In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Stichting [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 januari 2020. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak aan de [a-straat] 49 te [A] voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 772.000, maar na bezwaar werd deze verlaagd naar € 680.000. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 1 april 2021 werd het geschil voornamelijk gevoerd over de toekenning van een proceskostenvergoeding. Belanghebbende eiste een hogere vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand en het opmaken van een taxatierapport. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen vergoeding voor de hoorzitting had toegekend, omdat deze wel degelijk had plaatsgevonden. Het Hof stelde vast dat de kosten van rechtsbijstand en het taxatierapport op basis van de geldende richtlijnen moesten worden berekend. Uiteindelijk werd het hoger beroep gegrond verklaard, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van belanghebbende tot een totaalbedrag van € 1.802.