In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van bezwaren van [X] II B.V. tegen beschikkingen van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De heffingsambtenaar had de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een toereikende machtiging. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarden van onroerende zaken per waardepeildatum 1 januari 2017, die als basis dienden voor de onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing voor het jaar 2018. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 16 maart 2021 heeft het Hof vastgesteld dat de overgelegde machtigingen niet toereikend waren, maar dat belanghebbende de gelegenheid had gekregen om dit verzuim te herstellen. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat belanghebbende voorafgaand aan de uitspraken op bezwaar was gewezen op het gebrek aan machtiging en de mogelijke gevolgen daarvan. Het Hof concludeerde dat de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren ten onrechte was verklaard en heeft de zaken terugverwezen naar de heffingsambtenaar voor een nieuwe beslissing op de bezwaren.
Het Hof heeft tevens bepaald dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden en de proceskosten heeft vastgesteld op € 1.068. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.