Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Overeenkomst van opdracht [functie2]” gesloten. [de bestuurder] heeft zich op 12 augustus 2020 ziek gemeld. Op 5 september 2020 heeft NLFI besloten tot onmiddellijk ontslag van [de bestuurder] als lid ( [functie2] ) van de directie van de Volksbank. De Volksbank heeft op 10 september 2020 aan [de bestuurder] geschreven dat daarmee de overeenkomst van opdracht eindigt, met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn van 4 maanden, dus per 31 januari 2021. [de bestuurder] vordert in dit kort geding (voor zover in hoger beroep nog aan de orde) doorbetaling van zijn maandelijks salaris na 1 februari 2021. Volgens hem is de opzegging niet rechtsgeldig: de relatie met de Volksbank is een arbeidsovereenkomst en hij beroept zich op de bescherming van het opzegverbod tijdens ziekte. De Volksbank betwist dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, betwist dat [de bestuurder] ziek was en meent dat het beroep op het opzegverbod niet opgaat.
(i) de Volksbank moet worden gelijk gesteld met de beursvennootschap van artikel 2:132 lid 3 BW,
In het licht van het voorgaande heeft de raad van commissarissen NLFI voorgesteld om op de kortst mogelijke termijn tot jouw ontslag te besluiten”. Op 11 augustus 2020 krijgt [de bestuurder] van de afdeling HR van de Volksbank ook een concept-vaststellingsovereenkomst toegezonden.
3.De slotsom
€ 338,-