ECLI:NL:GHARL:2021:5709

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
20/00412 t/m 20/00413
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsbevoegdheid en kosten van vennootschap onder firma in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2015 en 2016, opgelegd aan de belanghebbende, een vennoot in een vennootschap onder firma. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen, die waren gebaseerd op een boekenonderzoek door de Inspecteur, waarbij werd vastgesteld dat een deel van de opgevoerde kosten niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank Gelderland had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

De kern van het geschil betreft de vraag of de Inspecteur bevoegd was om navorderingsaanslagen op te leggen en of de belanghebbende de zakelijkheid van de door hem opgevoerde kosten kon aantonen. De belanghebbende stelde dat er geen nieuw feit was dat navordering rechtvaardigde en dat de gecorrigeerde kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat er wel degelijk sprake was van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde.

Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht de navorderingsaanslagen had opgelegd, omdat de bevindingen uit het boekenonderzoek als nieuw feit konden worden aangemerkt. Daarnaast oordeelde het Hof dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de zakelijkheid van de door hem opgevoerde kosten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummers 20/00412 en 20/00413
uitspraakdatum:
8 juni 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 22 januari 2020, nummers AWB 20/2038 en AWB 20/2040, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer1] .H.57.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 252.619. Tevens is bij beschikking € 8.570 belastingrente in rekening gebracht.
1.2
Over het jaar 2016 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer1] .H.67.01) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 170.883. Tevens is bij beschikking € 3.156 belastingrente in rekening gebracht.
1.3
Na daartegen gemaakte bezwaren, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
1.4
De tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen zijn door de Rechtbank ongegrond verklaard.
1.5
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden (via beeldbellen) op 10 februari 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [A] alsmede mr. [B] namens de Inspecteur bijgestaan door [C] .
1.7
Met instemming van alle partijen zijn gelijktijdig met deze zaken, de zaken behandeld van de broer van belanghebbende, [D] (zaaknummers 20/00410 en 20/00411).
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is vennoot in de vennootschap onder firma ‘ [E] ’ (hierna: [E] dan wel de vof). De enige andere vennoot in de vof is de broer van belanghebbende, [D] . De overeengekomen winstverdeling is 50%-50%. Met ingang van 1 januari 2017 wordt de onderneming uitgeoefend in de vorm van een besloten vennootschap met belanghebbende als enig aandeelhouder.
2.2
[E] biedt thuiszorg door het verzorgen, begeleiden en verplegen van mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking uit verschillende sociale klassen en verschillende etnische groepen. Zij doet dit bijvoorbeeld door het aanbieden van persoonlijke begeleiding en groepsactiviteiten. Een groot deel van de omzet wordt gegenereerd door inkomsten van cliënten met een persoonsgebonden budget.
2.3
Op 14 november 2016 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2015 ingediend met een verzamelinkomen van € 76.032. In de aangifte IB/PVV 2015 is een bedrag van € 640.419 aan kosten ten laste van de winst van de vof gebracht.
2.4
De aanslag IB/PVV 2015 is, met dagtekening 7 januari 2017, conform de ingediende aangifte vastgesteld.
2.5
In de ochtend van 7 maart 2017 is belanghebbende in zijn woning aangehouden door ambtenaren van de FIOD op verdenking van overtreding van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Na die dag tweemaal te zijn verhoord is belanghebbende weer in vrijheid gesteld. In het tot de stukken behorende overzichtsproces-verbaal van 11 januari 2018 (61841) is onder meer het navolgende opgenomen:

INLEIDING
Dit proces-verbaal betreft een onderzoek naar strafbare feiten waaraan de voornoemde verdachte zich vermoedelijk heeft schuldig gemaakt. Het onderzoek is een uitvloeisel van onderzoeken naar facilitators die het belastingplichtigen mogelijk hebben gemaakt om met vermoedelijk valse giftenkwitanties en/of donatieverklaringen en/of sponsorovereenkomsten opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting te doen.
Door de FIOD is vanaf februari 2015 onderzoek verricht naar het opzettelijk doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting door belastingplichtigen die in deze aangiften ten onrecht giftenaftrek hadden aangegeven aan ANBI-instellingen. De giften zouden zijn gedaan aan onder andere:
• Stichting (…)
• Stichting [F] ( [F] ).
Door onderzoek is vastgesteld dat [F] tot januari 2014 valse giftenkwitanties verkocht voor circa 10 tot 15 % van de op de kwitanties vermelde bedragen. De belastingplichtigen die de kwitanties kochten brachten het (hoge) kwitantiebedrag als persoonsgebonden aftrekpost in aftrek op hun aangiften inkomstenbelasting.
De administratie van [F] is in beslag genomen en onderzocht. (…) [G] , penningmeester van [F] , bekende de feiten met betrekking tot de valse kwitanties. Hij verklaarde dat kwitanties van [F] waarop bedragen van € 500 of hoger zijn vermeld vrijwel allemaal vals zijn.
Tevens verklaarde [G] dat, nadat in 2014 de ANBI-status van [F] was ingetrokken, door [F] ook met sponsorovereenkomsten werd gefraudeerd. De in de sponsorovereenkomsten vermelde bedragen werden door de sponsor per bank betaald en vervolgens betaalde [F] 90% van het gestorte bedrag contant terug aan de sponsor.
(…)
[X] is één van de verdachten die, via zijn onderneming [E] VOF, in samenwerking met de [F] vervalste sponsorovereenkomsten heeft opgemaakt.
(…)
Door onderzoek is vastgesteld dat naar de bankrekening van [F] in de periode 19 november 2014 tot en met 30 november 2016 overboekingen zijn verricht vanaf de bankrekening van [E] voor een totaal bedrag van € 223.666. Tevens is vastgesteld dat in deze periode kasuitgaven door [F] zijn verricht aan [E] voor een totaal bedrag van € 190.650.
