In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2015 en 2016, opgelegd aan de belanghebbende, een vennoot in een vennootschap onder firma. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen, die waren gebaseerd op een boekenonderzoek door de Inspecteur, waarbij werd vastgesteld dat een deel van de opgevoerde kosten niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank Gelderland had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
De kern van het geschil betreft de vraag of de Inspecteur bevoegd was om navorderingsaanslagen op te leggen en of de belanghebbende de zakelijkheid van de door hem opgevoerde kosten kon aantonen. De belanghebbende stelde dat er geen nieuw feit was dat navordering rechtvaardigde en dat de gecorrigeerde kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat er wel degelijk sprake was van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde.
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht de navorderingsaanslagen had opgelegd, omdat de bevindingen uit het boekenonderzoek als nieuw feit konden worden aangemerkt. Daarnaast oordeelde het Hof dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de zakelijkheid van de door hem opgevoerde kosten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.