ECLI:NL:GHARL:2021:4720

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
200.287.004
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontslag en schorsing bestuursleden van een huurdersorganisatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant1] en [appellant2], bestuursleden van de Stichting Huurdersadviesraad Houten (de HAR). De appellanten zijn geschorst en [appellant1] is ontslagen door het bestuur van de HAR. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft de vordering van de appellanten tot hervatting van hun bestuursfuncties afgewezen, omdat zij volgens de rechter onvoldoende spoedeisend belang hadden. De appellanten zijn het hier niet mee eens en hebben hoger beroep ingesteld.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de schorsingsbesluiten en het ontslagbesluit niet rechtsgeldig zijn. Het hof stelt vast dat de HAR, als huurdersorganisatie, niet voldoet aan de wettelijke verplichtingen en dat de besluiten tot schorsing en ontslag niet conform de statuten zijn genomen. De statuten vereisen dat bestuursbesluiten in een vergadering worden genomen met een meerderheid van stemmen, en dat is in dit geval niet gebeurd. De aanwezigheid van een niet-geregistreerd bestuurslid bij de besluitvorming maakt de besluiten ongeldig.

Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vordering van de appellanten tot hervatting van hun bestuursfuncties toe. De HAR wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. Dit arrest is gewezen op 18 mei 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.287.004
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 510005)
arrest in kort geding van 18 mei 2021
in de zaak van

1.[appellant1] ,

wonende te [A] ,
hierna: [appellant1] ,
advocaat: mr. P.S. Folsche,
2.
[appellant2],
wonende te [A] ,
hierna: [appellant2] ,
advocaat: mr. G. Gabrelian,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers in conventie, verweerders in reconventie,
tegen:
de stichting
Stichting Huurdersadviesraad Houten,
gevestigd te Houten,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: de HAR,
advocaat: mr. J.W. Janssens,

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 23 februari 2021.
1.2
De in het tussenarrest bepaalde mondelinge behandeling heeft op 21 april 2021 plaatsgevonden. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt. De zaak is aangehouden tot 4 mei 2021 om te onderzoeken of partijen het eens konden worden over een mediation-traject. Partijen hebben bericht dat zij geen overeenstemming hebben bereikt en arrest gevraagd.
1.3
Hierna heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