(…)
Op 14 maart 2017 heeft [G] over de sponsorovereenkomsten en (terug) betalingen met [E] het volgende verklaard:
"Ja dat bedrijf [E] ken ik. Ik ken een iemand dat is [X] . Dat is een bedrijf die sponsoring overeenkomsten wilde. Dit ging echt over hogere bedragen. Zij betaalden via de bank. Van de bedragen was 10% voor de [F] en de rest werd door mij contant terugbetaald aan [X] persoonlijk.”
(…)
V-043-02 p.4
Verklaring(en) verdachte [X]
‘Ik ben vanaf het begin eerlijk tegen u geweest. Ik ben in verwarring door de situatie waarin ik zit. Ik heb betaald. U zegt dat ik alles heb terug gekregen dat is niet waar. Ik heb geld terug gekregen. Ik kan u bevestigen dat van al het geld dat ik en [E] per bank hebben overgemaakt naar de [F] dat ik hiervan 90 procent contant heb terug gekregen. Dit geld heb ik nergens verantwoord in de administratie van [E] . Het geld dat ik heb terug gekregen dat heb ik voor mijn privé gebruikt, zoals het kopen van een auto de bruiloft en vakantie. Het geld kreeg ik contant terug (…)
V-042-02
Verklaringen [D]
Naast [X] was ook zijn broer [D] vennoot van [E] . [D] is ook als verdachte gehoord. Hij verklaarde dat hij niets wist van de sponsorovereenkomsten en sponsorbetalingen aan [F] .
V-043-01 P2 De verklaring van [D] wordt bevestigd door de verklaring van [X] die verklaarde:
“Mijn broer heeft hier totaal niets mee te maken."
2.6
Op 4 oktober 2017 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangifte IB/PVV 2015.
2.7
Op 14 november 2017 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2016 ingediend met een verzamelinkomen van € 58.586. In de aangifte IB/PVV 2016 is een bedrag van € 582.469 aan kosten ten laste van de winst gebracht.
2.8
Het boekenonderzoek (2.6) is op 11 december 2017 aangevangen. Op 14 december 2017 heeft de Inspecteur het boekenonderzoek uitgebreid naar de aangifte IB/PVV 2016 en daarvan mededeling gedaan aan de boekhouder van belanghebbende.
2.9
Tijdens het boekenonderzoek heeft de Inspecteur gevraagd om een onderbouwing van een deel van de in de aangiften IB/PVV opgevoerde kosten.
2.1
Bij brief van 3 januari 2018 gericht aan “ [E] V.O.F.” heeft de Inspecteur onder meer het volgende geschreven:
“Aankondiging (uitbreiding) boekenonderzoek
Geachte heer [X] ,
(…) Dat houdt in dat de aangiften inkomstenbelasting 2015 en 2016 van de heer [X] [BSN nr] in het onderzoek word betrokken. Er is reeds een aankondigingsbrief gemaild met betrekking tot 2015 op 4 oktober 2017. De uitbreiding naar 2016 is op 14 december 2017 per mail aan uw boekhouder medegedeeld.
(…)
De aangifte inkomstenbelasting is inmiddels geautomatiseerd geregeld. Dat wil zeggen dat er een aanslag wordt opgelegd met een dagtekening in 2018. Dit proces is niet meer te stoppen. Het kan zijn dat er uit het onderzoek correcties voorkomen. U kunt zich niet beroepen op het feit dat er geen sprake is van het ontbreken van een nieuw feit, wat benodigd is voor het opleggen van een navorderingsaanslag, ten zij er sprake is van kwade trouw. (…)”
2.11
De aanslag IB/PVV 2016 is, met dagtekening 26 januari 2018, conform de ingediende aangifte vastgesteld.
2.12
Op 22 mei 2018 heeft belanghebbende een onderbouwing van de in aftrek gebrachte kosten met onderliggende stukken verstuurd aan de Inspecteur.
2.13
Daarop heeft de Inspecteur op 13 juni 2018 nadere vragen gesteld aan belanghebbende. Op deze vragen is door belanghebbende niet gereageerd.
2.14
De Inspecteur heeft een aantal van de op 22 mei 2018 ingezonden stukken laten onderzoeken door een documentdeskundige van de Douane. Hiervan is op 28 juni 2018 een proces-verbaal opgemaakt. Daarin is onder meer vermeld:

TECHNISCHE BEVINDINGEN
Productie 7 betroffen;
• Koopovereenkomst d.d. 11-02-2015 tussen " [H] ” en “ [E] V.O.F."
• Reclameovereenkomst d.d. 25-08-2015 “ [I] ” en “ [E] V.O.F."
• Zorgovereenkomst d.d. 04-06-2015 tussen “ [J] ” en “ [E] V.O.F."
• Zorgverslag, 2015 “ [J] " d.d. 01-07-2015
• Zorgverslag, 2015 [K] van “ [J] " d.d. 09-07-2015
• Zorgverslag, 2015 [L] van “ [J] ” d.d. 09-07-2015
• Zorgverslag, 2015 [M] van “ [J] " d.d. 06-07-2015
Productie 8 betrof:
• Overeenkomst d.d. 29-04-2016 “ [N] " Turkse Belastingdienst [O] en “ [E] V.O.F."
Tijdens het onderzoek van voornoemde 8 documenten heb ik met inzet van geavanceerde onderzoeksapparatuur, door de overheid aan mij beschikbaar gesteld, de volgende kenmerken op de daarbij behorende monitor gezien:
1. vellen papier(A4) met dezelfde identieke eigenschappen.(afmeting, opaciteit, vezelstructuur en UV-reflectie)
2. Alle 8 documenten met dezelfde overeenkomende gedetailleerde unieke printer-specifieke eigenschappen (dezelfde printer).
