ECLI:NL:GHARL:2021:454

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
200.250.556/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over verbouwingswerkzaamheden, verzuim en schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen twee partijen over verbouwingswerkzaamheden die zijn uitgevoerd door de geïntimeerde, [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] Timmervakwerk, in opdracht van de appellanten, [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. De werkzaamheden, die plaatsvonden van juni tot december 2016, omvatten onder andere de realisatie van een aanbouw en renovatie van het dak. De appellanten hebben de facturen voor de werkzaamheden betaald, met uitzondering van twee facturen die zij betwisten. Na het opzeggen van de overeenkomst door de appellanten, hebben zij gebreken geconstateerd in het uitgevoerde werk en deskundigen ingeschakeld om de kwaliteit van de werkzaamheden te beoordelen. De deskundigen concludeerden dat er ernstige gebreken waren en dat herstelwerkzaamheden noodzakelijk waren. De appellanten hebben vervolgens schadevergoeding geëist van de geïntimeerde, die in eerste aanleg door de rechtbank werd afgewezen. In hoger beroep vorderden de appellanten vernietiging van het vonnis en toewijzing van hun schadevergoeding. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde in verzuim was geraakt en dat de appellanten recht hadden op vervangende schadevergoeding. Het hof heeft de vordering van de appellanten tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, met inbegrip van de kosten voor deskundigen en extra woonlasten, maar heeft andere vorderingen afgewezen omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De geïntimeerde werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 8.875,- en € 3.962,75 aan de appellanten, met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummers gerechtshof 200.250.556/01 en 200.257.421/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 183912)
arrest van 19 januari 2021
in de zaak met nummer 200.250.556/01 van:

1.[appellant zaak 1/geïntimeerde1 zaak 2] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant zaak 1/geïntimeerde1 zaak 2],
2. [appellante zaak 1/geïntimeerde2 zaak 2],
wonende te [A] ,
hierna:
[appellante zaak 1/geïntimeerde2 zaak 2],
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna:
[appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s.,
advocaat: mr. A.C. Winter, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] h.o.d.n. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] Timmervakwerk,
wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
advocaat: mr. S. Scheltinga, kantoorhoudend te Groningen,
en in de zaak met nummer 200.257.421/01 van:
[geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] h.o.d.n. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] Timmervakwerk,
wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
advocaat: mr. S. Scheltinga, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
1. [appellant zaak 1/geïntimeerde1 zaak 2],
wonende te [A] ,
hierna:
[appellant zaak 1/geïntimeerde1 zaak 2],
2. [appellante zaak 1/geïntimeerde2 zaak 2],
wonende te [A] ,
hierna:
[appellante zaak 1/geïntimeerde2 zaak 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna:
[appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s.,
advocaat: mr. A.C. Winter, kantoorhoudend te Groningen,

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Het verloop van de procedure in de zaak met nummer 200.250.556/01 blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 6 november 2018,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord tevens van incidenteel hoger beroep met producties,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep,
- de van de zijde van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. op de comparitie van 2 juli 2019 overgelegde spreekaantekeningen,
- het proces-verbaal van de comparitie van 2 juli 2019,
- de akte na comparitie, tevens akte houdende wijziging van eis met producties van de zijde van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s.,
- de antwoordakte met producties van de zijde van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] .
1.2
Het verloop van de procedure in de zaak met nummer 200.257.421/01 blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 26 maart 2019,
- de van de zijde van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. op de comparitie van 2 juli 2019 overgelegde spreekaantekeningen,
- het proces-verbaal van de comparitie van 2 juli 2019,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord met productie.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald in beide zaken.

2.De vaststaande feiten

2.1
[geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] heeft in de periode van 13 juni tot en met 6 december 2016 in opdracht van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. diverse werkzaamheden verricht in de woning van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. aan de [a-straat] 4 te [A] (hierna de woning). Deze werkzaamheden bestonden kort gezegd uit:
- het (verder) realiseren van de aanbouw aan de woning;
- het renoveren van het bestaande dak (inclusief isolatie);
- het renoveren/maken van het schuine dak/de dakkapel;
- het repareren en/of herstellen van kozijnen;
- diverse werkzaamheden in de woning.
2.2
[appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. hebben de facturen van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] voor de verrichte werkzaamheden voldaan, met uitzondering van de factuur van 20 november 2016 met nummer [00000] ten bedrag van € 1.667,38 en de factuur van 27 november 2016 met nummer 1601142 ten bedrage van € 1.757,85.
2.3
Bij e-mail van 8 december 2016 hebben [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. de overeenkomst met [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] opgezegd. [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. hebben daarop een andere aannemer ingeschakeld die heeft geconstateerd dat er gebreken zijn aan het uitgevoerde werk. Vervolgens hebben [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. twee deskundigen ingeschakeld.
2.4
Perfectkeur (de heer [C] ) heeft na een inspectie in opdracht van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. op 9 februari 2017 een rapport uitgebracht gedateerd 14 februari 2017 waarvan de samenvatting luidt:
“(…) tijdens de inspectie is de conclusie getrokken dat diverse werkzaamheden aan de aanbouw en bestaande woning niet juist en/of onvolledig zijn uitgevoerd. (…)”De herstelkosten worden geraamd op € 6.289,- inclusief btw. Naar aanleiding van dit rapport is [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] bij e-mail van 15 februari 2017 aansprakelijk gesteld en verzocht om binnen zeven dagen met een reactie en herstelplan te komen.
2.5
Hierop is door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] BCAdvice B.V. (de heer [D] ) ingeschakeld die na een inspectie op 3 maart 2017, een rapport gedateerd 10 maart 2017 heeft uitgebracht. De conclusie luidt:
“De werkzaamheden zijn voor een groot deel niet correct uitgevoerd. Wellicht onder tijds en/of financiële druk uitgevoerd. Advies om HADO of een andere constructeur er even naar te laten kijken.”[D] komt op een bedrag aan herstelkosten van ongeveer € 5.830,-.
2.6
Vervolgens is Hanselman (de heer [E] ) ingeschakeld door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. Op 20 maart 2017 heeft een inspectie plaatsgevonden in aanwezigheid van [appellant zaak 1/geïntimeerde1 zaak 2] , [appellante zaak 1/geïntimeerde2 zaak 2] , [D] en de heer [F] . In het door Hanselman opgestelde rapport van
23 mei 2017 luidt het algemene oordeel over de werkzaamheden:
“Hierbij valt ons op dat de uitgevoerde werkzaamheden veel slechte en ondoordachte detailleringen kent en er sprake is van onvoldoende vakmanschap dan wel vakkennis.”De herstelkosten worden begroot op € 54.250,-.
2.7
Bij brief van 2 juni 2017 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. – voor zover van belang – het navolgende aan [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] geschreven:
“Aangezien uit het rapport van het expertisebureau Hanselman duidelijk blijkt dat het door u uitgevoerde werk ernstige gebreken vertoont en de aanbouw niet conform bouwtekening/omgevingsvergunning door u is gerealiseerd, bent u tekortgeschoten in de nakoming van uw verplichtingen uit hoofde van de met cliënten gesloten aannemingsovereenkomst. U bent dientengevolge aansprakelijk voor de schade die cliënten daardoor lijden en zullen lijden.
Op grond van het vorenstaande sommeer ik u namens cliënten om binnen vijf weken na dagtekening van deze brief over te gaan tot (deugdelijk) herstel van de gebreken aan het door u uitgevoerde werk en de aanbouw alsnog conform de verleende omgevingsvergunning en de door de gemeente goedgekeurde bouwtekening te realiseren. Indien u het voorgaande nalaat, bent u juridisch in verzuim. Cliënten zullen alsdan aanspraak maken op een vervangende schadevergoeding, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten.
