Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure in eerste aanleg
2.De procedure in hoger beroep
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 3 december 2019;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Gosselink van 6 januari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Keet van 18 februari 2021 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Keet van 22 februari 2021 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wienen van 26 februari 2021 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Keet van 22 maart 2021, en
- een journaalbericht van mr. Ton van 22 maart 2021.
3.De feiten
- [B] , geboren [in] 2001.
4.Het geschil
- aan de man met ingang van datum inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een uitkering tot levensonderhoud (ook: partneralimentatie) ten laste van de vrouw toegekend van € 533,- bruto per maand;
- partijen gelast de ontbonden huwelijksgemeenschap te verdelen op de wijze als de rechtbank in de rechtsoverwegingen 1.42 tot en met 1.48 van de (echt)scheidingsbeschikking heeft aangegeven;
- de beschikking (behoudens de echtscheiding) uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en
- het meer of anders verzochte afgewezen.
- het verzoek van de man om partneralimentatie alsnog af te wijzen, althans te bepalen dat de alimentatieverplichting van de vrouw jegens de man met ingang van 1 november 2019, althans met ingang van een door het hof in goede justitie te bepalen datum, op grond van artikel 1:160 BW is geëindigd;
- te bepalen dat de man gehouden is de ten onrechte door hem ontvangen partneralimentatie aan de vrouw terug te betalen, zulks binnen veertien dagen na datum van de in deze te wijzen beschikking;
- te bepalen dat de man gehouden is om aan de vrouw een bedrag van € 2.999,- te vergoeden, te vermeerderen met de kosten na declaratiedatum van 1 december 2019, althans te bepalen dat de man gehouden is aan de vrouw een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag te vergoeden, zulks binnen veertien dagen na datum van de in deze te wijzen beschikking;
- te bepalen dat de man aan de vrouw voor of bij uitbetaling van de levensverzekering de helft van de door haar vanaf de peildatum (2 augustus 2018) betaalde maandelijkse premies dient te betalen;
- de man in de proceskosten te veroordelen.
5.De overwegingen voor de beslissing
- een administratief onderzoek naar de man en [E] . Hieruit blijkt dat de man staat ingeschreven in het bevolkingsregister in [A] en [E] in [F] ;
- een online digitaal onderzoek en een online social media onderzoek;
- observaties in de periode van 25 oktober 2019 tot en met 16 december 2019.
[E] ;
[E] .
De man heeft aldus onvoldoende feitelijkheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, om de onderbouwde stelling van de vrouw dat de man en [E] samenwonen, te ontkrachten.
(vergl. Hoge Raad 19 november 2004, ECLI:HR:2004:AQ7380).
Het genoemde samenwoonpercentage is gebaseerd op de observaties van de rechercheurs, waaruit gebleken is dat de man en [E] van de uren die zij beschikbaar hebben om in elkaars gezelschap door te brengen, dat daadwerkelijk voor 87,72 % doen. De onderzoekers wijzen er daarbij op dat de overheid een norm hanteert van 59,6 % voor de conclusie dat er in ieder geval sprake is van een gezamenlijke huishouding als belanghebbenden hun hoofdverblijf voor meer dan 59,6 % in dezelfde woning hebben.
Het hof acht de totale kosten van € 6.627,79 vergeleken met de kosten in vergelijkbare zaken acceptabel, zodat het hof het verzoek van de vrouw op dit punt zal toewijzen.