ECLI:NL:GHARL:2021:6456

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
200.292.849/01 en 200.292.849/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot onderhandse verkoop van een woning met bevel tot ontruiming in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toestemming tot onderhandse verkoop van een woning, verleend door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland. De voorzieningenrechter had op 11 maart 2021 toestemming gegeven voor de onderhandse verkoop van de woning van verzoekers aan [belanghebbende], met een bevel tot ontruiming. Verzoekers, die in eerste aanleg als verweerders optraden, hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij niet op correcte wijze zijn opgeroepen, waardoor het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden. Het hof heeft vastgesteld dat de oproeping niet correct is verlopen, wat leidt tot een schending van de procesregels. Hierdoor zijn verzoekers ontvankelijk in hun hoger beroep. De inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot onderhandse verkoop heeft het hof geleid tot de conclusie dat de voorzieningenrechter terecht toestemming heeft verleend voor de verkoop aan [belanghebbende]. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en veroordeelt verzoekers in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.292.849/01 & 200.292.849/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 177017)
beschikking van 1 juli 2021
inzake
[verzoekster],
en
[verzoeker],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerders,
verder te noemen:
[verzoekers] c.s.,
advocaat: mr. H. Loonstein kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
Coöperatieve Rabobank U.A.,
gevestigd te Amsterdam, mede kantoorhoudende te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster,
verder te noemen:
de Rabobank,
advocaat: mr. R.S. van der Spek kantoorhoudend te Leeuwarden, voor wie heeft gepleit mr. A.F. van Ingen kantoorhoudend te Utrecht.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen:
[belanghebbende].

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van
11 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 april 2021;
- het verweerschrift met producties van de Rabobank.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 mei 2021 plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen:
- [verzoekster] en [verzoeker] , bijgestaan door mr. Loonstein;
- de heer [A] en mr. Van Ingen, namens de Rabobank;
- [belanghebbende] en zijn echtgenote [de echtgenote] .
Mr. Loonstein en mr. Van Ingen hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen.
2.3
Beschikking is vervolgens bepaald op heden.

3.De vaststaande feiten

3.1
Spaar- en Voorschotbank N.V. heeft een geldlening verstrekt aan [verzoekers] c.s. gesecureerd door het recht van eerste hypotheek op het aan [verzoekster] in eigendom toebehorende registergoed toen nog bestaande uit:
a) een perceel bouwterrein gelegen aan de [adres] te [woonplaats1] , uitmakende een op het terrein ter plaatse behoorlijk aangegeven aaneengesloten gelegen gedeelte ter grootte van ongeveer zestien are en achttien centiare (16.18 are), van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats1] , sectie [Y] nummer [nummer] ;
b) een onverdeeld een/derde aandeel in een perceel grond, aansluitende aan het hiervoor sub a) genoemde perceel, bestemd als toegangspad, uitmakende een op het terrein ter plaatse behoorlijk aangegeven aaneengesloten gelegen gedeelte geheel ter grootte van ongeveer een are en vierenveertig centiare (1.44 are), van het perceel kadastraal gemeente en sectie
bekend als hiervoor nummer [nummer] (verder tezamen te noemen: de woning).
Het recht van hypotheek is op 21 december 2000 gevestigd.
3.2
Op het perceel bouwterrein is nadien een woning gebouwd.
3.3
De Rabobank is als gevolg van fusie rechtsopvolgster onder algemene titel van
Friesland Zekerheden Maatschappij N.V., voorheen genaamd Friesland Bank N.V., die
krachtens fusie onder algemene titel het vermogen heeft verkregen van de Spaar- en Voorschotbank N.V.
3.4
Bij deurwaardersexploot van 4 september 2020 heeft Rabobank aan [verzoekers] c.s. aangezegd dat zij zal overgaan tot executoriale verkoop van het onderpand, de woning. Meegedeeld werd dat de executoriale verkoop van de woning stond gepland op 8 december 2020 via een onlineveiling op de website nationalevastgoedveiling.nl.