CONCLUSIE
Voornamelijk gelet op mijn bevindingen bij punt 2;
“...(dezelfde printer,).
kortom zeer ongebruikelijk, dan vrijwel onmogelijk dat vijf verschillende bedrijven/instanties precies dezelfde output (dezelfde combinatie papier/1 laserprinter) betrof, hetgeen mij overtuigde dat de aangeboden 8 documenten in productie 7 + 8 gefingeerd waren en derhalve valse documenten betroffen.
Waarvan door mij, [P] op ambtseed is opgemaakt dit Proces Verbaal en ondertekend te Amsterdam op 28 juni 2018.”
2.15
De Inspecteur heeft op 2 juli 2018 aan belanghebbende gemaild dat hij heeft geconstateerd dat een gedeelte van de door de belanghebbende verstrekte stukken vals zijn en dat hij daarvan proces-verbaal van heeft opgemaakt.
2.16
Met dagtekening 31 augustus 2018 is het controlerapport uitgebracht. Hierin is aangekondigd dat de aangiften IB/PVV voor de jaren 2015 en 2016 worden gecorrigeerd. Verder in daarin onder meer vermeld:

3.1 Liquide middelen
Er worden veel kasuitgaven gedaan. Er is geen goed ingericht kasboek bijgehouden. De uitgaven worden gedaan nadat er eerst privé opnames zijn geboekt. Uit deze privé opnames worden de zakelijke uitgaven gedaan die vervolgens middels een (memo)boeking worden tegen geboekt op de privé opnames.
Door het ontbreken van een kasadministratie is het niet mogelijk om de uitgaven te controleren.
4.2 2015
Sponsorkosten (…) en giften (…)
Er zijn kosten in aftrek genomen onder de noemer "giften" en "sponsoring". De bedragen zijn contant betaald. Niet duidelijk is wanneer de bijeenkomsten zijn geweest, welke
4.3 2016
Evenementen (…)
Er zijn verschillende facturen ontvangen van [Q] dagbesteding. (…) Er zijn memoboekingen gemaakt in de boekhouding. Uit de boekingen blijkt dat het geld eerst door de vennoten is opgenomen en vervolgens is betaald. (…) Uit onderzoek is gebleken dat deze kosten naar alle waarschijnlijkheid niet zijn gemaakt. Er is geen toelichting gekomen op de vragen die hierover zijn gesteld. Zo is niet duidelijk wie er zijn geweest en op welk moment. Geen specificaties zijn verstrekt over de inhoud van de evenementen, geen offertes of anders vastleggingen (mailverkeer enz.) zijn verstrekt. (…)
4.4 2015
Evenementen [F] (…)
Een groot aantal betalingen omzet als omschrijving "evenementen" hebben betrekking op de [F] . Uit onderzoek is gebleken dat deze kosten niet zijn gemaakt. (…)
4.5 2016
Evenementen [F] (…)
Een groot aantal betalingen omzet als omschrijving "evenementen" heeft betrekking op de [F] . Uit onderzoek is gebleken dat deze kosten niet zijn gemaakt.
4.6 2016
Reclamekosten (…)
Er zijn kosten in aftrek genomen onder de noemer "Reclamekosten".
Soms ontbreken de facturen en op vragen naar een nadere onderbouwing van deze uitgaven is geen of onvoldoende antwoord gekomen. Er is vanuit de administratie geen informatie verstrekt waaruit de contacten blijken met degenen aan wie is betaald. Geen offertes of mailverkeer zijn verstrekt.
4.7 2015
Inkopen dagbesteding (…)
Er is in 2015 een bedrag van € 34.666,37 in aftrek gebracht. Het betreft inkopen bij [R] V.O.F. te [S] . Dit is een supermarkt. Het betreft boekingen die via privé opnames zijn betaald. Er zijn maandfacturen waar gespecificeerd staat welke levensmiddelen, hoeveel en tegen welk bedrag er aankopen zijn gedaan. Er zou op ten minste drie dagen per week inkopen zijn gedaan in [S] , vanuit [Z] . Er zou per keer dat er inkopen zijn gedaan een kassabon zijn verstrekt. Maandelijks is er een verzamelfactuur gemaakt. Als toelichting is verteld dat de inkopen zijn bedoeld voor de bijeenkomsten die in de opvang plaats hebben gevonden. Er is geen nadere toelichting verstrekt op de aankopen: wanneer ze hebben plaatsgevonden en voor welke gelegenheid het is bedoeld en wie daar aanwezig waren. (…) In 2016 worden geen inkopen gedaan bij de supermarkt uit [S] .
4.8
Inkopen dagbesteding 2015 (…)
In 2015 zijn kosten geboekt onder [grootboeknummer] waarvan het zakelijk karakter noch de uitgaaf is onderbouwd. Er zijn geen originele facturen overgelegd. De kopie facturen zijn in het Turks gesteld. De betalingen zijn contant gedaan. Op vragen naar een nadere onderbouwing van deze uitgaven is uiteindelijk antwoord gekomen door het sturen van stukken. (…) Uit nader onderzoek ( [T] ) is gebleken dat er geen melding is gedaan door enkele personen voor langere tijd in het buitenland is verbleven.
4.9
Werk derden 2016 (…)
Er is middels een memoboeking een bedrag van € 68.000 als "werk derden" in aftrek gebracht. (…)De uitgaven zijn contant gedaan in een aantal deelbetalingen. Er is een factuur aanwezig die in het Turks is gesteld. Op vragen naar een nadere onderbouwing van deze uitgaven is uiteindelijk antwoord gekomen door het sturen van stukken.
(…)
2.17
Met dagtekening 29 september 2018 zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en IB/PVV 2016 aan belanghebbende opgelegd.
