Uitspraak
Unigarant,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof
- een akte na tussenarrest van [geïntimeerde] ;
- een antwoordakte (met producties) van Unigarant.
2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
in beginselhet recht van een ‘tot uitkering gerechtigde’ op een uitkering op grond van een verzekering wanneer hij zijn inlichtingenplicht van lid 2 van artikel 7:941 BW niet nakomt met het opzet de verzekeraar te misleiden. Het hof heeft het beroep van Unigarant op artikel 7:941 lid 5 BW besproken en in dat verband allereerst beslist dat artikel 7:941 lid 5 BW op de rechtsverhouding tussen Unigarant en [geïntimeerde] van toepassing is. Het hof heeft vervolgens overwogen dat [geïntimeerde] de stelling van Unigarant dat hij zijn mededelingsplicht heeft geschonden met het opzet Unigarant te misleiden onvoldoende heeft weersproken. Ten slotte heeft het hof overwogen dat in het debat tussen partijen onderbelicht is gebleven wat daarvan de consequenties moeten zijn en heeft het hof er in dat kader op gewezen dat volgens de hoofdregel van artikel 7:941 lid 5 BW het recht op uitkering van [geïntimeerde] is vervallen
- vandaar het hiervoor gecursiveerde ‘in beginsel’ -, maar dat de bepaling een uitzondering op deze hoofdregel maakt voor het geval de misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag wat in dit geval de consequenties zijn van de schending van de inlichtingenplicht door [geïntimeerde] met het opzet Unigarant te misleiden.
Terugkomen van beslissingen?2.2 In zijn akte geeft [geïntimeerde] aan dat hij het niet eens is met enkele beslissingen uit het tussenarrest. Hoewel [geïntimeerde] het hof niet uitdrukkelijk verzoekt terug te komen van deze beslissingen, vat het hof de uitgebreide opmerkingen van [geïntimeerde] over deze beslissingen wel als een dergelijk verzoek op.
“Door toevoeging van de woorden "behoudens voor zover deze misleiding het verval van het
2.7 [geïntimeerde] heeft vervolgens aangevoerd dat uit het rapport van Secure Advance niet volgt dat hij de verzekeraar opzettelijk heeft misleid. Hij verwijst in dit verband naar de zogenaamde ‘plausibiliteitsrechtspraak’, die inhoudt dat ook rekening wordt gehouden met medisch niet goed objectiveerbaar letsel. Het gaat er echter niet om of de klachten van
2.8 [geïntimeerde] beroept zich ook op het Benzol-arrest uit 1959 [5] . Het uitgangspunt van dat arrest is dat de eenmaal ontstane verbintenis tot het doen van een uitkering niet kan worden aangetast door een misleiding die nadien plaatsvindt. Artikel 7:941 lid 5 BW breekt uitdrukkelijk en, zo blijkt uit de aangehaalde wetsgeschiedenis welbewust, met dit uitgangspunt. In zoverre is het Benzol-arrest door de invoering van artikel 7:941 lid 5 BW achterhaald en kan het beroep van [geïntimeerde] op dit arrest hem niet baten. Dat geldt ook voor het beroep van [geïntimeerde] op een tweetal uitspraken van rechtbanken uit de jaren tachtig van de vorige eeuw, alleen al omdat de situaties in die zaken op wezenlijke punten verschillen van de situatie van [geïntimeerde] zelf.
Het hof volgt [geïntimeerde] niet in het betoog dat het hem niet zwaar kan worden aangerekend dat hij zijn klachten tijdens de comparitie bij de rechtbank en bij het onderzoek door de deskundige wellicht wat heeft overdreven, omdat hij toen nog minderjarig was. Allereerst was [geïntimeerde] ten tijde van die gebeurtenissen meerderjarig. Het enkele feit dat hij toen nog wel relatief jong was, legt ook wanneer rekening wordt gehouden met het feit dat hij wel klachten had, niet zoveel gewicht in de schaal dat het verval van het recht op uitkering daarom niet aan de orde kan zijn.
3.3. De beslissing
€ 1909,- aan verschotten en €2.198,50 voor geliquideerd salaris van de advocaat voor de procedure bij de rechtbank;
€ 2.103,52 aan verschotten en € 5.077,50 voor geliquideerd salaris van de advocaat voor de procedure bij het hof;