(…)
Houten Balken / Stalen balk
U heeft het gebrek aan de balken niet - binnen de gestelde termijn - verholpen, zodat u in verzuim verkeert. Cliënten maken daarom aanspraak op een vervangende schadevergoeding en zullen het plaatsen van een stalen balk door een derde laten uitvoeren. De kosten van herstel bedragen conform de offerte van Timmer Renovatie Van Luit € 1.949,31 (bijlage 4).
Zoals u bekend, dienden cliënten naar aanleiding van de door u aangebracht houten balk opnieuw een constructieberekening uit te laten voeren. De daarmee gemoeide kosten bedragen € 193,60 (bijlage 5) en worden eveneens op u verhaald op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b van het Burgerlijk Wetboek.
Isolatie dakkapel
Cliënten hadden u - onder andere - opdracht gegeven om de isolatie in de dakkapel te vervangen/op te dikken. Doordat u niet de juiste boeidelen hebt aangebracht, bent u er niet in geslaagd om de isolatie op te dikken. Cliënten hebben daarom Timmer Renovatie Van Luit opdracht gegeven de juiste boeidelen aan te brengen, zodat de isolatie alsnog kon worden opgedikt. De hiermee gepaard gaande kosten bedragen € 568,70 (bijlage 6).
(…)
Namens cliënten sommeer ik u hierbij het bedrag van € 5.010,61 binnen zeven dagen na dagtekening van deze brief over te maken naar onderstaand rekeningnummer onder vermelding van 65341452/RBC/ALH, bij gebreke waarvan cliënten rechtsmaatregelen zullen treffen.”
2.8
Bij brief van 16 juni 2017 heeft [D] , namens [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] inhoudelijk – voor zover van belang – als volgt gereageerd op het rapport van Hanselman:
“In dit stadium wil ik niet vooruitlopen op de kosten omdat de herstelwerkzaamheden door
partij 2 [hof: [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] ] dienen te worden uitgevoerd. Tevens zijn niet alle herstelwerkzaamheden relevant. Het lijkt mij nuttig om hiervoor een overleg met u en partijen te beleggen. Partij 2 geeft aan zo spoedig mogelijk met de werkzaamheden te beginnen nadat er overeenstemming is over deze zaken.”
2.9
De rechtsbijstandsverzekeraar van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. heeft hierop – voor zover van belang – als volgt gereageerd bij e-mail van 3 juli 2017:
“Herstelwerkzaamheden
U schrijft dat u niet vooruit wil lopen op de kosten van de herstelwerkzaamheden. Cliënten begrijpen dit aldus dat uw cliënt pas met de aangeboden herstelwerkzaamheden wil beginnen nadat er 'overeenstemming' is over de door cliënten geclaimde kosten. Hiermee stemmen cliënten niet in.
Termijn voor herstel
In de brief van mw. mr. Clifford van 2 juni 2017 is aan uw cliënt een termijn van vijf weken gegeven om de gebreken te herstellen. Deze termijn verloopt binnenkort.
Nadat ik van u het herstelplan heb ontvangen zal ik dit voorleggen aan Hanselman. Vervolgens zal ik contact met u opnemen. Cliënten behouden zich alle rechten en weren voor.”
2.1
[D] reageert hierop bij brief van 10 juli 2017. Het betreft een aanvulling op de brief van 16 juni 2017 en heeft als bijlage een omschrijving van de werkzaamheden die [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] wil uitvoeren.
2.11
Bij e-mail van 24 augustus 2017 volgt een reactie van de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s., die voor zover van belang het navolgende schrijft:
“Uw cliënt dient zorg te dragen voor deugdelijk herstel c.q. nakoming van de overeenkomst met cliënten. Het herstelplan van uw cliënt en de reactie van Hanselman hierop doen cliënten twijfelen of uw cliënt hiertoe wel in staat is. Het staat bovendien vast dat uw cliënt geen goed en deugdelijk werk heeft geleverd.
Uw cliënt dient aannemelijk te maken dat hij alsnog goed en deugdelijk werk zal leveren. Daartoe dient hij, ondermeer, duidelijk te maken welke maatregelen hij zal nemen om de eerder gemaakte fouten te herstellen en vergelijkbare fouten en omissies in de toekomst te voorkomen. Tevens mag van uw cliënt worden verwacht dat hij een gespecificeerd tijdschema aanlevert waaruit blijkt dat het werk binnen een redelijke termijn zal worden opgeleverd.
Namens cliënten geef ik uw cliënt een termijn van tien dagen om met een herstelplan te komen dat voor cliënten en de heer [E] aanvaardbaar is. Uit het herstelplan dient ook te blijken op wat voor termijn de herstelwerkzaamheden zijn afgerond. Deze werkzaamheden dienen binnen een redelijke termijn te zijn afgerond. Als het herstelplan niet tijdig wordt ontvangen of de verwachting is dat het herstel langer zal duren dan redelijk is zullen cliënten de overeenkomst met uw cliënt ontbinden. Immers, dan staat vast dat het al voor de oplevering waarschijnlijk is geworden dat uw cliënt niet op tijd en niet behoorlijk aan zijn verplichtingen kan voldoen. Cliënten zullen dan een gerechtelijke procedure opstarten teneinde de overeenkomst te ontbinden en schadevergoeding te verkrijgen.”
2.12
Bij brief van 6 september 2017 komt [D] met het voorstel om rond de tafel te gaan zitten. Hierop reageert de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. bij e-mail van
7 september 2017 voor zover van belang als volgt:
“Reeds op 3 juli en 24 augustus 2017 is gevraagd om een schriftelijk herstelplan waaruit moet blijken op welke wijze en met welke materialen de werkzaamheden verricht zullen worden. Uw cliënt heeft hiertoe dan ook ruimschoots de tijd gehad. Desondanks zijn cliënten nog een laatste maal bereid om uw cliënt een termijn van zeven dagen te geven voor het aanleveren van het herstelplan. Als dit niet tijdig wordt ontvangen of naar de mening van Hanselman geen deugdelijk herstel inhoudt zal een gerechtelijke procedure worden opgestart.
Wanneer uw cliënt bepaalde zaken niet wil herstellen dan kan hij dit vermelden in het herstelplan. Cliënten zullen voor deze zaken dan een aannemer inschakelen en de kosten op uw cliënt verhalen.
Ter zake de zaken die hij wel wil herstellen dient duidelijk te zijn wat dit herstel inhoudt en wat de tijdlijn is.”
2.13
[geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] schakelt vervolgens een advocaat in die bij brief van 14 september 2017 met twee opties komt:
“(…) Uw cliënten eisen van cliënt – kort gezegd – dat hij de herstelwerkzaamheden moet verrichten zoals benoemd in het rapport van de heer [E] van Hanselman Groep B.V. (hierna te noemen: “Hanselman”) van 23 mei 2017 waarbij uw cliënten eerst van cliënt verlangen dat hij uiterlijk vandaag (14 september) een deugdelijk herstelplan overlegt met een constructieve tekening.
(…)
Dit betekent echter niet dat cliënt zich kan vinden in de bevindingen van Hanselman. Integendeel, ik verwijs u hiervoor ook naar de bevindingen van de door cliënte ingeschakelde deskundige (te weten: de heer [D] van BCAdvice B.V. (hierna te noemen: BCAdvice) alsmede zijn reactie op het rapport van Hanselman.