2.18
De navolgende kosten van [E] zijn door de Inspecteur gecorrigeerd met de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 (waarvan 50% voor belanghebbende):
Rubriek
Hoogte correctie kostenpost
Sponsorkosten en giften
€ 25.500
Inkopen dagbesteding
€ 130.000
Inkopen levensmiddelen
€ 34.666
Evenementen [F]
€ 234.500
Totaal
€ 424.666
2.19
De volgende kosten van [E] zijn door de Inspecteur gecorrigeerd met de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 (waarvan 50% voor belanghebbende):
Rubriek
Hoogte correctie kostenpost
Evenementen [Q]
€ 45.983
Evenementen [F]
€ 108.550
Reclamekosten
€ 34.450
Werk derden
€ 68.000
Totaal
€ 256.983
2.2
Bij uitspraken van 22 januari 2020 heeft de Rechtbank de beroepen van belanghebbende met betrekking tot de navorderingsaanslagen ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen die uitspraken hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil

3.1
In hoger beroep is met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 tussen partijen in geschil of de Inspecteur na het opleggen aan belanghebbende van de definitieve aanslag IB/PVV 2016 nog de bevoegdheid had om een navorderingsaanslag over dat jaar op te leggen; met name is daarbij in geschil of er sprake is van een ambtelijk verzuim en of belanghebbende erop mocht vertrouwen, dat met het conform de door belanghebbende ingediende aangifte opleggen van de definitieve aanslag 2016 zijn IB-verplichtingen voor dat jaar waren afgehandeld. Voor beide jaren, 2015 en 2016, is verder tussen partijen in geschil of belanghebbende de omvang en zakelijkheid van de door de Inspecteur gecorrigeerde kosten van [E] aannemelijk heeft gemaakt.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur voor het jaar 2016 niet beschikt over een navordering rechtvaardigend ‘nieuw feit’; naar de mening van belanghebbende is sprake van een ambtelijk verzuim en was belanghebbende ter zake van dat feit te goeder trouw. Belanghebbende stelt voorts dat de gecorrigeerde ondernemingskosten daadwerkelijk zijn gemaakt en dat deze kosten steeds een zakelijk karakter hebben. Met het corrigeren van de door belanghebbende in aanmerking genomen ondernemingskosten over de jaren 2015 en 2016 gaat de Inspecteur ten onrechte op de stoel van de ondernemer zitten, aldus nog steeds belanghebbende.
3.3
De Inspecteur stelt dat wel sprake is van een ‘nieuw feit’ dat navordering rechtvaardigt. Primair stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat geen sprake is van een ambtelijk verzuim. Subsidiair stelt de Inspecteur dat zo sprake zou zijn van een ambtelijk verzuim met betrekking tot het jaar 2016, dit voor belanghebbende kenbaar was, en navordering in dat geval is toegestaan op de voet van artikel 16, tweede lid, letter c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Met betrekking tot de gecorrigeerde ondernemingskosten stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat belanghebbende voor een deel ervan de kosten niet aannemelijk heeft gemaakt en dat belanghebbende daarnaast voor het overige de zakelijkheid van die kosten niet aannemelijk heeft gemaakt.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vernietiging van de navorderingsaanslagen en rentebeschikkingen.
3.5
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Navorderingsbevoegdheid over 2016
4.1
Op 4 oktober 2017 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangifte IB/PVV 2015 van belanghebbende. Het boekenonderzoek is op 11 december 2017 aangevangen en op 14 december 2017, onder gelijktijdige aankondiging daarvan aan de boekhouder van belanghebbende, uitgebreid naar de aangifte IB/PVV 2016. De geautomatiseerde regeling van de aanslag van belanghebbende voor het jaar 2016 was toen reeds in gang gezet. In zijn brief van 3 januari 2018, gericht aan “ [E] V.O.F.”, heeft de Inspecteur daarvan aan belanghebbende mededeling gedaan (2.10). Hij heeft daarbij tevens aangegeven dat het proces van de geautomatiseerde aanslagregeling voor het jaar 2016 niet meer was te stoppen, doch dat uit het ingestelde boekenonderzoek mogelijk correcties zouden kunnen voortvloeien. De aanslag IB/PVV 2016 is, met dagtekening 26 januari 2018, conform de ingediende aangifte vastgesteld.
4.2
Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel dat onder de hiervoor onder 4.1 geschetste omstandigheden geen sprake van is van een ‘fout’ van de Inspecteur als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2018, nr. 17/05454, ECLI:NL:HR:2018:1203, BNB 2018/152, ten gevolge waarvan een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Er is hier immers sprake van een situatie waarin het besluit om het jaar 2016 (ook) in het boekenonderzoek te betrekken op een zodanig tijdstip is genomen dat de geautomatiseerde afhandeling van de reeds ingediende aangifte IB/PVV 2016 van belanghebbende niet meer kon worden voorkomen. De Inspecteur heeft daarvan tijdig mededeling gedaan aan belanghebbende. De bevindingen zoals neergelegd in het rapport van het boekeronderzoek vormen een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.
4.3
Ook indien ervan wordt uitgegaan dat de Inspecteur – anders dan hier is geschied – na het instellen van het boekenonderzoek voor het jaar 2015, de aanslagregeling van alle jaren vanaf 2015 en volgende had dienen aan te houden dan wel op te schorten en van die beslissing in de systemen van de belastingdienst aantekening had dienen te maken, hetgeen ten gevolge van een ‘fout’ achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat sprake is van een fout die aan navordering in de weg staat. Na de ontvangst van de brief van de Inspecteur van 3 januari 2018, mocht belanghebbende er immers niet meer gerechtvaardigd op vertrouwen dat met de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2016 op 26 januari 2018 zijn fiscale verplichtingen voor dat jaar definitief waren afgewikkeld (vgl. Hoge Raad, 8 augustus 2003, nr. 37570, ECLI:NL:HR:2003:AI0921, BNB 2003/345).