inleiding
2.1
De HAR is een huurdersorganisatie in de zin van de Wet op het Overleg Huurders Verhuurders (Wohv). Zij behartigt de belangen van huurders in hun relatie tot verhuurder Viveste. Bij de oprichting van de HAR in 2017 is mevrouw [B] benoemd als voorzitter van het bestuur en [appellant1] als secretaris, samen met een inmiddels vertrokken bestuurslid. [appellant2] is vanaf 2019 bestuurslid. Vanaf oktober 2019 was [appellant1] penningmeester en [appellant2] secretaris. Binnen het bestuur is onenigheid ontstaan. De HAR heeft [appellant1] en [appellant2] geschorst als bestuurders. [appellant1] is daarna ook ontslagen. Volgens [appellant1] en [appellant2] zijn deze besluiten niet rechtsgeldig. Zij vorderen in deze procedure daarom dat zij hun werkzaamheden als bestuursleden kunnen hervatten. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft deze vordering afgewezen, omdat [appellant1] en [appellant2] daarbij naar haar oordeel een onvoldoende persoonlijk en spoedeisend belang hebben. [appellant1] en [appellant2] zijn het hiermee niet eens.
de beslissing van het hof
2.2
Het hof wijst de vordering van [appellant1] en [appellant2] tot hervatting van hun werkzaamheden toe. Het hof legt deze beslissing hierna uit.
juridisch kader kort geding
2.3
Het gaat hier om een in kort geding verlangde voorlopige voorziening. Het hof moet allereerst beoordelen of [appellant1] en [appellant2] , gelet op de belangen van beide partijen, ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat het hof in dit kort geding moet beoordelen of de vordering in een bodemprocedure zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat, gelet op de aard van het kort geding, in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering.
spoedeisend belang
2.4
[appellant1] en [appellant2] hebben de vordering ingesteld in hun hoedanigheid van (geschorste, respectievelijk ontslagen) bestuursleden. Zij stellen dat de HAR drie van de vier kernverplichtingen, voortvloeiend uit de Wohv, niet nakomt en dat zij hun taken als bestuurders willen hervatten om ervoor te zorgen dat de HAR dit alsnog gaat doen. Volgens de HAR komt zij haar verplichtingen wel degelijk na en hebben [appellant1] en [appellant2] zich juist schuldig gemaakt aan ernstige verwaarlozing van hun taken, zodat zij na maanden van stilzitten geen spoedeisend belang hebben om die taken alsnog op te pakken.
2.5
Vaststaat dat verhuurder Viveste op 24 juni 2020 heeft besloten de HAR niet langer als huurdersorganisatie aan te merken en iedere samenwerking met de HAR te beëindigen. Daarnaast loopt er een procedure bij de Huurcommissie tussen de HAR en Viveste. Deze situatie duurt ook nu nog voort, ondanks het feit dat er, zo heeft de HAR tijdens de mondelinge behandeling gezegd, wel gesprekken met Viveste worden gevoerd waar de HAR via bewonerscommissies bij is betrokken. Er is onduidelijkheid over de samenstelling van bestuur van de HAR, onder meer doordat partijen het niet eens zijn over de rechtsgeldigheid van de schorsingsbesluiten en het ontslagbesluit. Het hof oordeelt dat [appellant1] en [appellant2] in deze omstandigheden een voldoende spoedeisend belang hebben bij de verzochte voorziening. Een belangenafweging maakt dat oordeel niet anders.
de rechtsgeldigheid van de schorsingsbesluiten en het ontslagbesluit
2.6
Daarmee komt het hof toe aan de beoordeling van de gevorderde voorziening. Voor toewijzing daarvan is nodig dat het hof het voldoende aannemelijk vindt dat de bodemrechter zal oordelen dat de besluiten tot schorsing van [appellant1] en [appellant2] en tot ontslag van [appellant1] niet rechtsgeldig zijn (zie 2.3).
bestuursbesluit volgens de statuten
2.7
In artikel 6 van de statuten van de HAR is geregeld dat het bestuur in een vergadering alleen dan geldige besluiten kan nemen indien de meerderheid van zijn in functie zijnde leden in de vergadering aanwezig of vertegenwoordigd is (lid 2) en dat besluiten worden genomen met volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen (lid 4). Buiten vergadering kunnen bestuursbesluiten worden genomen als alle bestuurders schriftelijk hun stem hebben uitgebracht (lid 3). De statuten en het huishoudelijk reglement bevatten geen aparte bepaling over de schorsing van een bestuurder, zodat de besluitvorming daarover moet plaatsvinden conform de regeling van artikel 6 over bestuursbesluiten in het algemeen.
samenstelling van het bestuur
2.8
Om te kunnen bepalen of aan de vereisten van artikel 6 van de statuten is voldaan, is eerst van belang hoe het bestuur was samengesteld ten tijde van het nemen van de schorsingsbesluiten en het ontslagbesluit. Bij de bestuursvergaderingen waarin deze besluiten zijn genomen waren aanwezig de voorzitter [B] en de heer [C] . [appellant1] en [appellant2] waren daar dus niet bij. Partijen zijn het er niet over eens of [C] wel of niet tot het bestuur behoort en daarmee of hij het recht had om een stem uit te brengen en of zijn stem meetelt ten behoeve van de vereiste meerderheid voor een geldig besluit.
2.9
De HAR stelt zich op het standpunt dat [C] door [appellant1] is aangezocht om toe te treden tot het bestuur, dat hij heeft kennisgemaakt met de andere bestuursleden en dat hij vanaf de bestuursvergadering van 24 oktober 2019 steeds bij alle bestuursvergaderingen en vergaderingen met Viveste aanwezig is geweest. Op de vergadering van 24 oktober 2019 heeft de heer [D] afscheid genomen als bestuurder en hebben alle aanwezige bestuursleden ( [B] , [D] , [appellant1] en [appellant2] ) ingestemd met benoeming van [C] als bestuurslid. [C] is op 5 mei 2020 als bestuurder ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. [appellant1] en [appellant2] hebben zich ook nooit eerder op het standpunt gesteld dat [C] geen bestuurslid zou zijn. Uit dit alles blijkt dat [C] vanaf 24 oktober 2019 bestuurslid was, aldus de HAR.
2.1
Volgens artikel 5 lid 2 van de statuten van de HAR worden bestuurders door het bestuur benoemd en wordt de procedure tot benoeming in het huishoudelijk reglement vastgelegd. De in het huishoudelijk reglement geregelde benoemingsprocedure is voor [C] niet gevolgd. Van de vergadering van 24 oktober 2019, waarin volgens de HAR het benoemingsbesluit van [C] is genomen, zijn geen notulen opgemaakt. Er is ook geen ander schriftelijk stuk waaruit dat benoemingsbesluit blijkt. Volgens vaste rechtspraak kan de hoedanigheid van bestuurder niet worden geconstrueerd op grond van feitelijke gedragingen van partijen of van wederzijds opgewekt vertrouwen. De HAR heeft naar het voorlopig oordeel van het hof in dit licht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er een rechtsgeldig bestuursbesluit aan de benoeming van [C] ten grondslag ligt. [C] maakte dus ten tijde van de hier ter toetsing voorliggende schorsingsbesluiten en het ontslagbesluit geen onderdeel uit van het bestuur van de HAR.
Zelfs als ervan wordt uitgegaan dat een bestuursbenoeming wel zou kunnen worden afgeleid uit de feitelijke gedragingen van partijen of uit wederzijds opgewekt vertrouwen, heeft de HAR onvoldoende onderbouwd dat hiervan sprake is. Het feit dat [C] heeft deelgenomen aan vergaderingen, dat hij enkele mails heeft geschreven en dat hij (nadat er binnen het bestuur samenwerkingsproblemen waren ontstaan) is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel zijn daartoe, onvoldoende. Dat ook van het bestuursbesluit tot benoeming van [appellant2] geen schriftelijke stukken zijn maakt dit niet anders, omdat de hoedanigheid van [appellant2] als bestuurslid niet in geschil is.
2.11
Dit betekent dat het hof bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de schorsingsbesluiten en het ontslagbesluit tot uitgangspunt neemt dat het bestuur werd gevormd door [B] , [appellant1] en [appellant2] en dat [C] bij gebreke van de hoedanigheid van bestuurder van de HAR, niet rechtsgeldig een stem kon uitbrengen over die besluiten.
schorsingsbesluiten [appellant1] en [appellant2]
2.12
[appellant1] is in eerste instantie voor de duur van twee maanden geschorst bij brief van 28 april 2020. Aan dat besluit is geen bestuursvergadering voorafgegaan en van schriftelijke stemmen van de bestuurders, die op grond van artikel 6 lid 3 van de statuten nodig zijn voor buiten vergadering genomen besluiten, is niet gebleken. In de vergadering van 11 mei 2020 is hierna een voorgenomen besluit tot schorsing van [appellant1] genomen. [B] en [C] waren op die vergadering aanwezig. Aan het volgens artikel 6 van de statuten vereiste quorum van de meerderheid van de in functie zijnde leden was dus niet voldaan. Om dat quorum te behalen was nodig dat naast [B] tenminste één van de twee andere bestuursleden ( [appellant2] of [appellant1] ) aanwezig was en dat was niet het geval. Volgens de notulen van de vergadering kregen [appellant1] en [appellant2] de gelegenheid om binnen een week schriftelijk te stemmen, bij gebreke waarvan de HAR ervan uitging dat zij instemden met de schorsing. De statuten voorzien niet in deze wijze van besluitvorming. Daarnaast hebben [appellant1] en [appellant2] geen schriftelijke stem uitgebracht. Dit betekent dat voorshands wordt aangenomen dat het schorsingsbesluit van [appellant1] in strijd met de statuten is genomen.
2.13
Voor het schorsingsbesluit van [appellant2] geldt hetzelfde. Volgens de notulen is het (voorgenomen) schorsingsbesluit van [appellant2] tijdens de bestuursvergadering van 15 juni 2020 genomen, bij welke vergadering opnieuw alleen [B] en [C] aanwezig waren. Ook dit besluit voldoet dus niet aan artikel 6 van de statuten.
ontslagbesluit [appellant1]
2.14
Het hof komt bovendien tot het voorlopige oordeel dat ook het ontslagbesluit van [appellant1] niet rechtsgeldig is. Over het ontslag van een bestuurder is in artikel 4.33 van het huishoudelijk reglement van de HAR bepaald dat een dergelijk ontslag geschiedt door een bestuursbesluit van de overige bestuursleden met algemene stemmen genomen. Het (voorgenomen) ontslagbesluit van [appellant1] is genomen op de bestuursvergadering van 15 juni 2020 waar [B] en [C] aanwezig waren. Op grond van het zojuist genoemde artikel 4.33 kon dit besluit slechts genomen worden met algemene stemmen van de overige bestuursleden (zijnde [B] en [appellant2] ). [appellant2] was niet op de vergadering vertegenwoordigd en heeft ook niet ingestemd met het ontslagbesluit.
conclusie
2.15
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de schorsingsbesluiten en het ontslagbesluit niet rechtsgeldig zal oordelen. Dit rechtvaardigt toewijzing van de gevorderde voorlopige voorziening.