(…)
Voorstel 1:
- Cliënt verricht, naar eigen inzicht, herstelwerkzaamheden. Cliënt bepaalt in dat geval zelf
welke herstelwerkzaamheden worden verricht. Mocht het overigens noodzakelijk zijn om
de technische installaties op de eerste verdieping af te koppelen, dan zal cliënt daarvoor
zelf zorgdragen door bijvoorbeeld het inschakelen van derden. Ingeval uw cliënten na oplevering van de herstelwerkzaamheden twijfels hebben over de uitvoering, dan staat het uw cliënten vrij om het werk te laten beoordelen door een onafhankelijke deskundige. Cliënt is in dat geval overigens bereid om de redelijke kosten hiervan (gedeeltelijk) voor zijn rekening te nemen ingeval het werk na het verrichten van herstelwerkzaamheden niet voldoet aan de normen van goed en deugdelijk werk. Cliënt is met het oog hierop ook bereid om afspraken met uw cliënten te maken voor de door uw cliënten gemaakte kosten voor het inschakelen van een deskundige, hoewel het op de weg had gelegen van uw cliënten om eerst cliënt in de gelegenheid te stellen om het werk te beoordelen zodat deze kosten voorkomen hadden kunnen worden. Na oplevering van de herstelwerkzaamheden zullen uw cliënten het resterende bedrag van € 1.931,60 (€ 3.425,23 -€ 1.463,63) binnen 7 dagen na oplevering moeten voldoen.
Voorstel 2:
Client is bereid om met uw cliënten in overleg te treden voor wat betreft een financieel
voorstel om de zogenaamde herstelverplichtingen af te kopen. Hierover zullen partijen wel
met elkaar in overleg moeten treden.”
2.14
Bij brief van 27 september 2017 laat de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. weten dat zij kunnen instemmen met optie 2 en om tot een regeling te komen bereid zijn genoegen te nemen met € 60.000,-.
2.15
Partijen bereiken geen overeenstemming.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. hebben in eerste aanleg (in conventie) kort samengevat gevorderd veroordeling van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] tot betaling van:
- € 65.859,38 in verband met vervangende schadevergoeding te vermeerderen met wettelijke rente vanaf dagvaarding,
- € 4.500,- in verband met extra woonlasten tot en met maart 2018 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf dagvaarding,
- € 300,- voor iedere maand vanaf 1 april 2018 tot [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. in de woning kunnen,
- € 15.377,24 in verband met extra reiskosten van januari 2017 tot en met maart 2018,
- € 1.156,05 voor iedere maand vanaf 1 april tot 2018 tot [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. in de woning kunnen,
- € 3.962,75 in verband met deskundigenkosten,
met veroordeling van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] in de kosten van de procedure.
3.2
[geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] heeft in eerste aanleg (in reconventie) na vermindering van eis kort samengevat gevorderd veroordeling van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. tot betaling van € 1.719,60 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de opeisbaarheid en met veroordeling van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. in de kosten van de procedure in reconventie.
3.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 26 september 2018 de conventionele vordering van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. integraal afgewezen. Bij vonnis van 2 januari 2019 heeft de rechtbank de reconventionele vordering van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] integraal afgewezen.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

Het verloop tot nu toe
4.1
Tussen [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. en [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] is begin 2016 een aannemingsovereenkomst gesloten. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] heeft verbouwwerkzaamheden verricht voor [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. Eind 2016 is de overeenkomst door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. beëindigd/opgezegd. De daarop door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. ingeschakelde aannemer heeft geconstateerd dat het door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] uitgevoerde werk gebreken vertoonde. [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. hebben daarop twee deskundigen (PerfectKeur en Hanselman) ingeschakeld om het werk van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] te beoordelen. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] heeft zelf ook een deskundige (BCAdvice) ingeschakeld. Het is partijen niet gelukt tot een vergelijk te komen.
4.2
[appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. zijn daarop een procedure begonnen waarin zij (vervangende en aanvullende) schadevergoeding vorderen van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] . [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] heeft op zijn beurt (in reconventie) betaling gevorderd van twee openstaande nota’s. De rechtbank heeft in het vonnis van 26 september 2018 de vorderingen van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. afgewezen. Het betreft hier een gedeeltelijk eindvonnis. Tegen deze afwijzing is door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. tijdig hoger beroep ingesteld. [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. vorderen in hoger beroep vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 26 september 2018 en alsnog toewijzing van hun vorderingen. Dit hoger beroep is bij het hof bekend onder nummer
200.250.556/01. Vervolgens heeft de rechtbank bij eindvonnis van 2 januari 2019 de vordering van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] in reconventie afgewezen. Hiertegen is door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] hoger beroep ingesteld. In hoger beroep vordert [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] vernietiging van dit vonnis en alsnog toewijzing van zijn reconventionele vordering. Dit hoger beroep is bij het hof bekend onder nummer
200.257.421/01. Verder is door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. een verzoek ingediend bij het hof (ingekomen op 3 april 2019) tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht. Deze zaak is bij het hof bekend onder nummer
200.250.556/02.
4.3
In de drie hiervoor genoemde zaken heeft op 2 juli 2019 een (gezamenlijke) comparitie van partijen plaatsgevonden. Ter comparitie hebben partijen afgesproken in gezamenlijk overleg een deskundige te benoemen die een voor partijen bindend oordeel zal geven over de door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. aangevoerde gebreken, waarna [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] in de gelegenheid zal worden gesteld die gebreken te herstellen. Het verzoek van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. tot het bevelen van een deskundigenonderzoek is ter zitting ingetrokken, zoals ook is vastgelegd in het proces-verbaal.
4.4
Na de comparitie van 2 juli 2019 hebben partijen, conform de gemaakte afspraak, overeenstemming bereikt over de persoon van de deskundige, de heer [G] van Bouwadvies Van Maaren B.V., en de aan de deskundige voor te leggen vragen. Partijen hebben de vragen voorgelegd aan de deskundige met het verzoek een bindend advies te geven. De heer [G] heeft een bindend advies opgesteld gedateerd 17 januari 2020. Vervolgens heeft [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] , althans een door hem ingeschakelde derde, herstelwerkzaamheden uitgevoerd.
4.5
Partijen zijn het er over eens dat de herstelwerkzaamheden op 20 maart 2020 zijn afgerond. [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. stellen zich echter op het standpunt dat niet alle gebreken (naar behoren) zijn hersteld en dat er bovendien een nieuw gebrek aan het licht is gekomen. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] bestrijdt dit. Verder is het partijen niet gelukt om overeenstemming te bereiken
over de door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. gevorderde aanvullende schadevergoeding en de openstaande nota’s waarop [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] aanspraak maakt. Partijen hebben de procedures daarom voortgezet.
4.6
In de zaak met nummer 200.250.556/01 is door beide partijen een akte genomen. Zowel de akte van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. als de akte van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] heeft een aanzienlijke omvang. Gelet op de ontwikkelingen na de comparitie staat het hof de beide aktes toe. Een ander punt is dat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. bij die akte hun eis hebben gewijzigd. Het hof zal hierna ingaan op de vraag in hoeverre dat is toegestaan. Verder heeft [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] bij zijn akte producties overgelegd waarop [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. niet hebben kunnen reageren. Het hof zal deze producties buiten beschouwing laten, voor zover [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] hierdoor niet in zijn belangen wordt geschaad. Indien het hof de door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] overgelegde producties van belang acht voor de beoordeling van de zaak zal het hof [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. in de gelegenheid stellen daarop te reageren.