3.5
De datum van executoriale verkoop is vervolgens gewijzigd in 1 februari 2021. Dit is [verzoekers] c.s. aangezegd bij deurwaardersexploot van 25 november 2020.
3.6
De met de executoriale verkoop belaste notaris, mr. I.M.B. Balvert te Amsterdam, heeft voorafgaand aan de geplande executoriale verkoop elf biedingen ontvangen op de woning. Het hoogste bod was van [belanghebbende] en bedroeg € 406.000,-.
3.7
De woning is op 7 december 2020 door de heer [de taxateur] , taxateur verbonden aan het kantoor RMW Makelaars Drachten B.V., getaxeerd. De woning is getaxeerd op een marktwaarde van € 465.000,- en op een te verwachten opbrengst bij executoriale verkoop van € 395.000,-.
3.8
[verzoekers] c.s. en de Rabobank hebben overleg gevoerd over de voorgenomen executieveiling. Op 6 januari 2021 heeft de Rabobank de tussen partijen gemaakte afspraak bevestigd per e-mail, waarin het volgende staat:
“Zoals telefonisch besproken moeten er diverse acties door u worden ondernomen voordat de veiling stop gezet kan worden:
  • Betaling van een bedrag van € 15.000,- voor de kosten en achterstanden op de hypotheek. Dit bedrag kan overgemaakt worden op rekeningnummer [rekeningnummer1] ovv [verzoeker] / [verzoekers] . De kosten betreffen een inschatting, indien deze hoger uitvallen zal ook het verschil nog voldaan moeten worden voordat de veiling definitief gestaakt wordt.
  • Betaling van een bedrag van € 44.161,30 voor de aanzuivering van de rekening courant. Dit bedrag kan worden overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer2] ovv aanzuivering debetsaldo
  • Afspraken met de deurwaarders inzake de beslagen op uw woning. Dit betreft:
o
[B] (beslag gelegd door Euro-Manchetten en Compensatoren B.V.) Telefoonnummer 088-4111213 / Referentienummer T11619077.
o
Reinders & Partners Gerechtsdeurwaarders (beslag gelegd door [C]
De veiling kan pas stop gezet worden op het moment dat alle kosten en achterstanden zijn voldaan en de bank een bericht heeft ontvangen van de deurwaarders dat er afspraken zijn gemaakt. Graag vernemen wij van u de stand van zaken.
Hopende u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben. Indien er vragen zijn kan u telefonisch contact met ons opnemen.”
3.9
De Rabobank heeft als hypotheekhouder op 20 januari 2021 onder opschortende voorwaarden, van onder andere toestemming van de voorzieningenrechter, met [belanghebbende] een koopovereenkomst gesloten ter zake van de woning.
3.1
De woning is, met in de bestreden beschikking verleende toestemming, op 25 maart 2021 geleverd aan [belanghebbende] door inschrijving bij het Kadaster van de tussen de Rabobank en [belanghebbende] opgemaakte leveringsakte.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
In eerste aanleg heeft de Rabobank bij verzoekschrift gedateerd 21 januari 2021 de voorzieningenrechter op grond van artikel 3:268 lid 2 BW verzocht verlof te verlenen voor de onderhandse verkoop van de woning aan [belanghebbende] , conform de bij het verzoekschrift gevoegde koopovereenkomst, dan wel bij afwijzing van dit verzoek een nieuwe veilingdatum vast te stellen als bedoeld in artikel 548 lid 4 Rv. Voorts is verzocht [verzoekers] c.s. te veroordelen tot ontruiming (artikel 3:268 lid 2 BW) van de onroerende zaken over te gaan binnen twee weken na betekening van de beschikking.
4.2
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken van de Rabobank bij beschikking -uitvoerbaar bij voorraad - grotendeels toegewezen en bepaald dat de verkoop van de woning (…) onderhands zal geschieden overeenkomstig de goedgekeurde koopovereenkomst waarvan een afschrift aan de beschikking is gehecht. Tevens zijn [verzoekers] c.s. veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen twee weken na inschrijving in de openbare registers van de in artikel 3:89 BW bedoelde leveringsakte.
