In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de belastingheffing over tekengelden die aan Belgische betaaldvoetballers zijn betaald voor werkzaamheden die zij in Nederland hebben verricht. De belanghebbende, een Belgische betaaldvoetbalorganisatie, had een naheffingsaanslag in de loonbelasting ontvangen over het tijdvak van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010. De Inspecteur had de naheffingsaanslag opgelegd, maar de rechtbank Gelderland had deze vernietigd. De Inspecteur ging in hoger beroep, waarbij de belanghebbende incidenteel hoger beroep instelde.
Het Hof oordeelde dat Nederland het heffingsrecht heeft over de tekengelden die aan de spelers zijn betaald voor hun werkzaamheden in Nederland. De belanghebbende stelde dat de tekengelden niet tot het loon behoren en dat op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en België de heffing bij uitsluiting aan België toekomt. Het Hof oordeelde echter dat de tekengelden een beloning zijn voor de werkzaamheden die de spelers in Nederland verrichten en dat Nederland daarom het heffingsrecht heeft. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat de Inspecteur in zijn hoger beroep gelijk had.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de belastingheffing van buitenlandse sporters die in Nederland actief zijn, vooral in het kader van de 30%-regeling. Het Hof heeft bevestigd dat de 30%-regeling van toepassing kan zijn op de tekengelden, mits dit in de arbeidsovereenkomst is overeengekomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor sportorganisaties om goed op de hoogte te zijn van de fiscale verplichtingen die voortvloeien uit internationale arbeidsovereenkomsten.