4.7
In de zaak met nummer 200.257.421/01 is door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] een memorie van grieven met producties genomen, waarop door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. een memorie van antwoord met één productie is genomen, waarna de zaak door het hof is verwezen voor datumbepaling comparitie. Desgevraagd hebben partijen echter arrest gevraagd, zodat in beide zaken gelijktijdig arrest kan worden gewezen. [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. hebben bij memorie van antwoord één productie overgelegd waarop [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] niet heeft kunnen reageren. Het hof zal deze productie buiten beschouwing laten, voor zover [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. hierdoor niet in hun belangen worden geschaad. Indien het hof de door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. overgelegde producties wel van belang acht zal het hof [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] in de gelegenheid stellen daarop te reageren.
4.8
Het hof zal hieronder eerst ingaan op de zaak met nummer 200.250.556/01 en daarna op de zaak met nummer 200.257.421/01.
In de zaak met nummer 200.250.556/01
Wijziging van eis
4.9
Bij akte van 23 juni 2020 hebben [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. hun eis gewijzigd in hoger beroep. De wijziging van eis heeft zowel betrekking op de gevorderde vervangende schadevergoeding als op de gevorderde aanvullende schadevergoeding. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] heeft in zijn algemeenheid bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis.
4.1
Op grond van artikel 353 Rv jo. artikel 129 en 130 Rv kan men ook in hoger beroep zijn in eerste aanleg ingestelde eis wijzigen. Een verandering of vermeerdering van eis dient echter wel bij de eerste memorie in hoger beroep plaats te vinden, behoudens een aantal uitzonderingen [1] . Voor een vermindering van eis geldt deze voorwaarde niet. Op deze - in beginsel strakke - regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de eisverandering of -vermeerdering plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Het aanvoeren van een verandering of vermeerdering van eis na het tijdstip van de memorie van grieven of antwoord kan toelaatbaar zijn, als daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.
[appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. hebben hun eis bij akte na comparitie, dus na de memorie van grieven, gewijzigd. Dat is te laat. De vraag is of de wijziging van eis desondanks toelaatbaar is omdat de wederpartij er ondubbelzinnig mee heeft ingestemd of zich een uitzonderingssituatie voordoet en geen sprake is van strijd met de goede procesorde. Het hof zal hierna per onderdeel van de gewijzigde eis beoordelen of deze desondanks toelaatbaar is, te beginnen met de wijziging voor zover die betrekking heeft op de gevorderde vervangende schadevergoeding.
Eiswijziging vervangende schadevergoeding deels ontoelaatbaar
4.11
In eerste aanleg hebben [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. ter zake van vervangende schadevergoeding een bedrag gevorderd van € 65.859,38 te vermeerderen met wettelijke rente. In hoger beroep maken zij aanspraak op een bedrag aan vervangende schadevergoeding van € 25.026,05 te vermeerderen met wettelijke rente. Daarmee is sprake van een vermindering van eis. Voor een vermindering van eis geldt niet de regel dat die bij eerste memorie in hoger beroep dient plaats te vinden. Bij nadere beschouwing is het echter de vraag of alleen sprake is van een vermindering van eis maar wellicht ook van een wijziging van (de grondslag van de) eis of een eisvermeerdering. De gevorderde vervangende schadevergoeding na wijziging van eis heeft onder meer betrekking op de gebreken die de door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] uitgevoerde herstelwerkzaamheden volgens [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. vertonen. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] merkt in dit kader op dat deze gebreken niet eerder onderdeel uitmaakten van de procedure. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] gaat er daarbij aan voorbij dat deze punten wel voortvloeien uit de bij aanvang van de procedure genoemde gebreken en de naar aanleiding daarvan uitgevoerde herstelwerkzaamheden. In zoverre gaat het dan ook nog steeds om dezelfde gebreken. Naar het oordeel van het hof is dan ook geen sprake van een wijziging van de grondslag van de eis, maar van een toelaatbare vermindering van eis.
[appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. vorderen echter ook schadevergoeding ten aanzien van een pas onlangs ontdekt gebrek, namelijk aan de isolatie van het bijgebouw. Op dit punt is wel degelijk sprake van een eisvermeerdering. De vraagstelling aan de deskundigen was heel ruim. Als er in die situatie, na het bindend advies van de deskundige, nog een nieuw gebrek wordt ontdekt, dan is het te laat om dat nu nog in te brengen in de procedure. Door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. is ook niet toegelicht waarom in dit geval sprake is van een uitzonderingssituatie die maakt dat de eisvermeerdering wel toelaatbaar is. Het hof staat de eiswijziging op dit punt niet toe.
Eiswijziging aanvullende schadevergoeding deels ontoelaatbaar
4.12
[appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. hebben ook hun vordering met betrekking tot de aanvullende schadevergoeding in hoger beroep gewijzigd bij akte na comparitie. Na hun wijziging van eis maken [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. in hoger beroep aanspraak op een bedrag van € 35.329,26 ter zake van aanvullende schadevergoeding. Hoe dit bedrag precies is opgebouwd, wordt niet door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. toegelicht, maar het hof gaat er van uit dat dit bedrag als volgt is samengesteld:
1. kosten deskundigen € 5.169,73 [2]
2. kosten herstelwerk € 4.069,23
3. extra woonlasten € 6.150,-
4. extra reiskosten € 19.297,31
5. schade ontstaan tijdens herstelwerkzaamheden door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] € 65,99
6. kosten aanvraag offerte € 577,-.
4.13
Verder maken [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. in hoger beroep aanspraak op (7) terugbetaling van een bedrag van € 3.976,61. Dit bedrag zou ten onrechte door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] aan [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. in rekening zijn gebracht en betaald.
Ad 1 extra deskundigenkosten, ad 5 kosten schade en ad 6 aanvragen offerte
4.14
In eerste aanleg hebben [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. ook deskundigenkosten gevorderd tot een bedrag van € 3.962,75. Voor zover dit bedrag ook nu nog wordt gevorderd, is geen sprake van een wijziging van eis. De wijziging van eis betreft de door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. gevorderde extra deskundigenkosten van Bouwadvies Van Maaren (€ 1.206,98 van 1 april 2020). Hoewel [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt tegen de eiswijziging staat het hof de eiswijziging toe, nu ook overigens niet is gebleken dat deze in strijd is met de goede procesorde. [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. konden deze kosten niet eerder vorderen. Hetzelfde geldt voor de kosten voor het aanvragen van een offerte (€ 577,- van 22 juni 2020) en de schade die is ontstaan als gevolg van de herstelwerkzaamheden die door dan wel namens [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] zijn uitgevoerd (€ 65,99 van 5 maart 2020). Of de kosten ook toewijsbaar zijn, zal hierna blijken.
Ad 3 en ad 4 woonlasten en reiskosten
4.15
In eerste aanleg hebben [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. vergoeding gevorderd van de extra woonlasten en reiskosten die zij hebben gemaakt. In hoger beroep maken [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. na wijziging van eis voor wat betreft de woonlasten aanspraak op een bedrag van in totaal
€ 6.150,- over de periode 1 april 2017 tot 22 december 2018 en voor wat betreft de reiskosten op een bedrag van in totaal € 19.297,31 over de periode 1 april 2017 tot 22 december 2018. In hoger beroep wordt uitgegaan van een kortere periode dan in eerste aanleg. In eerste aanleg werd gerekend vanaf 1 januari 2017 terwijl in de gewijzigde eis wordt gerekend vanaf 1 april 2017. In zoverre is er dan ook sprake van een vermindering van eis. Verder is het bedrag waarop aanspraak wordt gemaakt niet gewijzigd, maar een concretisering van de vordering zoals die in eerste aanleg ook was geformuleerd. Het hof verwerpt het bezwaar van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] dan ook en staat de eiswijziging toe, nu het hof ook overigens niet is gebleken dat deze in strijd is met de goede procesorde.
