sollicitatieverplichting te voldoen, heeft zij niet gesolliciteerd. Haar stelling dat zij zou hebben gesolliciteerd als kinderoppas heeft [appellante] op geen enkele manier onderbouwd.
Dat [appellante] vanwege het niet beheersen van de Nederlandse taal en haar gezondheidssituatie (zij kampt sinds een keizersnee van 10 tot 11 jaar geleden met zenuwpijnen) niet tot enig betaald werk in staat zou zijn, is ook in hoger beroep niet aannemelijk geworden. Hierbij neemt het hof tot uitgangspunt het rapport van De Medisch Adviseur van 20 oktober 2020, waarin [appellante] met de in dat rapport beschreven beperkingen in staat wordt geacht 20 uur per week licht productie- of schoonmaakwerk te verrichten. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] tegen de uitkomsten van het genoemde rapport bezwaar heeft aangetekend en/of een second-opinion heeft aangevraagd.
Vaststaat dat [appellante] ook na dit rapport niet heeft gesolliciteerd.
3.5
Gelet op de wijze waarop [appellante] tijdens de schuldsaneringsregeling met haar sollicitatieverplichting is omgegaan, ziet het hof geen aanleiding die regeling voort te zetten of te verlengen tot de maximale duur van vijf jaar, zoals door [appellante] subsidiair ter zitting is verzocht. Daarbij weegt het hof mee dat [appellante] desgevraagd niet heeft kunnen uitleggen hoe zij bij een voortzetting van de regeling wel aan de sollicitatieverplichting zou gaan voldoen.
Hoewel het hof inziet dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling voor [appellante] en haar gezin de nodige gevolgen zal hebben, is gezien de ernst en omvang van de gebleken tekortkomingen in de sollicitatieverplichting van een disproportionele maatregel geen sprake.
3.6
Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 10 november 2020 zal worden bekrachtigd.
4.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
10 november 2020.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M. Evers, H.L. Wattel en D.M.I. de Waele, en is op
25 januari 2021 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.