3.De slotsom

3.1
Het hoger beroep slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen.
3.2
De HAR wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant1] en [appellant2] worden vastgesteld op:
- explootkosten € 106,47
- griffierecht
€ 304,-
totaal verschotten € 410,47
- salaris advocaat € 1.086,- (2 punten x tarief II oud)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant1] en [appellant2] worden vastgesteld op:
- explootkosten € 100,89
- griffierecht
€ 332,-
totaal verschotten € 432,89
- salaris advocaat € 2.228,- (2 punten x tarief II nieuw)

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in kort geding van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 oktober 2020 en doet opnieuw recht:
veroordeelt de HAR om [appellant1] en [appellant2] toe te laten tot hun taak als bestuursleden, zodanig dat zij hun werkzaamheden als bestuursleden ten volle kunnen hervatten en daarbij toegang zullen hebben tot alle bescheiden en (online) systemen die bij hun taakvervulling horen;
veroordeelt de HAR in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [appellant1] en [appellant2] voor de eerste aanleg vastgesteld op € 410,47 aan verschotten en € 1.086,- aan salaris volgens het liquidatietarief, en voor het hoger beroep tot aan deze uitspraak op € 432,89 voor verschotten en € 2.228,- aan salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, S.M. Evers en R.S. de Vries en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2021.