Correcties
4.4
Belanghebbende heeft aangegeven dat hij voornemens was om voor de zitting nadere stukken over te leggen waarmee de zakelijkheid van de uitgaven aannemelijk gemaakt kon worden, maar dat het hem door privé omstandigheden niet is gelukt de betreffende gegevens te verzamelen en tijdig aan te leveren. Belanghebbende stelt verder dat de Inspecteur met betrekking tot de beoordeling van de zakelijkheid van de kosten ten onrechte op de stoel van de ondernemer gaat zitten. De Inspecteur heeft daartegenover verklaard dat belanghebbende meerdere malen de gelegenheid heeft gehad om vragen te beantwoorden en stukken over te leggen. Ten tijde van het boekenonderzoek is belanghebbende ook herhaaldelijk gevraagd naar een onderbouwing van de in aftrek gebrachte kosten. Die vragen zijn echter niet beantwoord en de stukken zijn niet overgelegd.
4.5
De bewijslast dat voor de in geschil zijnde kostenposten door belanghebbende in het kader van zijn onderneming uitgaven zijn gedaan of verplichtingen daartoe zijn aangegaan, rust op belanghebbende. Dit betekent dat in het geval waarin hierover twijfel blijft bestaan, dit ten nadele van belanghebbende werkt. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, gezien de duur van de onderhavige procedures en in aanmerking genomen dat de aan de orde zijnde vragen reeds vanaf het begin nagenoeg ongewijzigd zijn gebleven, ruim voldoende tijd gehad om waar hij zulks nodig achtte, (nader) bewijs voor zijn stellingen bij te brengen.
Correcties 2015
Sponsorkosten en giften (onderdeel 4.2 controle-rapport)
4.6
Deze correctie betreft een vijftal contant betaalde giften/sponsorbijdragen aan de Stichting [U] ten behoeve van het NK Turks Volksdansen, het kinderdansfestival en voor de stand-up comedian [V] . Tot het dossier behoren afschriften van vier facturen van de Stichting [U] . Voor de op 19 mei 2015 contant betaalde gift is geen factuur aanwezig. Op alle vier facturen is vermeld dat wordt verzocht de betreffende factuurbedragen over te maken naar een [de bank] -bankrekening van de Stichting [U] . Bestuurder van de Stichting [U] is volgens belanghebbende de heer [W] . Hij organiseert – aldus belanghebbende – jaarlijks ruim tien evenementen, die worden bezocht door duizenden mensen waarbij tijdens die evenementen reclame is gemaakt voor [E] . Belanghebbende is er door omstandigheden niet in geslaagd om video-opnamen van deze evenementen over te leggen. Daaruit zou blijken dat sprake is van reclame.
4.7
De (vier) facturen zijn alle ondertekend door [W] met vermelding “contant voldaan”. Op twee facturen (2 maart 2015 ad € 7.500, en 9 september 2015 ad € 5.000) waarvan de lay-out duidelijk afwijkt van de beide andere facturen (12 december 2015 ad € 5.000 en 28 december 2015 ad € 3.000) is in de kop- en in de voettekst een bankrekeningnummer van [de bank] vermeld, terwijl in de factuur zelf een daarvan afwijkend bankrekeningnummer zonder NL-aanduiding wordt vermeld. De facturen van 12 en 28 december 2015 vermelden op het briefpapier juist geen voorgedrukte bankgegevens evenmin als overige gegevens van de Stichting.
4.8
Ter zitting van het Hof bevraagd naar de verschillen in de facturen heeft belanghebbende hiervoor geen verklaring kunnen geven, hij heeft de facturen zo gekregen, aldus belanghebbende. Het Hof acht gezien het voorgaande en de verklaring ter zitting van belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de betreffende vier facturen door de Stichting [U] aan belanghebbende zijn uitgereikt, noch dat belanghebbende daarop betalingen heeft verricht die zijn gedaan in het kader van de onderneming van [E] .
4.9
Met betrekking tot de ten behoeve van het Turks Volksdansen, het kinderfestival en de tournee van de stand-up comedian vermelde bedragen heeft belanghebbende ook het zakelijk karakter ervan niet aannemelijk gemaakt. Een duidelijke en aannemelijke verklaring van belanghebbende met het oog op welke belangen van [E] deze bijdragen aan een Turkse stand-up comedian zouden zijn gedaan ontbreekt.
4.1
Dat sprake zou zijn van giften als bedoeld in artikel 6.32 Wet inkomstenbelasting 2001 is gesteld noch aannemelijk gemaakt.
Inkopen dagbesteding (onderdeel 4.8 controle-rapport)
4.11
De correctie ‘inkopen dagbesteding’ betreft bedragen voor kosten van de onderneming van [E] die volgens belanghebbende contant zijn betaald aan [I] voor reclame in Turkse ziekenhuizen en videomarketing (28 augustus 2015, € 20.000), [H] voor dienstverlening in het kader van een reis naar Turkije in april 2015 (29 oktober 2015, € 20.000) en [J] , een zorginstelling in Turkije – zo stelt belanghebbende – voor begeleiding van cliënten van belanghebbende in Turkije (29 november 2015 € 90.000, contant betaald aan de directeur van [J] , aldus belanghebbende).
4.12
In zijn reactie van 22 mei 2018 heeft belanghebbende ter onderbouwing van deze kostenposten de onder 2.14 vermelde stukken aan de Inspecteur overgelegd. Na onderzoek is een documentdeskundige van de dienst Douane tot de conclusie gekomen dat de aangeleverde stukken naar zijn oordeel valselijk zijn opgemaakt.
