ECLI:NL:GHARL:2021:5302

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
200.284.175
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en voogdij in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag en de voogdij van ouders over hun minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin het gezamenlijk gezag was beëindigd en het gezag over de kinderen aan de vader was toegewezen. De rechtbank had geoordeeld dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders, gezien de voortdurende strijd en het gebrek aan constructieve communicatie tussen hen. De moeder verzocht om herstel van het gezamenlijk gezag en uitbreiding van de omgangsregeling met de kinderen, terwijl de vader verweer voerde en de bestreden beschikking wilde laten bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat de kinderen al lange tijd onder toezicht stonden van de gecertificeerde instelling en dat er veel wantrouwen en conflicten tussen de ouders waren. Het hof oordeelde dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk was dat de vader alleen het gezag uitoefende, om zo rust en duidelijkheid te creëren. De omgangsregeling werd niet uitgebreid, omdat het hof van mening was dat dit op dat moment niet in het belang van de kinderen was. Het verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen voor onderzoek naar ouderverstoting werd afgewezen, omdat het hof vond dat dit te belastend zou zijn voor de kinderen. Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.284.175
(zaaknummer rechtbank Gelderland 358339)
beschikking van 1 juni 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.W. Langereis te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.G.W.M. Geurts te Duiven.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Coöperatie Jeugd Veilig Verder,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (verder ook te noemen: de rechtbank), van 6 december 2019 en 7 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatstgemelde beschikking wordt verder ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 oktober 2020;
- het verweerschrift;
- een brief van 5 januari 2021 van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad), met bijlage;
- een journaalbericht van mr. Langereis van 2 april 2021 met producties.
2.2
De na te noemen minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben bij brief van 17 januari 2021 respectievelijk 19 januari 2021 aan het hof hun mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 13 april 2021 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- [B] , namens de raad,
- [C] , namens de GI.

3.De feiten

3.1
De rechtbank heeft bij beschikking van 6 november 2018 de echtscheiding tussen
partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is op 9 januari 2019 ontbonden door
inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke
stand van de gemeente [A] .
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2003 in [D] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2004 in [D] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2009 in [D] .
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 7 maart 2016 zijn de ouders tot voogd benoemd over [de minderjarige4] , geboren [in] 2014, te [E] .
3.4
Partijen hebben met elkaar afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding
van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] . Deze afspraken zijn neergelegd in een ouderschapsplan, dat de ouders hebben ondertekend op 19 september 2018.
3.5
Partijen zijn in het ouderschapsplan - onder meer - overeengekomen dat [de minderjarige1] en
[de minderjarige2] hun hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben. Wanneer de moeder een zelfstandige woning heeft en de woning bewoont, hebben [de minderjarige3] en [de minderjarige4] hun
hoofdverblijfplaats bij de moeder. Verder zijn partijen, voor zover hier relevant, ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) voor [de minderjarige3] en [de minderjarige4] overeengekomen een zogenoemde ‘week-op-week-af-regeling’ met de wisseling op vrijdag om 17:00 uur. De kinderbijslag van [de minderjarige3] en pleegzorgvergoeding van [de minderjarige4] zullen dan naar verhouding tussen partijen verdeeld worden. De zorgregeling zou pas definitief worden vastgesteld op het moment dat de moeder een eigen woning bewoont.
3.6
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] zijn op 20 april 2018 onder toezicht van de GI gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd. Voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is de ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd tot 20 oktober 2020. Voor [de minderjarige3] en [de minderjarige4] is de ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd bij beschikking van 16 september 2020 tot 20 juli 2021.