Ad 2. kosten herstel woning en ad 7. onverschuldigde betaling.
4.16
Zowel voor de kosten die [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. hebben moeten maken om de woning in [A] te kunnen betrekken nadat de ouders van [appellant zaak 1/geïntimeerde1 zaak 2] hun woning hadden verkocht en zij daar niet meer konden wonen als voor de door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. gevorderde kosten voor herstel van de woning, geldt dat deze kosten al langere tijd – ruim voor het indienen van de memorie van grieven door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. – bekend waren. De facturen voor herstel van de woning dateren van 23 januari 2018 en bij antwoordakte van 21 november 2018 in eerste aanleg hebben [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. al het standpunt ingenomen dat er sprake is van onverschuldigde betaling. De eisvermeerdering heeft niet bij eerste memorie plaatsgevonden. Door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. is niet toegelicht waarom in dit geval sprake is van een uitzonderingssituatie die maakt dat de eisvermeerdering wel toelaatbaar is, terwijl de facturen al geruime tijd bekend waren. Het hof staat de eiswijziging op dit punt dan ook niet toe.
De grieven
De vordering tot schadevergoeding van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s.
4.17
[appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. zijn met vier grieven opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat de schadevergoedingsvorderingen van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. niet toewijsbaar zijn. Het oordeel van de rechtbank komt er kort gezegd op neer dat [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] met de brief van 2 juni 2017 van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. in verzuim is geraakt, maar dat [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] het verzuim nadien heeft gezuiverd. Het verzuim is daarmee geëindigd en [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. zijn niet bevoegd schadevergoeding van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] te vorderen, aldus de rechtbank. Met de grieven I en II komen [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. op tegen het oordeel van de rechtbank dat het verzuim is gezuiverd door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] . Grief III borduurt voort op deze grieven, nu [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. opkomen tegen de afwijzing van hun vordering tot schadevergoeding omdat geen sprake is verzuim. Grief IV is een veeggrief. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] komt in het door hem ingestelde incidenteel appel met één grief op tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] met de brief van 2 juni 2017 in verzuim is geraakt.
4.18
Het hof zal hieronder eerst ingaan op de verzuimvraag hetgeen van belang is voor de vraag of [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. bevoegd waarvan de oorspronkelijke verbintenis tot schadevergoeding om te zetten in vervangende schadevergoeding (hetgeen zij bij dagvaarding hebben gedaan ex artikel 6:87 BW) en voor de vraag of [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. aanspraak kunnen maken op aanvullende schadevergoeding. Vervolgens zal het hof ingaan op de gevorderde vervangende schadevergoeding en ten slotte op de diverse schadeposten in verband met de gevorderde aanvullende schadevergoeding.
Heeft de brief van 2 juni 2017 tot verzuim geleid? Antwoord: ja
4.19
In de brief van 2 juni 2017 heeft de gemachtigde van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. voor zover van belang geschreven:
“Op grond van het vorenstaande[expertiserapport Hanselman
23 mei 2017, toevoeging hof]
sommeer ik u namens cliënten om binnen vijf weken na dagtekening van deze brief over te gaan tot (deugdelijk) herstel van de gebreken aan het door u uitgevoerde werk en de aanbouw alsnog conform de verleende omgevingsvergunning en de door de gemeente goedgekeurde bouwtekening te realiseren. Indien u het voorgaande nalaat, ben u juridisch in verzuim.”De termijn liep tot 8 juli 2017. Namens [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] is door [D] bij brief van 16 juni 2017 inhoudelijk gereageerd. De reactie komt er op neer dat niet alle gebreken in het rapport van Hanselman worden erkend en voorgesteld wordt om eerst in overleg te treden over de uit te voeren herstelwerkzaamheden. In reactie hierop laat de gemachtigde van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. bij e-mail van 3 juli 2017 weten dat zij niet instemmen met het voorstel van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] , dat de termijn om de gebreken te herstellen binnenkort verloopt en dat zij zich alle rechten en weren voorbehouden. Namens [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] is vervolgens door [D] gereageerd bij brief van 10 juli 2017 waarin is aangegeven welke werkzaamheden [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] bereid is uit te voeren. Uit deze gang van zaken volgt dat [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] binnen de gestelde termijn van vijf weken niet tot herstel van de gebreken is overgegaan. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] heeft zich weliswaar bereid getoond een deel van de werkzaamheden, na overleg te herstellen, maar dit is in het licht van de sommatie niet voldoende. Hieraan doet niet af dat namens [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. is aangegeven dat zij het gevraagde herstelplan afwachten, omdat zij [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] tegelijkertijd hebben gewezen op de termijn zodat niet kan worden gezegd dat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. afstand hebben gedaan van de gestelde termijn. Verder is bij de ingebrekestelling ook niet de voorwaarde van een herstelplan gesteld. Dat herstelplan is pas aan de orde gekomen in verband met de wens van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] om in overleg te treden over de uit te voeren herstelwerkzaamheden. Anders dan [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] meent, kan uit de briefwisseling verder niet worden opgemaakt dat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] niet daadwerkelijk in de gelegenheid hebben willen stellen om na te komen. Naar het oordeel van het hof is [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] dan ook in verzuim geraakt. Dat de gegeven termijn van vijf weken te kort zou zijn, is niet gebleken. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] voert in dit kader nog aan dat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. hem geen toegang tot het werk hebben verleend, maar [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] gaat er aan voorbij dat hij in de periode van vijf weken nimmer heeft verzocht om toegang tot het werk en ook overigens is niet gebleken dat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] de toegang hebben geweigerd.
Is het verzuim gezuiverd? Antwoord: nee
4.2
Een schuldenaar kan het verzuim zuiveren door alsnog behoorlijk na te komen. De schuldeiser mag een aanbod tot nakoming weigeren, wanneer zulks niet vergezeld gaat van een aanbod tot betaling van de inmiddels verschuldigd geworden schadevergoeding en van de kosten (artikel 6:86 BW). Aan welke eisen een aanbod tot nakoming moet voldoen is recent door de Hoge Raad nader uiteengezet [3] . Daaruit volgt dat het in art. 6:86 BW bedoelde aanbod tot betaling van ‘de inmiddels tevens verschuldigd geworden schadevergoeding’ niet alleen ziet op de reeds ingetreden, maar ook op de redelijkerwijs te verwachten toekomstige schade die het gevolg is van het verzuim van de schuldenaar. Het aanbod tot betaling van de kosten ziet onder meer op vergoeding van door de schuldeiser als gevolg van het verzuim van de schuldenaar tevergeefs gemaakte en redelijkerwijs nog te maken extra kosten.
