ECLI:NL:GHARL:2021:672

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
200.281.513
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek en tegenverzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure tussen Staatsbosbeheer en Rabobank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen Staatsbosbeheer en Rabobank. Staatsbosbeheer, de verzoeker, heeft een verzoek ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek is gedaan in het kader van een geschil over de verkoop van een landhuis dat in eigendom was van Van [verzoeker c.s.]. Staatsbosbeheer had een erfpachtrecht en een recht van opstal verleend aan Van [verzoeker c.s.], maar stelde als voorwaarde voor de verkoop dat de canon herzien zou worden. Na de verkoop van het erfpachtrecht door Rabobank, als pandhouder, ontstond er een restschuld van € 1.922.851,79 bij Rabobank.

Het hof heeft vastgesteld dat er een geschil is ontstaan over de vraag of Staatsbosbeheer de canonherziening aan de verkoop mocht verbinden. In een eerder arrest heeft het hof geoordeeld dat Staatsbosbeheer toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verbintenissen. Staatsbosbeheer heeft nu getuigen willen horen om haar bewijspositie in hoger beroep te versterken. Rabobank heeft zich als belanghebbende aangemerkt en heeft een tegenverzoek ingediend om ook getuigen te horen.

Het hof heeft geoordeeld dat het verzoek van Staatsbosbeheer en het tegenverzoek van Rabobank voldoen aan de wettelijke eisen. Het hof heeft de verzoeken toegewezen en bepaald dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden onder leiding van een raadsheer-commissaris. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken op 26 januari 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.281.513
beschikking van 26 januari 2021
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Staatsbosbeheer,
zetelend te Amersfoort,
verzoeker in het verzoek,
verweerder in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken,
hierna: Staatsbosbeheer,
advocaat: mr. F. Sepmeijer,
tegen:

1.1. [verzoeker sub 1] ,

wonende te [A] ,
verweerder sub 1 in het verzoek,
verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna: [verzoeker sub 1] ,
advocaat: mr. R.T. Wiegerink,
en

2.[verzoekster sub 2] ,

wonende te [A] ,
verweerster sub 2 in het verzoek,
verweerster in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken,
hierna: [verzoekster sub 2] ,
en
de coöperatie
Coöperatieve Rabobank U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
belanghebbende,
verzoekster in het tegenverzoek,
hierna: Rabobank,
advocaat: mr. L.E. de Geer.
[verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2] gezamenlijk zullen worden aangeduid als Van [verzoeker c.s.] (mannelijk enkelvoud).
1. Het verloop van de procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een verzoekschrift (met bijlagen), ingekomen op 30 juli 2020;
- de brief met bijlagen van 2 oktober 2020 met daarin een verweer en tegenverzoek van mr. De Geer namens Rabobank;
- het verweerschrift tot referte tevens houdende zelfstandig verzoekschrift met producties van 11 november 2020 [verzoeker sub 1] ;
- de brief van 12 november 2020 van mr. Sepmeijer met daarin een reactie op de brief van
2 oktober 2020 van Rabobank en een reactie op het zelfstandig verzoek van [verzoeker sub 1] ;
- het V8 formulier van 14 december 2020 van mr. Sepmeijer, waarin hij het hof heeft bericht dat Staatsbosbeheer zich ten aanzien van het zelfstandig verzoek van [verzoeker sub 1] refereert aan het oordeel van het hof.
1.2
Partijen hebben eenparig afgezien van de mondelinge behandeling van het verzoek.
1.3
Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald.