3.7
In de beschikking van 6 december 2019 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] vastgesteld bij de vader. Verder heeft de rechtbank een voorlopige regeling voor de zorgregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige3] en [de minderjarige4] contact hebben met de moeder gedurende minimaal twee uur per twee weken, onder begeleiding van [F] , waarbij de aard, de frequentie, de duur van de contacten worden bepaald door de jeugdbeschermer (gezinsvoogd). Ten slotte heeft de rechtbank de raad gevraagd onderzoek te doen en te adviseren over de zorgregeling voor [de minderjarige3] en [de minderjarige4] , en over het gezag over hen en ook over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Iedere verdere beslissing is aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking is:
- het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] beëindigd;
- de gezamenlijke voogdij van de ouders over [de minderjarige4] beëindigd;
- bepaald dat het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] wordt uitgeoefend door de
vader;
- het tussen de ouders overeengekomen ouderschapsplan van 19 september 2018 gewijzigd, in die zin dat als omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen [de minderjarige3] en [de minderjarige4] geldt dat zij contact hebben met de moeder minimaal twee uur per twee weken onder begeleiding van [F] , waarbij de aard, de frequentie, de duur van de contacten alsmede de wijze van uitbreiding worden bepaald door de jeugdbeschermer (gezinsvoogd).
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt:
“1. De beschikking waarvan beroep te vernietigen, althans subsidiair te bepalen dat het
gezamenlijk gezag met directe ingang wordt hersteld en voorts te bepalen dat:
- een onderzoek wordt gedaan naar de vader, in het bijzonder naar ouderverstoting en een
narcistische persoonlijkheidsstoornis;
- de omgangsregeling wordt uitgebreid waarbij [de minderjarige4] en [de minderjarige3] iedere twee weken vanaf vrijdag 19:00 uur bij de moeder verblijven en de moeder de kinderen maandag naar school
brengt, althans indien de kinderen niet naar school gaan tot maandagochtend 10:00 uur, waarbij deze regeling iedere maand met één dag wordt uitgebreid, totdat een regeling bereikt is waarbij partijen de kinderen beiden even vaak hebben, waarbij de wisselingen
plaatsvinden op maandagochtend op school of om 10:00 uur 's ochtends, althans een
regeling waarbij [de minderjarige3] en [de minderjarige4] iedere twee weken op zaterdag van 10:00 tot 19:00 uur bij
de moeder zijn, welke regeling iedere maand wordt uitgebreid met een dag, althans een
en ander op advies van de gezinsvoogd, althans een regeling die uw hof in goede justitie
gerade acht;
- de vakanties in onderling overleg per helfte worden verdeeld;
2. Kosten rechtens.”
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het verzoek van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof behandelt eerst het verzoek in hoger beroep dat betrekking heeft op het gezag, daarna, vanaf randnummer 5.11, behandelt het hof het verzoek dat betrekking heeft op de omgangsregeling. Tot slot, vanaf randnummer 5.16, komt het verzoek tot benoeming van een deskundige (art. 810a Rv) aan de orde.
Gezag
5.2
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Voor [de minderjarige4] geldt dat sprake is van voogdij. Voor voogdij geldt een met de regeling van het ouderlijk gezag vergelijkbare regeling. In artikel 1:323 BW staat dat de rechter op verzoek van de voogden gezamenlijk of van één van hen de gezamenlijke uitoefening van de voogdij kan beëindigen, en bepalen aan wie van beiden voortaan het gezag (de voogdij) over ieder van de minderjarige kinderen alleen zal toekomen.
5.4
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en het advies van de raad dat daaraan ten grondslag ligt. De raad is vooringenomen en partijdig het onderzoek gaan verrichten. Veel zaken zijn verkeerd geïnterpreteerd door de raad of zijn door de vader verdraaid. Wat betreft het gezag stelt de moeder dat niet voldoende is gebleken dat de kinderen verloren lijken te raken tussen de ouders. De moeder heeft geen beslissingen van de vader gefrustreerd. Een ander punt waar de moeder zich niet mee kan verenigen is de beslissing van de rechtbank om de omgang niet uit te breiden. De moeder zou graag onbegeleide omgang willen en in ieder geval [de minderjarige4] weer vaker bij haar willen hebben. Betrokken partijen zijn het allemaal eens over dat het goed gaat tijdens de omgangsmomenten en dat zelfs [de minderjarige3] , die aanvankelijk niet echt meewerkte, steeds meer waarde hecht aan de omgangsmomenten.
Nu er sprake is van ouderverstoting, moet de omgang zo snel mogelijk en zo volledig mogelijk worden hervat, zodat de negatieve gevolgen van ouderverstoting kunnen worden tegengegaan, aldus de moeder.