4.21
Partijen twisten over de vraag of het aanbod tot nakoming van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] voldoet aan de daaraan te stellen eisen en in het verlengde daarvan of [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. terecht het aanbod mochten weigeren. De discussie ziet daarbij op twee punten, te weten a) was [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] bereid na te komen en b) heeft [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] vergoeding van schade en kosten aangeboden? Nu het verzuim pas op 10 juli 2017 is ingetreden, is voor de vraag of het verzuim is gezuiverd de gang van zaken na 10 juli 2017 van belang. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] stelt dat hij diverse keren het verzuim heeft gezuiverd in het bijzonder bij brief van 14 september 2017. Voor de vraag of [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. het aanbod van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] mochten weigeren is van belang vast te stellen waartoe [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] bereid was. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] verwijst naar zijn brief van
14 september 2017 (maar ook naar de brieven van 16 november 2017, 5 januari 2018 en
9 maart 2018) en stelt dat uit die brief (brieven) volgt dat het herstel ziet op het gehele aangenomen werk. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] voegt daar echter consequent aan toe dat hij de herstelwerkzaamheden wil verrichten zoals door [D] vastgesteld en daarnaast die herstelwerkzaamheden wil verrichten die hij nodig acht. Zie ook de brief van
14 september 2017 waarin [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] aangeeft zich niet te kunnen vinden in het rapport van Hanselman. Hieruit volgt dat [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] niet bereid was alle door Hanselman geconstateerde gebreken te herstellen, terwijl de sommatie van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. daar wel op zag. Ter zitting is ook nog uitdrukkelijk door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] bevestigd dat hij slechts bereid was de door [D] en de door hemzelf noodzakelijk geachte herstelwerkzaamheden uit te voeren. In het nadien in opdracht van partijen uitgebrachte bindende advies, is het rapport van Hanselman het uitgangspunt geweest. De bindend adviseur onderschrijft in zijn rapport alle door Hanselman geconstateerde gebreken. Hieruit volgt dat [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] in het najaar van 2017 ten onrechte niet heeft aangeboden alle door Hanselman genoemde gebreken te herstellen. Daarmee was het aanbod tot nakoming zoals onder andere verwoord in de brief van 14 september 2017 onvoldoende. [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. waren dan ook gerechtigd het aanbod van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] te weigeren. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzuim van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] niet is gezuiverd en dat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. bevoegd was tot omzetting en aanspraak kan maken op aanvullende schadevergoeding.
Is de door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. gevorderde vervangende schadevergoeding van € 25.026,05 toewijsbaar? Antwoord: nee
4.22
Partijen hebben gezamenlijk een deskundige ingeschakeld die een bindend advies heeft gegeven over de door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] uitgevoerde werkzaamheden en in het verlengde daarvan over de uit te voeren herstelwerkzaamheden. Naar aanleiding daarvan zijn door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] dan wel namens [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] herstelwerkzaamheden uitgevoerd. [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. stellen zich op het standpunt dat die herstelwerkzaamheden niet (allemaal) naar behoren zijn uitgevoerd en maken aanspraak op vergoeding van de kosten gemoeid met het herstellen van de niet naar behoren uitgevoerde herstelwerkzaamheden. Verder maken [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. aanspraak op de kosten gemoeid met het herstel van een pas onlangs ontdekt gebrek, maar die eiswijziging heeft het hof ontoelaatbaar geacht. [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. onderbouwen hun stelling ter zake van de niet naar behoren uitgevoerde herstelwerkzaamheden met de eindopname van [G] van 7 mei 2020. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] betwist de herstelwerkzaamheden niet naar behoren te hebben uitgevoerd en dat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. hem op dit punt in gebreke hebben gesteld.
4.23
Op [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. rusten de stelplicht en bij voldoende betwisting de bewijslast van hun stelling dat de herstelwerkzaamheden niet correct zijn uitgevoerd. De door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. gestelde gebrekkig uitgevoerde herstelwerkzaamheden zijn niet beoordeeld in het door [G] gegeven bindend advies. Daarin is slechts vastgesteld welke werkzaamheden hersteld dienen te worden. Dit betekent dat niet bindend tussen partijen is vastgesteld dat er sprake is van gebrekkig uitgevoerde herstelwerkzaamheden. Door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. is ter nadere onderbouwing een eindopname verslag van [G] overgelegd. Vast staat dat [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] niet bij de eindopname door [G] is betrokken. Ook is geen hoor en wederhoor toepast door [G] bij het opstellen van de eindopname. De reden hiervoor is niet nader toegelicht door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. In het eindopnameverslag van [G] wordt ook vermeld dat enkel de heer [appellant zaak 1/geïntimeerde1 zaak 2] de opdrachtgever is. Het door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. overgelegde rapport van [G] is in de antwoordakte van 21 juli 2020 gemotiveerd en voorzien van een toelichting betwist door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] . De verklaring van De Boer (productie 8) en de overige in dit kader door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] overgelegde producties (6 en 7) heeft het hof buiten beschouwing gelaten omdat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. daarop niet hebben kunnen reageren. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] kan het hof het eindoordeel van [G] niet als vaststaand aannemen en vaststellen of er sprake is van gebrekkig uitgevoerde herstelwerkzaamheden. Nadere bewijslevering zou daarvoor nodig zijn. Een specifiek en concreet bewijsaanbod van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. op dit punt ontbreekt evenwel. Onder punt 16 van de akte formuleren [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. wel een bewijsaanbod, maar dit ziet op de slechte kwaliteit van het oorspronkelijk door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] geleverde werk en daar gaat het niet om. Het hof ziet ook geen redenen om [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. ambtshalve tot bewijslevering toe te laten. Omdat niet kan worden vastgesteld dat de herstelwerkzaamheden niet correct zijn uitgevoerd, is de gevorderde vervangende schadevergoeding niet toewijsbaar.
4.24
Het hof komt nu toe aan de beoordeling van de gevorderde aanvullende schadevergoeding, te weten extra woonlasten en reiskosten, deskundigenkosten en schade/offerte. De overige schadeposten worden niet beoordeeld omdat die te laat door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. naar voren zijn gebracht, zie hiervoor onder het kopje eiswijziging. Hiervoor is al overwogen dat sprake is van verzuim van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] . Dit betekent dat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. in beginsel aanspraak kunnen maken op aanvullende schadevergoeding. Of dat ook voor de door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. gevorderde schadeposten geldt zal hierna worden beoordeeld.
Extra woonlasten
4.25
De extra kosten van woonlasten worden door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. vanaf 1 april 2017 gevorderd. [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. stellen dat zij vanaf die datum de woning in [A] hadden kunnen betrekken als [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] zijn verplichtingen was nagekomen. De kosten lopen door tot 22 december 2018, het moment waarop [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. de woning hebben betrokken. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] voert aan dat partijen geen datum voor oplevering zijn overeengekomen, dat tot
2 juni 2017 in ieder geval geen sprake was van verzuim, dat door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. niet is aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en dat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. niet aan hun schadebeperkingsplicht hebben voldaan. Verder voert [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] nog aan dat het niet aan hem is te wijten dat de woning niet bewoonbaar was. Ook derden moesten nog werkzaamheden in de woning verrichten.