4.13
In reactie hierop heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat hij niet zou weten waarom de genoemde stukken vals zouden zijn. Voorts heeft belanghebbende nogmaals aangegeven dat de factuur van [H] ad € 20.000 ziet op een reis naar Turkije. De reis betrof een grote groep cliënten. Het ging om zeven of acht overnachtingen en er zijn allerlei activiteiten voor de cliënten georganiseerd, zoals gezamenlijk koken en er zijn wandelingen gemaakt. Het betrof cliënten met psychische problemen en de reis was bedoeld om hen uit hun isolement te halen en samen tijd door te brengen. Van de reis zijn foto’s overgelegd aan de Inspecteur. Omdat de gemachtigde van belanghebbende de mening is toegedaan dat het inbrengen van meer foto’s alleen maar meer vragen doet rijzen, is afgezien van het overleggen van meer foto’s.
4.14
Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof de hier in geschil zijnde betalingen op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Evenmin heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat er namens de vof contracten zijn gesloten op basis waarvan deze door belanghebbende als ondernemingskosten in aftrek gebrachte bedragen verschuldigd zouden zijn. Het had op de weg van belanghebbende gelegen daarvoor het benodigde bewijsmateriaal bij te brengen, en – nu de Inspecteur gemotiveerd stelde dat de stukken die belanghebbende daartoe wel heeft overgelegd vermoedelijk valselijk zijn opgemaakt – daarover nadere informatie te verschaffen, hetgeen belanghebbende heeft nagelaten. Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting verklaard niet te weten of voor die reis een deelnemerslijst is opgesteld, en heeft geen verdere vastleggingen – anders dan de onder 2.14 opgenomen stukken en kopiën van enkele foto’s – overgelegd met betrekking tot de gestelde reis of daarover nader meer gedetailleerde informatie verschaft. Dit geldt ook voor de door belanghebbende gestelde reclame-activiteiten van [I] . Voor het als kosten “ [J] ” in aftrek gebrachte bedrag ontbreekt – buiten de als de door de documentdeskundige als vals beoordeelde stukken – iedere objectieve onderbouwing.
Inkopen levensmiddelen (onderdeel 4.7 controle-rapport)
4.15
Deze correctie betreft een bedrag van € 34.666,37 aan inkopen bij [R] V.O.F. te [S] (hierna: [R] ). Dit is een supermarkt. Het betreft boekingen die via privé- opnames contant zijn betaald. Belanghebbende stelt dat de inkopen zijn bedoeld voor de bijeenkomsten die in de opvang plaats hebben gevonden. Er wordt namelijk via de dagbesteding vijf keer per week een ontbijt en lunch aangeboden. Het halen van boodschappen behoort ook tot de zorgplannen van cliënten/patiënten aldus belanghebbende.
4.16
Tot het dossier behoren afschriften van twaalf maandfacturen van [R] waarop gespecificeerd staat welke levensmiddelen, hoeveel en tegen welk bedrag er worden gekocht. Op de facturen staat steeds vermeld “Betaling= contant betaald”. Belanghebbende heeft van de inkopen geen kassabonnen bewaard. Tijdens een bij [R] door de Inspecteur ingesteld derdenonderzoek is gebleken dat bij de supermarkt geen kasboek voorhanden was en van de betalingen geen administratie was bijgehouden.
4.17
De Inspecteur bestrijdt de betaling en de zakelijkheid van deze uitgaven. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur aangegeven dat de controlemedewerkers van de Belastingdienst bij de supermarkt [R] zijn geweest. Ondanks navraag werd niet duidelijk hoeveel cliënten van belanghebbende er kwamen. Verklaard werd dat iedere cliënt levensmiddelen kon pakken en eerst aan het eind van de maand de boodschappen contant werden betaald. Wie die cliënten waren is nooit duidelijk geworden. Ook de vraag voor wie de levensmiddelen bestemd waren, is niet beantwoord. Het kon dan ook goed zijn dat de boodschappen voor eigen gebruik van de cliënten, de firmanten of hun familie zijn geweest, aldus de Inspecteur. Evenmin werd duidelijk waarom voor een supermarkt in [S] werd gekozen terwijl [E] in [Z] is gevestigd.
4.18
Als uitgangspunt acht het Hof de door belanghebbende gegeven verklaring dat de inkopen werden gedaan voor de bijeenkomsten die in de opvang plaats hebben gevonden, niet onaannemelijk. Echter, de Inspecteur heeft nader onderzoek verricht bij [R] . Daarbij is geconstateerd dat verschillende personen (cliënten) de inkopen bij [R] deden. Dit kennelijk namens belanghebbende. Wie die personen zijn geweest is door belanghebbende niet duidelijk gemaakt. Of en hoe belanghebbende controle uitoefende op de omvang van de inkopen en de juistheid van de maandfacturen van [R] is door belanghebbende evenmin duidelijk gemaakt. In combinatie met de onduidelijkheid met betrekking tot de wijze van betaling door belanghebbende, het niet bewaren van kassabonnen en het ontbreken van een kasboek bij [R] , acht het Hof niet aannemelijk dat deze bedragen door belanghebbende verschuldigd zijn geworden. Evenmin acht het Hof de door belanghebbende gestelde zakelijkheid van de hier aan de orde zijnde uitgaven – zo deze door belanghebbende al zouden zijn voldaan – tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt.
Evenementen [F] (onderdeel 4.4 controle-rapport)
4.19
Tussen partijen is niet in discussie dat door belanghebbende bedragen aan de [F] ( [F] ) zijn betaald. De Inspecteur heeft deze bedragen onder verwijzing naar het FIOD-onderzoek en de verklaringen van de bestuurder van de [F] , [G] , en van belanghebbende (2.5) niet in aftrek toegelaten. In antwoord op de vraag van het Hof of belanghebbende hieromtrent een nadere toelichting wil geven, heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat belanghebbende hierop niet wil reageren.
