Uitspraak
wonende te [A] ,
advocaat: mr. A.E.M.C. Koudijs.
1.De procedure bij de rechtbank
[B] benoemd, opgevolgd door mr. M.C.C. Ording.
9 maart 2020 een verhoor plaatsgevonden bij de rechter-commissaris. Hierbij is [appellante] niet verschenen; wel verschenen is haar eveneens op 27 november 2018 tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toegelaten echtgenoot, [C] (hierna: [C] ).
2.De procedure in hoger beroep
2.2 Het hof heeft naast het verzoekschrift met één bijlage kennisgenomen van de brief met bijlagen van 8 januari 2021 van mr. Koudijs en de brief met bijlagen van 11 januari 2021 van de bewindvoerder.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
[appellante] terecht en op goede gronden tussentijds heeft beëindigd. [appellante] heeft in haar beroepschrift en ter zitting in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof licht zijn oordeel als volgt toe.
Ook na het verhoor bij de rechter-commissaris op 9 maart 2020, waarbij zij niet is verschenen en [appellante] te verstaan is gegeven dat (ook) zij een laatste kans krijgt om aan haar sollicitatieverplichting te voldoen, heeft zij niet gesolliciteerd. Haar stelling dat zij zou hebben gesolliciteerd als kinderoppas heeft [appellante] op geen enkele manier onderbouwd.
Dat [appellante] vanwege het niet beheersen van de Nederlandse taal en haar gezondheidssituatie (zij kampt sinds een keizersnee van 10 tot 11 jaar geleden met zenuwpijnen) niet tot enig betaald werk in staat zou zijn, is ook in hoger beroep niet aannemelijk geworden. Hierbij neemt het hof tot uitgangspunt het rapport van De Medisch Adviseur van 20 oktober 2020, waarin [appellante] met de in dat rapport beschreven beperkingen in staat wordt geacht 20 uur per week licht productie- of schoonmaakwerk te verrichten. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] tegen de uitkomsten van het genoemde rapport bezwaar heeft aangetekend en/of een second-opinion heeft aangevraagd.
Vaststaat dat [appellante] ook na dit rapport niet heeft gesolliciteerd.
Hoewel het hof inziet dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling voor [appellante] en haar gezin de nodige gevolgen zal hebben, is gezien de ernst en omvang van de gebleken tekortkomingen in de sollicitatieverplichting van een disproportionele maatregel geen sprake.
De beslissing
10 november 2020.
25 januari 2021 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.