2.De motivering van de beslissing

het geschil en de procedures
2.1
Van [verzoeker c.s.] had een landhuis in eigendom. Staatsbosbeheer heeft een erfpachtrecht en een recht van opstal verleend aan Van [verzoeker c.s.] met betrekking tot het perceel waar het landhuis op lag. Van [verzoeker c.s.] was voornemens het recht van erfpacht, het recht van opstal en het landhuis te verkopen. Staatsbosbeheer heeft als erfpachter de voorwaarde aan de verkoop gesteld dat de canon zou worden herzien. Inmiddels is het erfpachtrecht op het landgoed bij openbare veiling door Rabobank, als pandhouder, verkocht. Na de verkoop heeft Van [verzoeker c.s.] een restschuld van
€ 1.922.851,79 bij Rabobank overgehouden.
2.2
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de vraag of Staatsbosbeheer de voorwaarde van de canonherziening aan de verkoop mocht verbinden. Hierover hebben Staatsbosbeheer en Van [verzoeker c.s.] bij de rechtbank en later bij dit gerechtshof geprocedeerd. In het arrest van 13 januari 2015 heeft dit gerechtshof voor recht verklaard dat Staatsbosbeheer aan de toestemming voor overdracht niet de voorwaarde mocht verbinden dat de canon zou worden herzien. Het hof heeft overwogen dat Staatsbosbeheer hierdoor toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verbintenissen en hij voor de door Van [verzoeker c.s.] geleden schade, nader op te maken bij staat, aansprakelijk is.
2.3
Vervolgens is Van [verzoeker c.s.] een schadestaat procedure gestart. De rechtbank heeft bij vonnis 18 maart 2020 Staatsbosbeheer veroordeeld aan Van [verzoeker c.s.] te betalen een bedrag van € 1.710.468,45, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Staatsbosbeheer is bij exploot van 16 juni 2020 in hoger beroep gekomen van dit vonnis. De zaak is 8 december 2020 bij het hof aangebracht en is bekend bij dit hof onder zaaknummer 200.286.687. Staatsbosbeheer heeft direct om doorhaling van de hoofdzaak verzocht. De hoofdzaak is geroyeerd in afwachting van deze verzoekschriftprocedure.
2.4
Staatsbosbeheer wil door middel van het horen van getuigen haar (bewijs)positie in hoger beroep beter kunnen inschatten. Van [verzoeker c.s.] heeft in de schadestaatprocedure gesteld dat als gevolg van het instellen van de canonherziening een drietal kopers zouden zijn afgehaakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat Van [verzoeker c.s.] ten aanzien van één van de kopers, de heer [getuige1] , voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van de voorgestelde canonherziening heeft afgezien van de koop. Staatsbosbeheer is het niet eens met dit oordeel en wenst omtrent de beoogde verkoop getuigen te horen. Het verzoek ziet op het horen van de volgende drie getuigen:
1. de heer [getuige1] , wonende te [B] , aspirant-koper van het erfpachtrecht;
2. de heer [getuige2] , wonende te [C] , werkzaam bij [D] Makelaars en Rentmeesters in [E] ;
3. [verzoeker sub 1] , wonende te [A] .
2.5
Rabobank heeft gesteld dat zij als pandhouder belanghebbende is in deze procedure en heeft verweer gevoerd tegen het door Staatsbosbeheer gedane verzoek. Daarnaast heeft Rabobank een tegenverzoek tot het horen van getuigen ingediend. Volgens Rabobank heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de verklaring van één van de andere kopers, de heer [getuige3] (hierna: [getuige3] ), onvoldoende was om de stelling van [getuige3] aan te nemen dat de canonherziening voor [getuige3] reden was om af te zien van de koop. Rabobank wenst zich in de hoofdzaak in hoger beroep te voegen, tegen het voornoemde oordeel van de rechtbank een incidentele grief te richten en alvorens deze procedure begint [getuige3] te horen als getuige.
2.6
[verzoekster sub 2] heeft geen verweer gevoerd tegen de gedane verzoeken. [getuige3] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof op het verzoek van Staatsbosbeheer en heeft betoogd dat het tegenverzoek van Rabobank voor toewijzing gereed ligt. Als het verzoek van Rabobank niet wordt toegewezen, heeft [verzoeker sub 1] (overeenkomstig het tegenverzoek van Rabobank) een zelfstandig verzoek tot het horen van [getuige3] ingediend.
Rabobank is belanghebbende2.7 Artikel 282 Rv bepaalt dat iedere belanghebbende een verweerschrift mag indienen. Aan de hand van de aard van de procedure en de wetsbepalingen wordt afgeleid wie als belanghebbenden zijn aan te merken. [1] Rabobank heeft, door mededeling van het pandrecht te doen, een openbaar pandrecht op de vordering van Van [verzoeker c.s.] op Staatbosbeheer. Op grond van artikel 3:246 BW is de pandhouder, Rabobank, bevoegd in en buiten rechte nakoming van de vordering te eisen en betalingen in ontvangst te nemen. Omdat er na de executoriale verkoop van het huis nog een restschuld aan de Rabobank bestaat, zal een door Staatsbosbeheer te betalen schadevergoeding tot het bedrag van die restschuld aan Rabobank toekomen. Rabobank heeft aangegeven zich te willen voegen in de hoofdzaak. Een potentiële partij kan in een verzoekschriftprocedure als belanghebbende worden aangemerkt. Om daartoe te komen moet het hof summier toetsen of de vordering tot voeging in de hoofdzaak kan worden toegewezen, door te beoordelen of die partij bij een tussen andere partijen aanhangig geding voldoende belang heeft. Voor het aannemen van dat belang is voldoende dat een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wiens zijde de derde zich voegt, de rechtspositie van de derde nadelig kan beïnvloeden. Aan de hand van de op dit moment bekende omstandigheden acht het hof aannemelijk dat Rabobank zich zal kunnen voegen in de hoofdzaak. Een nadelige uitkomst in de hoofdzaak zal rechtstreeks de positie van Rabobank als openbaar pandhouder beïnvloeden. Uit het voorgaande volgt dat Rabobank als belanghebbende moet worden aangemerkt in deze verzoekschriftprocedure. Het hof zal het verweerschrift van Rabobank bij de beoordeling van het verzoek van Staatsbosbeheer betrekken en zal het tegenverzoek van Rabobank beoordelen.