4.2
Naar het oordeel van het Hof is het op grond van de verklaringen van [G] en belanghebbende aannemelijk dat de door belanghebbende middels [E] ten titel van gift of sponsorgeleden aan de [F] betaalde bedragen volgens een vooropgezet plan, (nagenoeg) geheel door belanghebbende contant werden terugontvangen. De terugontvangen bedragen zijn door belanghebbende niet verantwoord in de administratie van [E] , doch werden door hem aangewend voor het doen privé-uitgaven, zodat de Inspecteur de door belanghebbende als gift respectievelijk sponsorkosten opgevoerde bedragen terecht heeft gecorrigeerd. De Inspecteur heeft het volledige betaalde bedrag niet in aftrek toegelaten. Uit het FIOD-onderzoek komt echter naar voren dat doorgaans 85%-90% van de aan de [F] betaalde bedragen contant werden terugbetaald. De Inspecteur heeft in dat verband – onweersproken – gesteld dat belanghebbende desgevraagd geen duidelijkheid heeft gegeven over welke bedragen door hem daadwerkelijk van [F] zijn terugontvangen. Naar het oordeel van het Hof ligt het onder de hiervoor geschetste omstandigheden op de weg van belanghebbende om hierover duidelijkheid te verschaffen zodat mogelijk een deel van de betalingen aan de [F] in aftrek zou kunnen worden toegelaten. Belanghebbende heeft die duidelijkheid evenwel niet verschaft. Onder deze omstandigheden acht het Hof door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat door [E] bedragen zijn betaald aan de [F] welke haar vermogen definitief hebben verlaten, zodat de Inspecteur naar het oordeel van het Hof terecht het totaal van de door de vof aan de [F] bedragen in aftrek heeft geweigerd.
Correcties 2016
Evenementen [Q] (onderdeel 4.3 controle-rapport)
4.21
Belanghebbende heeft ten laste van het resultaat van de vof kosten gebracht in verband met vier contant betaalde facturen van ‘ [Q] ’ en een afzonderlijke bankbetaling. [Q] is een bedrijf dat in de weekenden exclusieve lampen verkoopt op de Beverwijkse Bazaar. Ten behoeve van de activiteiten van [E] huurde belanghebbende de ruimte van [Q] , voor vier evenementen die werden gehouden op dagen dat de Beverwijkse Bazaar niet was geopend (de dagen buiten het weekend) zo stelt belanghebbende. Op die dagen werden door [E] dagbestedingsprogramma’s georganiseerd voor cliënten.
4.22
De Inspecteur heeft daartegenover erop gewezen dat er memoboekingen zijn gemaakt in de boekhouding. Uit die boekingen blijkt – aldus de Inspecteur – dat het geld eerst door de vennoten is opgenomen en vervolgens is betaald. Er is geen toelichting gekomen op de vragen die hierover zijn gesteld. Zo is niet duidelijk wie er zijn geweest en op welk moment. Er zijn geen specificaties verstrekt over de inhoud van de evenementen noch zijn offertes of andere vastleggingen (mailverkeer enz.) verstrekt.
4.23
Ter zitting van het Hof gevraagd naar de aard van de evenementen heeft belanghebbende verklaard dat hij probeert om zich dit te herinneren. Het zijn echter zeer zware jaren voor hem geweest, aldus belanghebbende. Het ging om cliënten van de dagbesteding. Samen met begeleiders van [E] zijn zij bij [Q] geweest. Aldaar werden evenementen georganiseerd. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft belanghebbende destijds foto’s overgelegd aan de Inspecteur.
4.24
De tot de dossierstukken behorende facturen zijn alle duplicaat-facturen betreffende de “ [Y] ”. Originele facturen of kopieën van de originele facturen ontbreken en kon belanghebbende desgevraagd niet overleggen. Blijkens de factuuromschrijvingen was het programma op alle vier de evenementen (nagenoeg) gelijk, werden er docenten uitgenodigd en namen steeds 30 personen deel aan deze dagen. Belanghebbende heeft geen programmaboeken, deelnemerslijsten, lijsten van uitgenodigde docenten, offertes of afschriften van e-mailverkeer overgelegd. Wel heeft belanghebbende aan de Inspecteur een kopie verstrekt van een flyer van een kennelijk door [E] op 19 november 2014 georganiseerde soortgelijke bijeenkomst, met nagenoeg gelijk dagprogramma, bij de [F] te Rotterdam. Het Hof acht daarmee echter door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de betreffende evenementen in 2016 feitelijk en in het kader van de onderneming van de vof hebben plaatsgevonden, noch dat belanghebbende in dat kader betalingen heeft gedaan aan [Q] . Dat belanghebbende zich de aard van de bijenkomsten niet meer kan herinneren acht het Hof overigens opmerkelijk in het licht van de constatering dat de inhoud van alle vier bijeenkomsten blijkens de factuuromschrijving (nagenoeg) gelijk was.
4.25
Ten overvloede merkt het Hof nog het volgende op. Bij de duplicaat-factuur van 27 april 2016 ten bedrage van € 10.708,50 valt op dat als opdracht- en leverdatum wordt vermeld “27-10-2016” en dat de banner met de bedrijfsgegevens van [Q] onderaan het briefpapier scheef staat ten opzichte van de overige tekst. Bij de duplicaat-factuur van 1 april 2016 ten bedrage van € 11.495 valt op dat de banners met het logo en de bedrijfsgegevens van [Q] boven- en onderaan het briefpapier scheef staan ten opzichte van de overige tekst. Dit alles roept bij het Hof twijfels op over het realiteitsgehalte van die duplicaat-facturen.
Evenementen [F] (onderdeel 4.5 controle-rapport)
4.26
Voor wat betreft de correctie van de in 2016 door belanghebbende middels de vof. aan de [F] betaalde bedragen verwijst het Hof naar hetgeen hierover in onderdelen 4.19 en 4.20 met betrekking tot het jaar 2015 is overwogen, dat ook ten aanzien van de in 2016 aan de [F] betaalde bedragen heeft te gelden.