4.3
[verzoekers] c.s. verzoeken in hoger beroep de beschikking te vernietigen en het verzoek van de Rabobank alsnog af te wijzen, alsook de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen tot een beslissing is genomen in de onderhavige
procedure, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
4.4
De Rabobank voert verweer en verzoekt - zowel in het incident als in de bodemzaak - [verzoekers] c.s. in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen,
met veroordeling van [verzoekers] c.s., uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze
procedure, de nakosten daaronder begrepen.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid
5.1
Tegen een beschikking ex artikel 3:268 lid 2 BW van de voorzieningenrechter is geen hogere voorziening toegelaten (artikel 3:268 lid 3 BW), behalve wanneer de voorzieningenrechter buiten het toepassingsgebied van het artikel is getreden, het artikel ten onrechte heeft toegepast dan wel buiten toepassing heeft gelaten of essentiële vormen heeft verzuimd toe te passen, zoals het beginsel van hoor en wederhoor. Deze doorbrekingsgronden gelden ook in geval van het appelverbod bedoeld in artikel 3:268 lid 3 BW (HR 17 juni 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1401).
5.2.
[verzoekers] c.s. wensen in hoger beroep op te komen tegen het door de voorzieningenrechter verleende verlof als bedoeld in artikel 3:268 lid 2 BW en beroepen zich daartoe op een doorbrekingsgrond, te weten de schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Zij duiden dit als de grieven 1 en 2 hoewel daarbij van grieven geen sprake is. Het beroep op een doorbrekingsgrond strekt op zichzelf immers niet tot vernietiging van de beslissing in eerste aanleg, maar ‘slechts’ tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het hof zal daarom eerst de door [verzoekers] c.s. aangevoerde doorbrekingsgrond beoordelen.
5.3.
[verzoekers] c.s. voeren aan dat zij in eerste aanleg niet behoorlijk zijn opgeroepen, omdat de oproeping hun niet heeft bereikt en de postbezorger geen bericht van aanbieding heeft achtergelaten, zodat de postbezorging van de (aangetekend verzonden) oproepingsbrief niet correct is verlopen.
5.4
Als het in artikel 3:268 lid 2 BW bedoelde verzoek wordt gedaan aan de voorzieningenrechter moet op grond van artikel 548 lid 3 Rv (eerste volzin) bij het verzoekschrift een lijst worden overgelegd van de in artikel 544 Rv bedoelde belanghebbenden waaronder de hypotheekgever en de schuldenaar. Aan dat voorschrift heeft de Rabobank voldaan. In artikel 548 lid 3 (tweede volzin) is vervolgens op de griffier de verplichting gelegd aan die belanghebbenden onverwijld mee te delen dat het verzoek is gedaan en dat zij op hun verlangen door de voorzieningenrechter kunnen worden gehoord. Hoewel in de parlementaire geschiedenis is overwogen dat die mededeling desnoods telefonisch kan worden gedaan, heeft de griffier er in de onderhavige zaak voor gekozen (zoals in de praktijk niet ongebruikelijk) aan te sluiten bij de algemene bepalingen voor de oproeping van belanghebbenden gegeven in de artikelen 272 Rv en 275 Rv.
5.5.
Een ‘oproeping’ in de zin van artikel 272 Rv veronderstelt een bewezen verzending en het bewijs van of ten minste een vermoeden van correcte ontvangst. De wetgever heeft (voor zover hier relevant) in artikel 272 Rv bepaald dat de griffier een niet verschenen belanghebbende oproept bij aangetekende brief. In aanvulling daarop is in artikel 275 Rv bepaald dat als de griffier de aangetekend verzonden brief retour ontvangt en sprake is van een bekende woon- of verblijfplaats, de oproepingsbrief nogmaals maar nu per gewone post moet worden verzonden.