4.26
Niet is komen vast te staan dat partijen een datum voor oplevering zijn overeengekomen en in het verlengde daarvan dat sprake was van een fatale termijn. Anders dan [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. dan ook stellen kan niet worden uitgegaan van 1 april 2017 als het moment waarop het verzuim is ingetreden en aanspraak bestaat op schadevergoeding ter zake van de woon en reiskosten. Hiervoor is geoordeeld dat het verzuim ter zake van het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden met het verstrijken van de termijn in de brief van
2 juni 2017 op 10 juli 2017 is ingetreden. Het is vanaf dat moment dat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. aanspraak kunnen maken op aanvullende schadevergoeding (zoals het niet kunnen betrekken van de woning) als gevolg van een tekortkoming in de uitvoering van de werkzaamheden door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] . Naar het hof begrijpt hebben [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. als gevolg van het niet juist uitvoeren van de werkzaamheden de woning niet kunnen betrekken. Dat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. niet aan hun schadebeperkingsplicht hebben voldaan wordt door het hof verworpen. Uit niets blijkt dat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] niet hebben willen toelaten tot het verrichten van herstelwerkzaamheden. Het gaat niet aan [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. nu te verwijten dat zij de ontstane situatie aan zichzelf te wijten hebben. Ook wordt door het hof verworpen het verweer van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] dat het kunnen betrekken van de woning afhankelijk was van door derden uit te voeren werkzaamheden en niet alleen van de door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] uit te voeren werkzaamheden. Dit verweer is op geen enkele wijze nader vormgegeven. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] voert wel terecht aan dat door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. geen bewijs is overgelegd van de stelling dat zij daadwerkelijk tot
22 december 2018 € 300,- huur per maand hebben betaald voor vervangende woonruimte. Er is weliswaar een huurcontract overgelegd in eerste aanleg maar geen betalingsbewijzen, terwijl [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] in eerste aanleg al heeft aangevoerd dat bewijsstukken waaruit blijkt dat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. extra woonkosten hebben moeten maken niet zijn overgelegd. Het ligt op de weg van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij daadwerkelijk extra woonkosten hebben moeten maken. Zulks klemt te meer nu gelet op de overgelegde huurovereenkomst in combinatie met de comparitieaantekeningen uit de eerste aanleg onduidelijk is of en wanneer [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. de huur moeten betalen. In de comparitieaantekeningen staat immers:
“De extra woonlasten zijn tot op heden niet betaald, maar de ouders van meneer hebben wel een vordering op cliënten. Er zijn afspraken gemaakt over de afbetaling hiervan en het moment waarop dat zal ingaan.”Concrete informatie over de wijze van afbetaling ontbreekt echter. Verder ontbreekt ook een concreet en ter zake dienend bewijsaanbod op dit punt. Omdat niet kan worden vastgesteld dat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. daadwerkelijk extra woonkosten hebben moeten maken, is de vordering ter zake van de woonlasten niet toewijsbaar.
Extra reiskosten
4.27
De extra reiskosten worden door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. vanaf 1 april 2017 gevorderd. [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. stellen dat zij vanaf die datum de woning in [A] hadden kunnen betrekken als [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] zijn verplichtingen was nagekomen. De kosten lopen door tot
22 december 2018, het moment waarop [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. de woning hebben betrokken. Het door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] aangevoerde verweer is hetzelfde als het verweer tegen de extra woonlasten. Verder heeft [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] aangevoerd dat [appellant zaak 1/geïntimeerde1 zaak 2] veel vanuit huis werkt.
4.28
Hiervoor is uiteengezet dat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. vanaf 10 juli 2017 aanspraak kunnen maken op aanvullende schadevergoeding verband houdende met het later kunnen betrekken van de woning. Het hof constateert dat [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] de door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. berekende reisafstanden per dag niet heeft betwist. Het verweer van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] dat [appellant zaak 1/geïntimeerde1 zaak 2] veel vanuit huis werkt is verder op geen enkele wijze nader uitgewerkt of toegelicht en wordt dan ook door het hof gepasseerd, nu dit door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. is betwist. Wel heeft [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] ook op dit punt zowel in eerste aanleg als in hoger beroep aangevoerd dat stukken waaruit blijkt dat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. daadwerkelijk extra reiskosten hebben gemaakt ontbreken. Het gaat hier om de stukken waaruit blijkt dat [appellante zaak 1/geïntimeerde2 zaak 2] kosten voor het openbaar vervoer heeft moeten maken. Deze stukken zijn inderdaad niet overgelegd. Omdat geen bewijs is overgelegd van de door [appellante zaak 1/geïntimeerde2 zaak 2] gemaakte reiskosten, is de vordering ter zake van de reiskosten op dit punt niet toewijsbaar. Hoewel aan bewijslevering niet wordt toegekomen wegens het ontbreken van een onderbouwing, constateert het hof dat een concreet en ter zake dienend bewijsaanbod ook ontbreekt.
4.29
Omdat [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] de reistafstand niet heeft betwist noch de door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. berekende vergoeding van € 0,28 per kilometer, zijn de door [appellant zaak 1/geïntimeerde1 zaak 2] gevorderde reiskosten vanaf 10 juli 2017 wel toewijsbaar. Dit betekent dat van de berekening van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. 3,5 maand afgetrokken dient te worden. De berekening is dan als volgt:
- 10 juli 2017 – 1 mei 2018 (9,5 maanden maal € 721,28)
- 1 mei 2018 – 1 november 2018 (6 maanden maal € 156,80)
- 1 november 2018 – 22 december 2018 (1,5 maand maal € 721,28)
4.3
Gelet op het vorenstaande begroot het hof de schade ter zake van de door [appellant zaak 1/geïntimeerde1 zaak 2] gemaakte extra reiskosten op € 8.875,-. Door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. is de wettelijke rente gevorderd vanaf de dag der dagvaarding. De dagvaarding in eerste aanleg is uitgebracht op
25 april 2018. Op dat moment was een deel van de reiskosten nog niet gemaakt. Het hof zal de gemaakte reiskosten tot 25 april 2018 dan ook vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
25 april 2018 en de vanaf 25 april 2018 gemaakte reiskosten vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het einde van iedere maand nadat de kosten zijn gemaakt (zie rov. 4.29).
Deskundigenkosten
4.31
Vaststaat dat het door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] uitgevoerde werk gebreken vertoonde, zie bindend advies van [G] . Ook is door het hof geoordeeld dat [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] in verzuim is geraakt. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] is dan ook gehouden de door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. geleden schade te vergoeden. Ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid zijn door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. deskundigenkosten gemaakt (artikel 6:96 lid 2 sub b BW). Door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] is niet betwist dat door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. deskundigenkosten zijn gemaakt noch is de hoogte betwist. De gevorderde deskundigenkosten zijn dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 3.962,75 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de claimdatum zoals vermeld in het overzicht van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. overgelegd als productie 4 bij akte van 23 juni 2020 in hoger beroep. De gevorderde kosten van het eindopname verslag van [G] worden door het hof afgewezen. Het betreft hier een rapport met betrekking tot de door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] uitgevoerde herstelwerkzaamheden. De door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. gevorderde vervangende schadevergoeding ter zake hiervan is door het hof afgewezen.
Schade/offerte
4.32
[appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. vorderen vergoeding van schade ontstaan tijdens het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden en de kosten gemoeid met het aanvragen van een offerte. Nu niet is komen vast te staan dat er schade is ontstaan en dat de herstelwerkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd, zijn deze kosten onvoldoende onderbouwd door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. De gevorderde kosten worden afgewezen.
Conclusie in zaaknummer 200.250.556/01
4.33
De conclusie in de zaak met het nummer 200.250.556/01 op grond van het vorenstaande is dat het principaal appel van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. slaagt en dat het incidenteel appel van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] faalt en dat een bedrag van € 8.875,- en een bedrag van € 3.962,75 toewijsbaar is ter zake van (aanvullende) schadevergoeding. Het bestreden vonnis van
26 september 2018 moet worden vernietigd.
4.34
In de zaak met nummer 200.257.421/01zijn door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] drie grieven geformuleerd tegen het eindvonnis van de rechtbank van 2 januari 2019. De eerste grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat partijen een vaste prijsafspraak hebben gemaakt. Voor zover [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] met deze grief ook opkomt tegen het vonnis van 28 september 2018 had hij dit moeten doen bij zijn ingestelde incidenteel appel tegen dat vonnis. De tweede grief borduurt voort op de eerste grief. De laatste en derde grief is gericht tegen de proceskostenveroordeling.
4.35
[appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. hebben als meest verstrekkend verweer in hoger beroep aangevoerd dat [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat het vonnis van 2 januari 2019 niet-appellabel is gelet op artikel 332 Rv. Het hof zal eerst ingaan op dit verweer.