Reclamekosten (onderdeel 4.6 controle-rapport)
4.27
Deze correctie betreft een betaling per bank aan de Stichting [AA] van € 9.950 ten behoeve van het organiseren van een het NK Turks Volksdansen en vier bankbetalingen aan de Stichting [U] voor in totaal € 24.500 met als omschrijving “Gift Tournee [V] ”, zijnde een stand-up comedian.
4.28
Belanghebbende stelt dat de betaling van deze bedragen heeft plaatsgevonden met het oog op het maken van reclame voor [E] voor en tijdens het NK.
4.29
De factuur van de Stichting [AA] vermeldt onder het logo van de stichting als bankrekeningnummer “IBAN: [nummer2] ”. Onderaan de factuur wordt verzocht het bedrag van de factuur over te maken naar bankrekeningnummer “ [nummer3] ”. Belanghebbende heeft hierover verklaard dat het wegvallen van het cijfer “7” van het bij het logo vermelde bankrekeningnummer is te wijten aan het maken van een onvolledige kopie. Waarom aldaar staat vermeld “NLABNA” in plaats van “NL69 ABNA” kon belanghebbende niet verklaren. Als postadres van de Stichting [AA] is hetzelfde postbusnummer vermeld als staat vermeld op de facturen van de Stichting [U] uit 2015 (zie 4.6 hiervoor). Daarop heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat de heer [W] bestuurder is van beide stichtingen.
4.3
Op grond van het voorgaande, de overgelegde stukken en de door belanghebbende gegeven toelichting acht het Hof niet aannemelijk gemaakt dat de betaling van € 9.950, zo deze al aan de Stichting [AA] ten goede is gekomen, is gedaan in het kader van de onderneming van [E] . Het zakelijk karakter acht het Hof niet aannemelijk gemaakt.
4.31
Met betrekking tot de ten behoeve van de tournee van de stand-up comedian in aftrek gebrachte bedragen heeft belanghebbende het zakelijk karakter evenmin aannemelijk gemaakt. Een duidelijke en aannemelijke verklaring van belanghebbende met het oog op welke belangen van [E] deze bijdragen aan een Turkse stand-up comedian zouden zijn gedaan ontbreekt.
Werk derden (onderdeel 4.9 controle-rapport)
4.32
Belanghebbende heeft door middel van een memoboeking een bedrag van € 68.000 als “werk derden” in aftrek gebracht. Deze uitgaven zijn contant gedaan in een aantal deelbetalingen. Belanghebbende verwijst ter onderbouwing van de zakelijkheid van deze kosten naar de zorgovereenkomst van 29 april 2016 gesloten tussen [E] en [N] ( [N] ), twee door [N] opgestelde zorgverslagen met betrekking tot twee – kennelijk tot hetzelfde gezin behorende – cliënten van [E] van 30 november 2016, een door hem overgelegde factuur van [N] van 10 november 2016 ten bedrage van € 68.000, en de daarbij eveneens overgelegde gecertificeerde vertalingen van de zorgovereenkomst, het zorgverslag en de factuur. Verder heeft belanghebbende in dit verband een viertal vliegtickets uit 2016 overgelegd waaruit blijkt van vluchten van belanghebbende naar Turkije en Marokko.
4.33
De omschrijving van de verrichte diensten op de factuur luidt: “Persoonlijke verzorging en verpleging thuis (voor de klanten van [E] die op vakantie zijn) juni/juli/augustus/september/oktober/november”.
4.34
Desgevraagd heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat hij die reis zelf heeft georganiseerd. De vof heeft de verplichting om dagelijks zorg aan cliënten te leveren. Een aantal cliënten verbleef gedurende een periode van twee tot zes maanden in het buitenland. Om de dagelijkse verzorging tijdens hun verblijf in het buitenland te continueren, heeft [E] een overeenkomst gesloten met [N] . [N] heeft ter plaatse de verzorging geleverd aldus belanghebbende.
4.35
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zakelijke kosten in verband met aan cliënten van [E] verrichte dienstverlening door [N] . Desgevraagd heeft belanghebbende niet kunnen aangeven welke cliënten van [E] , buiten de twee hiervoor vermelde personen, in 2016 door [N] werden verzorgd. In dat verband acht het Hof van belang dat de Inspecteur de zorgovereenkomst met [N] heeft laten onderzoeken door een documentdeskundige van de Douane, welke deskundige tot de conclusie is gekomen dat het betreffende document vals is. Ook twee zorgverslagen van [N] uit 2015, met betrekking tot dezelfde twee personen als vermeld in de zorgverslagen van [N] van 30 november 2016 werden door de documentdeskundige van de Douane onderzocht, en ook daarbij was zijn conclusie dat deze verslagen vals waren. Het had op de weg van belanghebbende gelegen voor zijn stellingen het benodigde bewijsmateriaal bij te brengen, en nu de Inspecteur gemotiveerd stelde dat de stukken die belanghebbende daartoe wel heeft overgelegd vermoedelijk valselijk zijn opgemaakt daarover nadere informatie te verschaffen, hetgeen belanghebbende heeft nagelaten. Geconcludeerd dient derhalve te worden dat het hoger beroep met betrekking tot de navorderingsaanslagen geen doel treft. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.
4.36
Het hoger beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen de rentebeschikkingen. Nu belanghebbende daartegen geen afzonderlijke beroepsgronden heeft aangevoerd, is het hoger beroep ook in zoverre niet gegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling van de Inspecteur.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, en mr. R. den Ouden en mr. H. Vermeulen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2021.
De griffier is verhinderd deze uitspraak De voorzitter,
mede te ondertekenen
(C.E. te Brake) (M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 juni 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.