5.6
Ingeval van een aangetekend verzonden brief moet naast een juiste verzending vaststaan dat de aanbieding van de brief correct is verlopen (HR 4 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5122). Pas als dat het geval is, ontstaat het vermoeden dat de (oproepings)brief tijdig aan de geadresseerde is aangeboden (HR 8 september 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1797). Als de geadresseerde door de postbezorger niet wordt aangetroffen is onderdeel van een correcte aanbieding dat de postbezorger een aanbiedingsbericht achterlaat waarop is vermeld hoe en waar de geadresseerde de brief alsnog kan afhalen. Nu in deze zaak niet vast staat dat een dergelijk aanbiedingsbericht is achtergelaten, is er geen bewijs of vermoeden dat de oproepingsbrief correct aan [verzoekers] c.s. is aangeboden. De vervolgens door de griffier per gewone post verzonden brief doet dat vermoeden evenmin ontstaan, daar [verzoekers] c.s. stellen dat zij ook deze brief niet hebben ontvangen en bewijs van het tegendeel ontbreekt.
5.7
Het niet op correcte wijze oproepen van [verzoekers] c.s. leidt tot schending van het beginsel van hoor en wederhoor (HR 21 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR3086), zodat zij zich op grond daarvan terecht beroepen op het bestaan van een doorbrekingsgrond. [verzoekers] c.s. zijn dus ontvankelijk in hun hoger beroep.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek ex artikel 3:268 lid 2 BW
5.8
Daarmee komt het hof toe aan grief 3 die zich richt tegen de beslissing van de voorzieningenrechter dat aan de bank verlof wordt verleend om de woning onderhands aan [belanghebbende] te verkopen conform de in het geding gebrachte koopovereenkomst.
5.9
Voorop staat dat de voorzieningenrechter bij zijn beslissing tot het al dan niet verlenen van verlof voor een onderhandse verkoop een discretionaire bevoegdheid heeft waarbij hij alle belangen en omstandigheden van het geval dient mee te wegen. Hoewel in de parlementaire geschiedenis op artikel 3:268 BW niet uitdrukkelijk is vermeld waarom een rechterlijke toestemming voor de onderhandse verkoop is vereist, zal de hoogte van de te realiseren koopprijs bij die rechterlijke controle zwaar wegen. Dit volgt indirect uit de parlementaire geschiedenis waarin is bepaald dat de rechter belanghebbenden zal moeten oproepen zodat zij een gunstiger aanbod tot koop kunnen doen. In de parlementaire geschiedenis is vervolgens overwogen:
“Is het aanbod inderdaad gunstiger, dan zal de boedelrechter(Hof: thans de voorzieningenrechter)
daaraan de voorkeur behoren te geven boven de hem aanvankelijk ter goedkeuring voorgelegde overeenkomst.” [1]
5.1
Alle omstandigheden van deze zaak afwegende is het hof van oordeel dat, gelet op de te realiseren verkoopprijs met de onderhandse verkoop van de woning en het gewicht dat aan dit belang toegekend dient te worden, aan de Rabobank verlof verleend dient te worden om de woning te verkopen aan [belanghebbende] .
5.11
Volgens [verzoekers] c.s. is de Rabobank niet-ontvankelijk in haar verzoek tot onderhandse verkoop omdat Rabobank niet, zoals de wet voorschrijft, de veilingvoorwaarden aan [verzoekers] c.s. heeft toegezonden, [verzoekers] c.s. hebben deze althans niet ontvangen. De Rabobank heeft dit betwist en betoogt dat zij de veilingvoorwaarden twee keer heeft toegezonden aan [verzoekers] c.s. Het hof overweegt het volgende.
5.12
Artikel 517 Rv stelt voorwaarden aan de openbare executieverkoop als bedoeld in artikel 3:268 lid 1 BW, zoals de voorwaarde dat de veilingvoorwaarden aan ingeschrevenen worden toegezonden. Deze voorwaarde is aan de openbare executieverkoop als bedoeld in het eerste lid van artikel 3:268 BW gekoppeld. Zij biedt geen garantie voor een juist verloop van de onderhandse verkoop bedoeld in artikel 3:268 lid 2 BW. Tot een veilingverkoop is het in deze zaak niet gekomen, zodat het niet toezenden van de veilingvoorwaarden (zo dit al zou komen vast te staan) [verzoekers] c.s. ook niet in hun belangen kan hebben getroffen. Overigens, hoewel dus niet relevant, is het hof gebleken uit de overgelegde stukken dat de met de executoriale verkoop belaste notaris de veilingvoorwaarden op 6 november 2020 en 17 december 2020 aan [verzoekers] c.s. heeft toegezonden.
