Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat het recht van overpad centraal. Het hof heeft op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het vonnis van de rechtbank van 17 april 2019 werd bekrachtigd. De appellant, wonende te [A], had in het principaal hoger beroep een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, wonende te [B], met betrekking tot de breedte van het recht van overpad over perceel 29. In een eerder tussenarrest van 26 mei 2020 was de appellant toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geachte feit dat het recht van overpad ten behoeve van perceel 27 liep. Het hof heeft de getuigenverklaringen en schriftelijke verklaringen van beide partijen beoordeeld. De appellant heeft vier getuigen gehoord, waaronder zijn dochter en de vorige eigenaar van perceel 29, terwijl de geïntimeerde ook aanvullende schriftelijke verklaringen heeft overgelegd. Het hof heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de getuigen van de geïntimeerde meer gewicht hebben, en dat de doorgang tussen de percelen 27 en 29 circa 2 meter breed was, maar dat na de realisatie van de uitbouw door de geïntimeerde nog slechts 85 centimeter resteert voor het recht van overpad. De appellant is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, en het hof heeft een dwangsom opgelegd voor het geval de appellant niet binnen de gestelde termijn uitvoering geeft aan de uitspraak.