In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een vonnis van de rechtbank Gelderland. De zaak is aangespannen door Them B.V., een besloten vennootschap gevestigd te Otterlo, die in eerste aanleg door de rechtbank was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 34.505,13 aan de eenmanszaak van de geïntimeerde, [naam1]. De rechtbank had het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat Them B.V. in hoger beroep wilde aanvechten door middel van een incidentele vordering tot schorsing.
Het hof heeft in zijn beoordeling de maatstaven voor de beoordeling van incidenten zoals vastgelegd in de artikelen 234, 235 en 351 Rv in acht genomen. Het hof oordeelde dat de belangen van de geïntimeerde bij de uitvoerbaarheid van het vonnis zwaarder wegen dan de belangen van Them B.V. bij schorsing. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een kennelijke misslag in de beslissing van de rechtbank, en dat de door Them B.V. aangevoerde argumenten onvoldoende onderbouwd waren om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen.
De vordering van Them B.V. werd afgewezen, en het hof veroordeelde hen in de kosten van het incident. De kosten werden vastgesteld op € 1.074,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief. Het hof bepaalde verder dat in de hoofdzaak zal worden voortgeprocedeerd in de stand waarin deze zich bevindt, en hield iedere verdere beslissing aan.