5.13
[verzoekers] c.s. betogen verder dat zij een afspraak met de Rabobank hebben gemaakt die inhoudt dat de Rabobank niet zou overgaan tot onderhandse verkoop van de woning vóór
31 januari 2021. [verzoekers] c.s. wijzen daartoe op de e-mail van 6 januari 2021 die namens de Rabobank is verstuurd (zie hiervoor onder 3.8). Het hof leest in die e-mail echter geen toezegging dat de Rabobank daadwerkelijk van de veilingverkoop zal afzien, maar hooguit een aantal voorwaarden aan welke ten minste voldaan moet zijn, wil de mogelijkheid bestaan om de op 1 februari 2021 geplande veilingverkoop te ontlopen. Onderdeel van die voorwaarden is betaling van een bedrag van in het totaal ten minste € 49.161,30. Aan de Rabobank maar ook ter zitting bij het hof hebben [verzoekers] c.s. niet aannemelijk gemaakt dat het realiseren van die voorwaarden (met name de genoemde betaling) binnen handbereik was. [verzoekers] c.s. hebben in dit verband ook nog aangevoerd dat zij meerdere keren overleg hebben gehad met de heer [D] , van de Rabobank. [D] is daarbij, volgens [verzoekers] c.s., geïnformeerd over de mogelijkheden tot financiering van de vereiste betalingen. De Rabobank was dus, aldus [verzoekers] c.s., op de hoogte van de vergevorderde plannen van [verzoekers] c.s. om te voldoen aan de gestelde voorwaarden. Volgens [verzoekers] c.s. moet de Rabobank aantonen dat dit anders is.
5.14
De Rabobank heeft bestreden dat een afspraak is gemaakt dat de veiling geen doorgang zou vinden en verwijst naar de tekst van de mail van 6 januari 2021. Zij betwist ook geïnformeerd te zijn door [verzoekers] c.s. over hun mogelijkheden om financiering voor de achterstallige betalingen rond te krijgen. Zoals overwogen heeft [verzoekers] c.s. ter zitting desgevraagd ook voor het hof niet kunnen overtuigen van de aannemelijkheid van hun standpunten.
5.15
Gezien het karakter van de verzoekprocedure op grond van artikel 3:268 lid 2 BW en daaraan gekoppelde appelverbod is geen plaats voor uitgebreide bewijsvoering. In de parlementaire geschiedenis is overwogen:
“Een definitieve beslissing op het verzoek dient snel te kunnen worden verkregen, niet alleen om de executie zo min mogelijk op te houden, maar ook omdat de koper niet langer dan strikt nodig is, in het onzekere mag worden gelaten of de onderhandse verkoop aan hem doorgang zal vinden.” [2] Daarom zal worden voorbijgegaan aan het betoog van [verzoekers] c.s. dat de Rabobank gespreksverslagen in het geding moet brengen. Het hof beoordeelt de zaak aan de hand van beschikbare stukken, te weten de genoemde e-mail van 6 januari 2021 en het verhandelde ter zitting van het hof.
5.16
Daaruit is niet aannemelijk geworden dat sprake is van het ontbreken van een recht van de Rabobank om de woning onderhands te verkopen. Zoals overwogen is zelfs niet gebleken dat [verzoekers] c.s. aan de voorwaarden als genoemd in de e-mail van 6 januari 2021 hebben voldaan, of aannemelijk hebben gemaakt dat zij daaraan op korte termijn zullen kunnen voldoen. Het enkel ‘op de hoogte houden van de Rabobank’ zou zelfs als dit zou komen vast te staan onvoldoende zijn om gezien de bestaande betalingsachterstanden aan Rabobank haar recht tot parate executie te ontzeggen.
