ECLI:NL:HR:2011:BR3086

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00997
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het beginsel van hoor en wederhoor in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 oktober 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een echtscheidingsprocedure tussen de vader en de moeder van een minderjarige. De vader, die als niet verschenen belanghebbende werd aangemerkt, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 december 2010. De vader was niet gehoord in de procedure, omdat de aan hem gerichte correspondentie van het hof onjuist was geadresseerd. Dit leidde tot de schending van het beginsel van hoor en wederhoor, wat de Hoge Raad heeft vastgesteld.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de rechtbank Rotterdam had op 26 januari 2009 de echtscheiding tussen de partijen uitgesproken en had de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder bepaald. De moeder had verzocht om eenhoofdig gezag over de minderjarige, terwijl de vader zich hiertegen had verweerd en zelfstandige verzoeken had ingediend. Het hof had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de moeder belast met het eenhoofdig gezag, maar had de verzoeken van de vader afgewezen.

De Hoge Raad oordeelde dat de vader ten onrechte niet was gehoord, omdat de brieven van het hof onjuist waren geadresseerd. Dit had tot gevolg dat de vader niet in staat was om een verweerschrift in te dienen of ter mondelinge behandeling te verschijnen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van het beginsel van hoor en wederhoor in juridische procedures, vooral in zaken die de rechten van ouders en kinderen aangaan.

Uitspraak

21 oktober 2011
Eerste Kamer
11/00997
DV/RA
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[De moeder],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de moeder.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 294690/F1 RK 07-2504 van de rechtbank Rotterdam van 26 januari 2009 en 12 augustus 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.049.502/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 december 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Op verzoek van de moeder is bij beschikking van 26 januari 2009 tussen partijen echtscheiding uitgesproken. Zij hebben één kind, geboren in 1997 (hierna: de minderjarige). De moeder heeft onder meer verzocht haar met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten. De vader heeft zich verweerd en zelfstandige verzoeken gedaan. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder afgewezen, en onder meer bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zal zijn en dat de moeder, op straffe van verbeurte van een dwangsom, de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling dient na te leven.
3.2.1 Op het hoger beroep van de moeder heeft het hof, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking, bepaald dat de moeder zal zijn belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige. Voorts heeft het hof zowel het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling, als zijn verzoek tot oplegging van een dwangsom ter zake van de verplichtingen van de moeder uit hoofde van de informatieregeling, afgewezen.
3.2.2 Het hof heeft onder "Procesverloop in hoger beroep" onder meer vermeld dat de vader geen verweerschrift heeft ingediend en voorts dat de vader, "hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen", niet is verschenen ter mondelinge behandeling van het hof op 27 oktober 2010.
3.3 Het middel klaagt dat de beschikking van het hof met schending van het beginsel van hoor en wederhoor is tot stand gekomen nu de vader ten onrechte niet is gehoord. Daartoe wordt aangevoerd dat de aan de vader gerichte correspondentie van het hof onjuist is geadresseerd en dat de vader als gevolg daarvan verstoken is gebleven van zijn recht een verweerschrift in te dienen en ter mondelinge behandeling te verschijnen.
De klacht slaagt.
Uit de in cassatie overgelegde stukken blijkt inderdaad dat de aan de vader gerichte brieven van het hof onjuist zijn geadresseerd. Zowel de aangetekende brief van 25 januari 2010, waarbij een afschrift van het beroepschrift werd verstrekt en mededeling werd gedaan van de termijn voor het indienen van een verweerschrift, als de per gewone post verstuurde brief van 3 augustus 2010, houdende oproeping voor de mondelinge behandeling, zijn verzonden naar "[a-straat 1]"
te [woonplaats]. In de beschikkingen van de rechtbank staat echter als woonadres van de vader vermeld "[a-straat 2]" te [woonplaats]. Dat dit het juiste woonadres is, is naderhand door de griffier van het hof bevestigd in een aan de toenmalige advocaat van de vader gezonden brief van 7 januari 2011.
Nu de vader na de aangetekende brief van 25 januari 2010 geen verweerschrift heeft ingediend, geldt voorts dat hij als niet verschenen belanghebbende ten onrechte niet overeenkomstig het bepaalde in art. 272 Rv.,
dat ingevolge art. 362 Rv. ook in hoger beroep van toepassing is, bij aangetekende brief is opgeroepen voor de mondelinge behandeling.
Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 december 2010;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 21 oktober 2011.