verzoek van Staatsbosbeheer
2.8
Het verzoek van Staatbosbeheer voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Rabobank heeft aangevoerd dat Staatsbosbeheer geen belang heeft bij het verzoek omdat Staatsbosbeheer eerst met succes een grief moet richten tegen het oordeel van de rechtbank dat de bewijswaardering onjuist was. Dit betoog gaat niet op. Het voorlopig getuigenverhoor strekt er juist toe de verzoekende partij de mogelijkheid te verschaffen door aan de hand van de in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde getuigenverklaringen meer zekerheid te verkrijgen omtrent voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en zo beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is de procedure in hoger beroep te beginnen en om vervolgens de grieven te formuleren. Mede gelet op de herkansingsfunctie van het hoger beroep en het feit dat het voorlopig getuigenverhoor betrekking heeft op feiten waarover in eerste aanleg geen getuigen zijn gehoord, zal het verzoek dan ook op de hierna te melden wijze worden toegewezen. Uit het verzoekschrift blijkt waarover Staatsbosbeheer de getuigen wil horen en welke concrete feiten en omstandigheden Staatsbosbeheer wil bewijzen dan wel betwisten. Toewijzing van het verzoek leidt niet tot onnodige vertraging en is niet strijdig met de eisen van een goede procesorde.
zelfstandig (tegen)verzoek van Rabobank en [verzoeker sub 1]2.9 Artikel 186 lid 1 Rv bepaalt dat iedere belanghebbende een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan indienen. Dit kan ook in de vorm van een zelfstandig tegenverzoek mits dit verzoek betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek (artikel 282 lid 4 Rv). Staatsbosbeheer heeft gesteld dat Rabobank geen belang heeft bij het tegenverzoek, omdat Rabobank als gevoegde partij geen incidentele grief kan richten tegen het vonnis. Het hof overweegt dat de rol van de gevoegde partij beperkt is. Een gevoegde partij voert nadere feiten, argumenten en weren aan ten behoeve van de partij aan wiens zijde zij zich schaart. Feiten kunnen worden verzameld door het horen van getuigen. Om die reden heeft Rabobank belang bij het zelfstandig verzoek tot het horen van [getuige3] als getuige. Daarnaast is ook sprake van voldoende connexiteit tussen het verzoek van Staatsbosbeheer en het verzoek van Rabobank. Beide betreffen een verzoek tot het horen van getuigen over de vraag of de canonherziening de reden was om niet tot koop van de erfpacht over te gaan. Het tegenverzoek wordt daarom toegewezen. Ook hier is niet gebleken van strijd met de goede procesorde. Aan het voorwaardelijke tegenverzoek van [verzoeker sub 1] komt het hof niet meer toe, omdat het verzoek van Rabobank wordt toegewezen.
conclusie
2.1
Het hof zal het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor van Staatsbosbeheer en het tegenverzoek van Rabobank toewijzen zoals hierna wordt vermeld. Het komt het hof praktisch voor de getuigenverhoren zoveel mogelijk op een dag te laten plaatsvinden. De advocaten zullen dit zoveel mogelijk met elkaar moeten afstemmen. Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren.

3.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van Staatsbosbeheer en het tegenverzoek van Rabobank tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toe;
bepaalt dat de voorlopige getuigenverhoren zullen worden gehouden voor het horen van de in de verzoeken genoemde getuige(n) over de in de verzoeken genoemde feiten en omstandigheden;
bepaalt dat het verhoor van voornoemde getuigen – en overige getuigen voor zover daarvoor toestemming wordt verleend door de raadsheer-commissaris – zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. Th. C.M. Willemse, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen datum en tijdstip;
bepaalt dat partijen en Rabobank bij de getuigenverhoren aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat Staatsbosbeheer en Rabobank de verhinderdagen van partijen, van hun advocaten en van de getuigen in de maanden februari tot en met juli 2021 zal opgeven
uiterlijk drie weken na uitspraak van deze beschikkingbij de griffie van het hof, waarna datum en tijdstip van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend;
bepaalt dat Staatsbosbeheer en Rabobank overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, S.C.P. Giesen en D.M.I. de Waele en is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Hoge Raad 25 oktober 1991, NJ 1992/149, onder 4.2.