5.5
De vader is van mening dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. De uitspraak van de rechtbank is volgens hem gebaseerd op een duidelijk raadsonderzoek.
De vader betreurt het dat de moeder geen zelfreflectie toont en enkel problemen en stress
veroorzaakt. De moeder externaliseert en heeft problemen met alle instanties en personen die bij het gezin betrokken zijn. De beschuldigingen van de moeder over seksueel misbruik van [de minderjarige4] , over de narcistische persoonlijkheidsstoornis bij de vader en over de ouderverstoting zijn op niets gebaseerd.
Gezamenlijk gezag is niet in het belang van de kinderen. Gevolg geven aan de wens van de moeder om de omgang uit te breiden en onbegeleid te laten plaatsvinden is evenmin in het belang van de kinderen, aldus de vader.
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de GI aangevoerd dat de kinderen al jaren klem zitten tussen de ouders. De GI is van mening dat bestreden beschikking ten aanzien van het gezag moet worden bekrachtigd. Het zal meer rust voor de kinderen brengen als de vader alleen is belast met het gezag.
5.7
De raad adviseert het hof om de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag te bekrachtigen, aangezien er veel wantrouwen tussen de ouders is en de kinderen last hebben van de onderlinge strijd tussen de ouders.
5.8
Het hof acht het op grond van de stukken in het dossier en hetgeen op de mondelinge behandeling naar voren is gebracht voldoende aannemelijk dat sprake is van een situatie waarin een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. Er is sprake van een strijd tussen de ouders die al jaren voortduurt. Over en weer hebben de ouders beschuldigingen geuit en dat blijven zij doen, zo heeft het hof ook tijdens de mondelinge behandeling waargenomen. De ouders hebben geen vertrouwen in elkaar en er is op dit moment geen voor de kinderen constructieve communicatie tussen de ouders. Daarmee ontbreekt het aan de minimaal noodzakelijke basis voor samenwerking, namelijk dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg, zodat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. De relatie tussen de moeder en de GI/gezinsvoogd verloopt eveneens moeizaam. De moeder lijkt vast te zitten in haar eigen verdriet en boosheid, waardoor zij de adviezen van anderen, zoals de gezinsvoogd, niet ter harte lijkt te kunnen nemen. De moeder lijkt zo verwikkeld te zijn in de strijd tegen de vader, de GI en andere instanties dat zij daarbij het belang van de kinderen uit het oog verliest.
5.9
Het hof is, mede op basis van het advies van de raad, van oordeel dat het gezamenlijk gezag en de gezamenlijke voogdij van de ouders op deze manier niet uitvoerbaar is. Het lukt de ouders niet om het gezamenlijk gezag en de gezamenlijke voogdij inhoud te geven op een manier dat de kinderen niet belast worden met de problemen tussen de ouders onderling en de moeizame communicatie tussen de ouders. Het is niet te verwachten dat de communicatie tussen de ouders binnen afzienbare tijd zo verbetert dat zij in gezamenlijk overleg en zonder strijd beslissingen over de kinderen kunnen nemen.
Ook de GI heeft geen rol kunnen spelen in de verbetering van de communicatie en de verstandhouding tussen de ouders. Voor de kinderen moet rust komen in de opvoedsituatie en zij zijn gebaat bij duidelijkheid over wie het gezag over hen uitoefent. Zij zijn ook gebaat bij een vermindering van de strijd tussen de ouders.
Het is naar het oordeel van het hof dan ook in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de vader alleen het gezag over hen zal uitoefenen, zodat de vader onbelemmerd en voortvarend de noodzakelijke beslissingen ten behoeve van de kinderen kan nemen. Zolang de ondertoezichtstelling voortduurt zal de vader dat in samenspraak met de GI dienen te doen.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de beschikking van de rechtbank ten aanzien van het gezag bekrachtigen.
Omgangsregeling
5.1
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.11
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.12
De ouders hadden hun afspraken over de omgang met de kinderen neergelegd in het ouderschapsplan van 19 september 2018. Sindsdien is er veel tussen de ouders gebeurd en zijn de ouders verwikkeld geraakt in een juridische strijd. De kinderen hebben daaronder zwaar te lijden gehad. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de omgangsregeling, zoals vastgesteld in het ouderschapsplan, gewijzigd.