Ontvankelijkheid [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2]
4.36
Artikel 332 lid 1 Rv bepaalt dat geen hoger beroep mogelijk is indien de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dat € 1.750,-. De optelregel van lid 3 van artikel 332 Rv bepaalt dat in verband met de appellabiliteit de vordering in conventie en in reconventie bij elkaar opgeteld moeten worden. In de laatste zin van het derde lid wordt op deze regel echter een uitzondering gemaakt. Indien beide zaken zijn gesplitst en daarin afzonderlijk is beslist, zijn op elk van beide vonnissen de gewone regels voor de vatbaarheid voor hoger beroep van toepassing.
4.37
In deze zaak zijn de conventie en de reconventie niet in één vonnis afgedaan. De rechtbank heeft de conventie eerder afgedaan namelijk bij vonnis van 26 september 2018. In datzelfde vonnis is de zaak in reconventie naar de rol verwezen voor het nemen van een akte, waarna een eindvonnis is gewezen in de reconventie op 2 januari 2019. Het standpunt van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. dat hiermee de conventie en de reconventie zijn gesplitst en dat de optelregel niet van toepassing is, wordt door het hof verworpen. Het hof verwijst hiervoor naar artikel 138 lid 1 Rv. De conventie is weliswaar eerder afgedaan dan de reconventie, maar de zaken zijn daarmee niet formeel gesplitst. Artikel 138 lid 2 Rv bepaalt in welke drie gevallen er gesplitst moet worden en een dergelijke situatie heeft zich hier niet voorgedaan. In geval van splitsing gaat het namelijk om situaties waarin conventie en reconventie niet tegelijkertijd in min of meer één procedure bij dezelfde rechter kunnen worden behandeld omdat in conventie en reconventie verschillende procesregels gelden. Bij splitsing wordt de processuele band tussen de conventie en de reconventie verbroken en ontstaan twee
zelfstandige procedures. Dat is hier niet het geval. Nu van splitsing geen sprake is, is de optelregel van toepassing. Dit betekent dat de [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 2 januari 2019.
Vaste aanneemsom?
4.38
[geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] vordert betaling van een bedrag van € 1.719,60. Hoewel [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] aangeeft dat het om twee facturen gaat - € 1.667,38 van 20 november 2016 en € 1.757,85 van 27 november 2016 - betreft het eigenlijk een eindafrekening van de gerealiseerde aanbouw aan de woning. [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] heeft aangevoerd dat partijen voor het realiseren van de aanbouw aan de woning een vaste prijs zijn overeengekomen, onder verwijzing naar de offerte van
28 mei 2016 (offerte 0021) en de e-mail van [appellant zaak 1/geïntimeerde1 zaak 2] van 8 juni 2016.
4.39
Naar het oordeel van het hof volgt uit de overgelegde stukken dat partijen een aanneemsom zijn overgekomen zoals neergelegd in offerte 0021, minus een drietal werkzaamheden (Wand inbouw haard, schuifdeuren oud naar nieuw en aanbrengen gipsplafond). De offerte 0021 komt dan uit op een vast bedrag dat door [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. is geaccepteerd gelet op de e-mail van 8 juni 2016. Daarin geeft [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. aan akkoord te zijn met het bedrag. De aanneemsom voor de aanbouw van de woning is daarmee uitgekomen op € 36.674,29. Dit volgt ook uit het eigen overzicht d.d. 30 oktober 2016 van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. waarin zij een kostenopstelling maken uitgaande van een vaste aanneemsom, zij het dat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. heeft verzuimd daar de post “Schuifdeuren oud naar nieuw
€ 2372,50” op in mindering te brengen. Partijen zijn het er over eens dat van het totaal bedrag een bedrag van € 34.712,69 is betaald. Verwezen zij opnieuw naar het overzicht van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. van 30 oktober 2016. Dit overzicht komt weliswaar uit op een lager bedrag namelijk € 34.118,80 maar dat komt omdat [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. hebben verzuimd een betaald bedrag van € 593,89 mee te nemen. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat een bedrag van € 1.719,60 van de aanneemsom onbetaald is gebleven (€ 36.674,29 minus € 34.712,69 minus correctie keukenglas € 242,-), welk bedrag door [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] wordt gevorderd. Dit bedrag is toewijsbaar te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf
20 juni 2018 (instellen eis in reconventie). Gelet hierop slagen de grieven I en II.
4.4
De derde grief, gericht tegen de proceskostenveroordeling, slaagt eveneens. De vordering wordt toegewezen op basis van de ook al in eerste aanleg aangevoerde gronden.
Conclusie in zaaknummer 200.257.421/01
4.41
De conclusie in de zaak met het nummer 200.257.421/01 is op grond van het vorenstaande dat de vordering van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] tot een bedrag van € 1.719,60 te vermeerderen met wettelijke rente toewijsbaar is. Het bestreden vonnis van 2 januari 2019 moet worden vernietigd.

5.De slotsom

5.1
Zowel het vonnis van 26 september 2018 als het vonnis van 2 januari 2019 moet worden vernietigd.
Kostenveroordeling zaaknummer 200.250.556/01:
5.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 99,91
- griffierecht € 895,-
- salaris advocaat
€ 2.148,-(2 punten x tarief IV € 1.074,-)
Totaal € 3.142,91
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. in het principaal appel zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 82,57
- griffierecht € 726,-
- salaris advocaat
€ 4.897,50(2,5 punten x tarief IV € 1.959,-)
Totaal € 5.706,07
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. in het incidenteel appel zullen worden vastgesteld op:
-salaris advocaat € 2.448,75 (2,5 punten x de helft van tarief IV € 1.959,-)
Kostenveroordeling zaaknummer 200.257.421/01
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] zullen worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 1.152,50 (2,5 punten x tarief I € 461,-)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 85,21
- griffierecht € 726,-
- salaris advocaat
€ 1.518,-(2 punt x tarief I € 759,-)
Totaal € 2.329,21

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in de zaak met het nummer 200.250.556/01:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank van 26 september 2018 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] tot betaling aan [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. ter zake van schadevergoeding tot:
I. een bedrag van € 8.875,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2018, voor zover de kosten voor 25 april 2018 zijn gemaakt, en voor zover de kosten vanaf
25 april 2018 zijn gemaakt te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf het einde van iedere maand waarin de kosten zijn gemaakt en
II. een bedrag van € 3.962,75 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de claimdatum zoals vermeld in het overzicht van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. overgelegd als productie 4 bij akte van
23 juni 2020 in hoger beroep;
- veroordeelt [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 994,91 voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het principaal hoger beroep vastgesteld op € 808,57 voor verschotten en op € 4.897,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en wat betreft het incidenteel hoger beroep vastgesteld op € 2.448,75 salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
- wijst het meer of anders gevorderde af.
in de zaak met het nummer 200.257.421/01:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank van 2 januari 2019 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. tot betaling aan [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] van € 1.719,60 (inclusief btw) te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 20 juni 2018
- veroordeelt [appellanten zaak 1/geïntimeerden zaak 2] c.s. in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde zaak 1/appellant zaak 2] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.152,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 811,21 voor verschotten en op € 1.518,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.F. Clement, M.M.A. Wind en W.A. Zondag en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
19 januari 2021.

Voetnoten

1.HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959 en HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771.
2.(Perfectkeur € 629,20, Van [F] € 127,05, Sikkema € 193,60, Hanselman € 1.452,-, Hanselman
3.HR 7 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2255