5.17
Tot slot hebben [verzoekers] c.s. betoogd dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de Rabobank had moeten wachten met de verkoop van de woning tot 31 januari 2021. Dit vanwege de (hoge) leeftijd van [verzoeker] en diens slechte gezondheid. Van hem kan mede gezien de Corona pandemie niet worden gevergd dat hij huisvesting op een risicovolle plek zoekt.
5.18
Op welke wijze [verzoekers] c.s. menen dat de werking van de redelijkheid en billijkheid in deze zaak steun geeft aan hun betoog dat een onderhandse verkoop dient te worden afgewezen is, onduidelijk. Aan de voorzieningenrechter is immers het verzoek voorgelegd of er in plaats van een veilingverkoop als bedoeld in het eerste lid van artikel 3:368 BW een onderhandse verkoop als bedoeld in het tweede lid van dat artikel kan en mag plaatsvinden. Het beginsel van redelijkheid en billijkheid, dat het gehele (civiele) recht doortrekt, kan onder omstandigheden op grond van een afweging van de wederzijdse belangen van partijen en belanghebbenden leiden tot een andere uitkomst dan die welke voortvloeit uit een ongecorrigeerde toepassing van de gegeven rechtsregels die de betreffende rechtsverhouding beheersen. Anders gezegd, de redelijkheid en billijkheid, kunnen een correctie vormen als in een concreet voorkomend geval de uitkomst van toepasselijke rechtsregels onaanvaardbaar of onwenselijk is. De daarbij te wegen belangen zullen door de partij of belanghebbende die zich op die noodzaak tot correctie beroept moeten worden aangevoerd en zo nodig aannemelijk moeten worden gemaakt.
5.19
In het onderhavige geval wijzen [verzoekers] c.s. erop dat zij door verkoop van hun woning, in huidige corona pandemie, dakloos zouden worden en onderdak zouden moeten aanvaarden op plaatsen die meer risico tot besmetting geven. Dat argument zou wellicht relevant kunnen zijn als de aan het hof voorgelegde vraag de gehele schorsing van de executie zou betreffen. In de onderhavige zaak gaat het echter om de vraag of de woning onderhands in plaats van executoriaal mag worden verkocht. Weliswaar zal de onderhandse verkoop en de daarop volgende levering waarschijnlijk op een iets kortere termijn kunnen plaatsvinden (helemaal duidelijk is dat in deze zaak niet), maar zowel bij onderhandse als openbare verkoop zouden [verzoekers] c.s. aangewezen zijn op een andere (volgens hen meer risicovolle) woon- of verblijfplaats. In het kader van de onderhavige zaak treft het op die manier onderbouwde beroep op de redelijkheid en billijkheid daarom geen doel. Dit afgezien van het antwoord op de vraag of het argument van een verhoogd besmettingsrisico valide zou zijn geweest om de verkoop van de woning geheel af te wenden.
5.2
Op grond van het vorenstaande faalt de enige inhoudelijke (derde) grief. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
Het schorsingsverzoek
5.21
[verzoekers] c.s. hebben hun schorsingsverzoek niet gehandhaafd.
De proceskosten
5.22
[verzoekers] c.s. zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Die kosten worden tot op heden aan de zijde van de Rabobank vastgesteld als volgt:
- € 772,- griffierecht;
- € 2.228,- (2 punten x appeltarief II ad € 1.114,- per punt) aan salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
5.23
De nakosten zullen als niet weersproken worden toegewezen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 11 maart 2021;
veroordeelt [verzoekers] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Rabobank vastgesteld op € 772,- voor verschotten en € 2.228,- aan salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest;
veroordeelt [verzoekers] c.s. in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval [verzoekers] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Tubben, G. van Rijssen en A.L. Goederee, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2021.

Voetnoten

1.MvA II, Parlementaire Geschiedenis, pag. 825.
2.MvA II, Parlementaire Geschiedenis, pag. 824.