Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.1. [appellant1] ,2. [appellant2] ,3. [appellant3] ,4. [appellant4] ,5. [appellant5] ,allen wonende te [A] ,appellanten in het principaal hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, appellant sub 3 tevens eiser in voorwaardelijke reconventie,
hierna: appellanten of de gebruikers,
advocaten: mrs. M.A.R. Schuckink Kool, mr. J. van Lunen en mr. J. Rutteman,
Eerste Twentsche Elementenfabriek Etef Journee B.V.,
1.De procedure bij de voorzieningenrechter
2.De procedure bij het hof
3.De beoordeling door het hof
Etef heeft ook geen alternatieve scenario’s geschetst op basis waarvan in dit stadium met een zekere mate van waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat sloop van de opstallen en levering van het terrein weliswaar niet voor 31 juli 2021 is gerealiseerd, maar wel (althans voor een deel van het terrein) binnen een zekere afzienbare periode daarna. Mede daardoor is op dit moment ongewis op welk moment daadwerkelijk met de sloop van (een deel van) de opstallen op het terrein kan worden gestart. Toewijzing van de gevorderde ontruiming brengt dan ook de gerede kans mee dat de opstallen op het terrein voor een aanzienlijke periode leeg zullen staan. Appellanten voeren aan dat het op korte termijn vinden van woonruimte op de huidige woningmarkt voor hen erg moeilijk zal zijn. Hoewel Etef de onderbouwing van die stelling deels heeft weersproken, staat wel vast dat het in deze krappe woningmarkt lastig is om alternatieve woonruimte te vinden. Daarmee is een wezenlijk belang aan de zijde van de gebruikers gegeven. Afgezet tegenover dit belang, oordeelt het hof dat van een spoedeisend belang bij ontruiming op de door Etef verlangde korte termijn onvoldoende is gebleken.