5.13
Gelet op de feiten zoals die uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren zijn gekomen, waaronder de ex-partnerproblematiek van de ouders en de onmacht van de ouders om met elkaar op een constructieve manier te communiceren ondanks de ingezette hulpverlening, ziet het hof op dit moment geen ruimte om een ruimere omgangsregeling vast te stellen, zoals in hoger beroep door de moeder is verzocht. Het hof is dan ook van oordeel dat de door de moeder verzochte regeling op dit moment niet in het belang is van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] .
5.14
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling niet wordt uitgevoerd, waardoor de moeder [de minderjarige3] en [de minderjarige4] minder ziet dan, zoals de rechtbank heeft bepaald, één keer per twee weken minimaal twee uur onder begeleiding. Het hof merkt naar aanleiding daarvan op dat in het belang van de kinderen alle betrokkenen (ouders én GI) zich ervoor dienen in te zetten dat in ieder geval de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling zal kunnen plaatsvinden. De GI zal ernaar moeten streven de omgangsregeling, zoals opgenomen in de bestreden beschikking, uit te voeren en, zo mogelijk, de omgangsregeling uit te breiden en onbegeleid te laten plaatsvinden. De vader zal aan [de minderjarige3] en [de minderjarige4] onvoorwaardelijke emotionele toestemming moeten verlenen dat zij contact met de moeder mogen hebben. Anders kan van een ontspannen omgangsregeling geen sprake zijn. De moeder ten slotte zal moeten meewerken aan een voor [de minderjarige3] en [de minderjarige4] passende omgangsregeling. Zij zal zich dienen te houden aan de voorwaarden die de GI stelt om tot uitvoering van de omgangsregeling te komen.
Het verzoek tot benoeming van een deskundige (art. 810a Rv)
5.15
De moeder heeft verzocht om een deskundige te benoemen om de vader te onderwerpen aan een psychologisch onderzoek en nader onderzoek te doen naar ouderverstoting.
5.16
Artikel 810a lid 2 Rv bepaalt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, bevat feiten en omstandigheden die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige en zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
5.17
Het hof is van oordeel dat het door de moeder gedane verzoek tot het gelasten van een onderzoek onvoldoende is onderbouwd en dat het verzoek reeds om die reden niet toewijsbaar is. Het hof is, mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat het belang van de kinderen zich verzet tegen het door de moeder verzochte onderzoek. Voor een goede ontwikkeling van de kinderen is het van het grootste belang dat hen nu zoveel mogelijk rust en veiligheid wordt verschaft. Deze kinderen hebben al veel, heel veel meegemaakt in hun nog jonge levens: grote spanningen in het gezin die ook na de echtscheiding onverminderd voortduren en betrokkenheid van diverse hulpverleners in en rond het gezin. Een onderzoek van een deskundige naar de mogelijkheden van het gezamenlijk gezag van de ouders draagt niet bij aan de voor de kinderen zo wenselijke rust en veiligheid. Bovendien heeft de raad recent, in het tweede kwartaal van 2020, een vergelijkbaar onderzoek gedaan, nadat het NIFP een verzoek van de rechtbank tot een deskundigenonderzoek had geweigerd. In het kader van dat raadsonderzoek zijn de kinderen al uitgebreid gehoord. Het hof acht het door de moeder verzochte onderzoek dan ook te belastend voor de kinderen. Doordat een dergelijk onderzoek geen verandering brengt in de voor de kinderen zo belastende verhouding tussen de vader en de moeder zal een dergelijk onderzoek bovendien, gelet op hetgeen in deze procedure al vast is komen te staan, ook niet tot een andere uitkomst kunnen leiden. Het hof wijst het subsidiaire verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen voor het uitvoeren van een onderzoek daarom af.
5.18
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.19
Het hof zal de proceskosten compenseren, gelet op de familierechtelijke betrekkingen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 7 juli 2020;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, als voorzitter, H. Phaff en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 1 juni 2021 door mr. E.B. Knottnerus uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.